Uitspraak
2 Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
- Aandeel man: 87 / 490 x 174 = 31,-
- Aandeel vrouw: 403 / 490 x 174 = 143,-
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun minderjarige kind. De man had in hoger beroep verzocht om de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 489,- per maand. De man stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat de behoefte van het kind lager was dan door de rechtbank vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2021 was de man niet verschenen, maar zijn advocaat was wel aanwezig. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie.
Het hof heeft vastgesteld dat de man in eerste aanleg niet tijdig een verweerschrift had ingediend en dat de rechtbank de behoefte en draagkracht niet zelfstandig had beoordeeld. Het hof heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 150,- per maand, geïndexeerd naar € 179,- in 2021. De draagkracht van de man werd berekend op € 87,- per maand, terwijl de draagkracht van de vrouw op € 403,- per maand werd vastgesteld. Het hof heeft geconcludeerd dat de gezamenlijke draagkracht van beide ouders voldoende was om de behoefte van het kind te dekken.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man vanaf 1 februari 2020 een bijdrage van € 25,- per maand aan de vrouw dient te betalen, met een toekomstige indexering naar € 25,75 per maand vanaf 1 januari 2021. Het hof heeft ook bepaald dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring.