ECLI:NL:GHSHE:2021:111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
20-001505-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens twijfel over het tenlastegelegde feit van ontucht in de gezondheidszorg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor ontucht gepleegd met een patiënt, waarvoor hij een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf had gekregen. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er twijfel bestond over de vraag of de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De verdachte had ontkend dat hij de beschuldigingen had gepleegd en voerde aan dat de verklaringen van de benadeelden niet betrouwbaar waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen en de verdachte tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Hierdoor heeft het hof besloten de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde feit. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Het hof heeft de kosten van de procedure voor beide partijen bepaald.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001505-19
Uitspraak : 20 januari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 30 april 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-860519-17 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van “werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarde bij die voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank een contactverbod opgelegd met [slachtoffer].
Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft als bijkomende straf opgelegd de ontzetting uit het recht om het beroep van hulp- of zorgverlener in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg uit te oefenen voor de duur van 5 jaar.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer], heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige deel is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk geacht. Voorts is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer]. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor de duur van 5 jaren wordt ontzet uit het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen, te weten het beroep van hulp- of zorgverlener in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 1.000,00, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering.
Door de verdachte is bepleit dat hij integraal wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 juli 2016 te Veldhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant,
terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door haar te zoenen en/of zijn tong in haar mond te brengen en/of met zijn hand(en) over haar billen en/of borsten en/of rug te wrijven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op 21 oktober 2016 heeft [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator], psychotherapeut en tevens behandelcoördinator, verbonden aan de [naam zorginstelling] te ‘s-Hertogenbosch, aangifte gedaan van seksuele intimidatie, grensoverschrijdend gedrag en verkrachting gepleegd door de verdachte en daarbij als benadeelden genoemd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1997, en [getuige 1], geboren op [geboortedatum] 1998. Beide benadeelden zijn onder behandeling geweest bij [naam zorginstelling].
[Slachtoffer] is volgens [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator] opgenomen geweest van 12 juni 2014 tot 23 december 2014, van 23 maart 2016 tot en met 25 maart 2016 en wederom vanaf 6 oktober 2016. In 2014 was de verdachte de persoonlijk begeleider van [slachtoffer]. Na afloop van de opnames is de verdachte contact blijven houden met [slachtoffer]. Om die reden is de verdachte ontslagen als verpleger bij [naam zorginstelling] per 1 augustus 2016, aldus [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator].
[Naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator] heeft verklaard dat de verdachte op 29 juli 2016 tegen haar heeft verteld dat na een uitje, terwijl hij met [slachtoffer] in de auto zat, zij zijn gaan zoenen en dat hij haar toen betast had. Het zou een soort afscheidszoen zijn geweest die uit de hand liep. Daarna hadden ze besloten geen contact meer te hebben.
Op 9 december 2016 heeft [getuige 1] bij de politie aangifte gedaan van seksueel misbruik, waaronder verkrachting door de verdachte, gepleegd tussen zondag 1 mei 2016 en donderdag 30 juni 2016 te ’s-Hertogenbosch op de afdeling [naam afdeling].
Op 14 juli 2017 is [slachtoffer] als getuige gehoord bij de politie.
Zij heeft verklaard dat zij de verdachte leerde kennen op de [naam afdeling] afdeling van de [naam zorginstelling] en dat hij later haar persoonlijk begeleider is geworden. Toen zij hem beter leerde kennen vond zij hem heel aardig en zij zag hem als een vaderfiguur. [Slachtoffer] heeft verklaard dat zij met hem afsprak, dat zij leuke dingen deden.
Zij heeft verklaard dat de verdachte op een avond toen ze met hem had afgesproken, hij haar drank had gegeven en dat hij haar met de auto naar huis bracht in Veldhoven. Dat hij toen voor haar huis haar begon te zoenen en aan haar begon te zitten. Dat zij toen verstijfde, dat het stopte en dat zij heeft gezegd dat dit echt niet kon en dat zij hem als vaderfiguur zag en echt niet als meer.
Dat hij onder haar kleding over haar rug en bil heeft gewreven en (over haar BH heen) ook over haar borsten heeft gewreven. Zij heeft verklaard dat hij haar zoende met de tong, dat ze dat alle twee deden. Ze weet alleen dat dit in 2016 was.
Zij heeft toen aangegeven dat ze beter geen contact meer konden hebben omdat ze dit niet nog een keer wilde en niet wilde dat het misschien verder zou gaan. Toen zij hoorde dat de verdachte in de vakantieperiode de vervanger zou zijn van haar psycholoog heeft zij verteld aan de psycholoog wat er was voorgevallen. Dat er contact was buiten de kliniek heeft in totaal ongeveer twee jaar geduurd.
Op 10 januari 2017 is [naam GZ-psycholoog] gehoord, werkzaam bij de [naam instelling], [naam afdeling], als GZ-psycholoog.
Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] een cliënte was van haar in verband met autisme en borderline problematiek. Zij heeft verklaard dat zij de verdachte had gevraagd om tijdens de vakantie waar te nemen omdat [slachtoffer] anders geen behandelaar zou hebben en de verdachte in het verleden persoonlijk begeleider is geweest van [slachtoffer]. [Slachtoffer] heeft toen, begin juli 2016, verteld dat zij een geheim ging delen met [naam GZ-psycholoog] als zij er tenminste niets mee ging doen. [Slachtoffer] heeft toen verteld dat zij al langdurig, al anderhalf jaar, contact had met de verdachte en dat hij een paar maanden daarvoor had geprobeerd om haar te zoenen en zijn hand onder haar hempje had gedaan. Dit was eenmalig en in de auto. Het contact was ontstaan toen ze was opgenomen en was buiten de kliniek doorgegaan. Hij was naar haar tennis komen kijken, zij was bij hem thuis geweest, ze hadden een voetbalwedstrijd gekeken en een hapje gegeten. [Slachtoffer] kon de verdachte altijd bereiken als ze het moeilijk had en met hem praten. Ze had zich daardoor gehecht aan hem. Ze vertelde aan [naam GZ-psycholoog] dat ze mailde en belde met de verdachte.
[Naam GZ-psycholoog] heeft voorts verklaard dat ze de verdachte heeft geconfronteerd met hetgeen zij had gehoord van [slachtoffer] en dat de verdachte het had bevestigd en had aangegeven dat hij verliefd was geworden op [slachtoffer]. De verdachte is vervolgens op non-actief gesteld en ontslagen. Desgevraagd geeft [naam GZ-psycholoog] aan dat zij niet meer weet wat zij precies tegen de verdachte heeft gezegd, maar dat de verdachte wel bevestigde dat hij dat gedaan had.
Voorts heeft [naam GZ-psycholoog] verklaard dat de verdachte en [slachtoffer] geen behandelrelatie hadden, maar dat de verdachte wel wist dat [slachtoffer] nog in behandeling was.
In een aanvullend verhoor van 31 mei 2018 heeft [getuige 1] tegen de politie verklaard dat zij niet weet of hetgeen zij in haar aangifte heeft verklaard over de verdachte werkelijk is gebeurd. Zij kan het zich niet herinneren. Destijds was dat haar waarheid en voelde zij een druk vanuit de groep en vanuit haar ouders om naar de politie te gaan. Zij zou dat nu, na succesvol therapie te hebben gevolgd, niet meer gedaan hebben.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 16 april 2019 verklaard dat hij privé contact is blijven onderhouden met [slachtoffer] toen zij al weg was bij de kliniek. Dat hij daar als professional te ver in is gegaan en dat dat niet goed was en hij daar spijt van heeft. Namens de verdachte is in eerste aanleg voorts aangevoerd dat er geen behandelrelatie was tussen hem en [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode. De verklaringen van [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator] en [naam GZ-psycholoog] zijn beïnvloed door het spookverhaal van [getuige 1]. In het dossier zijn passages uit diverse telefoongesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer] van verschillende data samengevoegd, waarmee een verkeerd beeld wordt geschetst.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 6 januari 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij nog een maand na het ontslag van [slachtoffer] uit een soort verantwoordelijkheidsgevoel haar heeft begeleid in de overgang naar een begeleide woonvorm in Veldhoven maar dat de contacten daarna puur vriendschappelijk waren. Met betrekking tot hetgeen in de auto zou zijn gebeurd heeft de verdachte verklaard dat hij weet dat dit op 30 april 2016 is geweest dat hij [slachtoffer] naar huis bracht met de auto. Dat zij toen heeft geprobeerd om hem te zoenen en dat zij hem daarbij op de mond heeft geraakt. Dat de andere handelingen, het wrijven over rug, bil en borsten, niet zijn gebeurd. De verdachte heeft ten stelligste ontkend dat hij tegenover [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator] en [naam GZ-psycholoog] heeft beaamd dat hij [slachtoffer] heeft gezoend en/of betast. De verdachte heeft verklaard dat het andersom is geweest en dat [slachtoffer] hem heeft gezoend.
De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar mailcontacten rond de datum 30 april 2016 tussen hem en [slachtoffer] en naar de inhoud van opgenomen telefoongesprekken na het incident in de auto. Ook heeft de verdachte een verklaring van de huisarts overgelegd waaruit blijkt dat hij behept is met een te korte tongriem en het daardoor voor hem niet mogelijk is om met zijn tong in de mond van een ander persoon te gaan. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij toentertijd een relatie had met [ naam vriendin verdachte].
Uit de weergave van de telefoongesprekken en mails waar verdachte naar heeft verwezen blijkt dat na het voorval op 30 april 2016 er nog contacten zijn geweest tussen de verdachte en [slachtoffer].
Op 2 mei 2016 vertelt [slachtoffer] in een telefoongesprek dat zij zaterdag een beetje aangeschoten was en dat zij het toen gewoon gedaan had. Uit de mailberichten blijkt dat zij er mee zit met wat er is gebeurd en dat zij wil dat het stopt, dat zij de verdachte mist, zich aan hem is gaan hechten maar dat het niet goed is omdat ze hem ziet als vaderfiguur. In de mailberichten informeert [slachtoffer] bij de verdachte hoe het is gegaan met zijn date met [naam vriendin verdachte].
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal, met de verdachte, geconstateerd dat passages uit diverse telefoongesprekken zijn samengevoegd hetgeen niet correct is geweest, alhoewel de passages op zich volgens de advocaat-generaal tekstueel wel juist zijn.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bewezen kan worden geacht dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] door haar te zoenen en/of zijn tong in haar mond te brengen en/of met zijn hand(en) over haar billen en/of borsten en/of rug te wrijven. Daarbij dient bij bevestigende beantwoording voorts nog de vraag te worden beantwoord of een en ander zich heeft afgespeeld terwijl [slachtoffer] zich als patiënte en/of cliënte aan zijn hulp en/of zorg had toevertrouwd.
Het hof constateert dat [slachtoffer], na het in de tenlastelegging opgenomen incident op 30 april 2016, geen aangifte heeft gedaan. Eerst ruim een jaar later, op 14 juli 2017, heeft zij, gehoord als getuige naar aanleiding van de aangifte van [getuige 1] en [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator], hierover verklaard. De aangifte van [getuige 1] is later door [getuige 1] zelf teruggenomen omdat zij niet weet of die op waarheid berust.
Tegenover de verklaring van [slachtoffer], dat zij gezoend is door de verdachte en dat hij haar heeft betast, staat de verklaring van de verdachte, dat [slachtoffer] hem heeft gezoend en dat dat alles is wat er is gebeurd.
Verdachte heeft ter ondersteuning daarvan verwezen naar een telefoongesprek op 2 mei 2016 waarin [slachtoffer] aangeeft dat zij afgelopen zaterdag aangeschoten was en dat zij het daarom heeft gedaan, waarmee zij volgens de verdachte bedoelt: dat zij hem heeft gekust.
Het hof heeft het betreffende gesprek beluisterd en de betreffende zinsnede komt daar inderdaad in voor. Daarmee staat echter niet onomstotelijk vast dat de lezing van de verdachte juist is.
Verdachte heeft ontkend dat hij tegenover [naam GZ-psycholoog] en [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator] heeft bevestigd dat wat [slachtoffer] had verteld zou zijn gebeurd. De beide verklaringen van [naam GZ-psycholoog] en [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator] lopen uiteen voor wat betreft de bewoordingen die de verdachte zou hebben geuit. [Naam GZ-psycholoog] spreekt over een poging tot zoenen en [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator] verklaart over zoenen. [Naam GZ-psycholoog] heeft bovendien verklaard dat zij niet meer precies weet wat zij precies heeft voorgehouden aan de verdachte alvorens hij het bevestigde.
De verklaringen van [naam GZ-psycholoog] en [naam psychotherapeut en tevens behandelcoördinator], die zijn afgelegd in oktober 2016 en januari 2017, vormen daarom, naar het oordeel van het hof, niet zonder meer, voldoende onderbouwing voor de verklaring van [slachtoffer].
De huisarts van de verdachte heeft een verklaring afgelegd dat het voor de verdachte onmogelijk is om zijn tong in de mond van een ander te brengen.
Onder bovengenoemde omstandigheden is bij het hof twijfel blijven bestaan of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Dit twijfel dient in het voordeel van de verdachte te leiden tot een vrijspraak van het tenlastegelegde. Het hof komt derhalve niet meer toe aan de vraag of ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een patiënte/cliënte die aan de zorg en/of hulp van de verdachte was toevertrouwd.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige gedeelte van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet worden ontvangen. Het hof zal omtrent de kosten beslissen als hierna te vermelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 20 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.