ECLI:NL:GHSHE:2021:1115

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20-003694-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met geldboete en hechtenis

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,- of 10 dagen hechtenis voor mishandeling van een slachtoffer op 20 juni 2017 te Helmond. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en een nieuwe veroordeling van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter niet voldeed aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering, wat leidde tot de vernietiging van het vonnis.

Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een bierfles tegen het gezicht heeft geslagen. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De bewezenverklaring is gebaseerd op de verklaring van het slachtoffer en getuigen. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en de op te leggen straf bepaald op een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het hof heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden, maar dat dit geen invloed heeft op de hoogte van de opgelegde straf. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003694-18
Uitspraak : 17 maart 2021
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 november 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-258986-17 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot betaling van een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot betaling van een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof is gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2017 te Helmond [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met een bierfles) tegen/in het hoofd/gezicht te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juni 2017 te Helmond [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I
De bewezenverklaring berust mede op de door aangever [slachtoffer] bij de politie afgelegde verklaring d.d. 28 juni 2017.
De raadsman van de verdachte heeft bij appelschriftuur d.d. 6 december 2018 verzocht de getuige [getuige 1] te horen. In tweede instantie heeft de raadsman bij schrijven d.d. 23 juli 2019 verzocht om [slachtoffer] als getuige te horen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof ziet, tegen de achtergrond van het procesdossier, geen reden aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen, te meer omdat de verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] en door de verbalisant is vastgesteld dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Het hof ziet tegen deze achtergrond geen noodzaak om tot het horen van [slachtoffer] over te gaan en wijst het verzoek derhalve af.
II
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De verdachte is op 20 juni 2017 naar de woning van het slachtoffer gegaan. De verdachte heeft vervolgens, zonder kennelijke aanleiding, het slachtoffer in het gezicht geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf voorts acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor mishandeling door middel van een droge klap of schop een geldboete van € 500,00-.
Schending redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog ambtshalve het volgende.
Voorop gesteld wordt dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. In eerste aanleg is de zaak van verdachte voortvarend behandeld nu het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017 en de politierechter op 9 november 2018 vonnis heeft gewezen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 22 november 2018, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 17 maart 2021, is een periode van twee jaren en vier maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Het hof is evenwel van oordeel dat – gezien de hoogte van de op te leggen geldboete – geen vermindering hoeft te worden toegepast en dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Conclusie
Alles overwegende acht het hof, evenals de politierechter en zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een geldboete ter hoogte van € 500,00-, subsidiair 10 dagen hechtenis, passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van deze geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 17 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.