ECLI:NL:GHSHE:2021:1108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
200.281.772_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 juni 2020. De vader verzoekt om gezamenlijk gezag over zijn dochter, geboren in 2014, en om een uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder verzet zich hiertegen en stelt dat de vader niet in staat is om de zorg voor het kind op een verantwoorde manier te delen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een advies uitgebracht, waarin wordt gesteld dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is. Het hof heeft de zaak op 11 maart 2021 mondeling behandeld, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en de vertegenwoordiger van de Raad zijn gehoord. Het hof overweegt dat de vader, ondanks zijn wens om meer betrokken te zijn, niet voldoende inzicht heeft in de opvoeding van het kind en dat er zorgen zijn over zijn vermogen om samen met de moeder het gezag uit te oefenen. De huidige omgangsregeling, die al enige tijd loopt, wordt als voldoende beschouwd. Het hof besluit uiteindelijk om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag wordt afgewezen en de omgangsregeling ongewijzigd blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 april 2021
Zaaknummer: 200.281.772/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/317321 FA RK 16-3723
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. A. Elias.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 29 juli 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 10 augustus 2020, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat:
- partijen gezamenlijk belast zullen zijn met het gezag over [minderjarige] ;
- de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] :
- in de eerste twee maanden wekelijks voor de duur van 90 minuten;
- in de daaropvolgende twee maanden wekelijks voor de duur van 2 uur;
- in de daaropvolgende twee maanden wekelijks voor de duur van 4 uur;
- in de daaropvolgende twee maanden wekelijks voor de duur van 6 uur, waarbij de
begeleiding 2 uur aanwezig is;
- in de daaropvolgende twee maanden wekelijks voor de duur van 8 uur, onbegeleid.
2.2.
Bij verweerschrift van 21 oktober 2020, met producties, ingekomen bij het hof op
23 oktober 2020, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel zijn verzoeken af te wijzen als zijnde onvoldoende onderbouwd dan wel ongegrond.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V8-formulier van de advocaat van de vader van 16 september 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op 17 september 2020;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader van 15 oktober 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 20 november 2020;
- het V6-formulier van 29 januari 2021 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op 1 februari 2021;
- het V8-formulier van 9 maart 2021 van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van 1 maart 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige]
gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van de Intensieve
Omgangsbegeleiding, waarbij de invulling zal geschieden in overleg tussen partijen en Sterk
Huis. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van het verloop van de
begeleide omgang en iedere verdere beslissing (waaronder de beslissing op het verzoek van
de vader tot het verkrijgen van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] ) aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 1 maart 2018
gewijzigd in die zin dat wordt bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot begeleide
omgang met elkaar eens per veertien dagen gedurende 90 minuten dan wel een frequentere
maar kortere begeleide omgangsregeling (bijvoorbeeld een wekelijks contact gedurende 60
minuten) indien Amarant dit meer in het belang van [minderjarige] acht, zulks met inachtneming van
het onder 2.8 overwogene. De rechtbank heeft het verzoek van de vader hem te belasten met
het gezag over [minderjarige] (naast de moeder), afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep
gekomen.
3.5.1.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Het contact tussen de ouders heeft zich in positieve zin ontwikkeld. De ouders hebben volgens Sterk Huis meer vertrouwen in elkaar gekregen en gewerkt aan de samenwerking op ouderniveau. De vader is in staat belangrijke beslissingen te nemen voor [minderjarige] , maar moet hiervoor wel de kans krijgen. De vrees dat de vader niet mee zou werken aan te nemen beslissingen is niet concreet gemaakt door de moeder en niet gerechtvaardigd.
De begeleide omgangsregeling loopt inmiddels ongeveer 1,5 jaar en dit gaat erg goed. De vader is leerbaar en pakt tips op. De vader zou graag een frequenter en uitgebreider contact hebben met [minderjarige] zodat zij ook samen activiteiten kunnen ondernemen en uiteindelijk de begeleiding kunnen afbouwen.
3.6.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder heeft geen vertrouwen in de mogelijkheid gezamenlijk met de vader het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Hoewel de vader aangeeft meer betrokken te willen zijn in het leven van [minderjarige] , laat hij dit in het dagelijks leven niet blijken. De beperkingen bij [minderjarige] en bij de vader zijn te groot om een uitgebreidere omgangsregeling vast te kunnen stellen dan de huidige begeleide omgangsregeling.
3.7.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De wens van de vader is begrijpelijk vanuit zijn gevoel, maar in de praktijk niet haalbaar. Dit heeft te maken met beperkingen bij zowel de vader als bij [minderjarige] . De huidige situatie vormt daarom een contra-indicatie voor het vormgeven van gezamenlijk gezag. Er bestaat een gerechtvaardigde vrees dat gezamenlijk gezag gaat leiden tot veel discussie tussen de ouders, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. De omgang tussen [minderjarige] en vader moet niet worden uitgebreid, maar worden vormgegeven zoals door de rechtbank is beslist.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn of haar veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede,
tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen
weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader tot het verkrijgen van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] dient te worden afgewezen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.8.4.
[minderjarige] is een meisje van zes jaar oud en kampt met een forse ontwikkelingsachterstand van ongeveer drie jaar. [minderjarige] heeft op school één-op-één-begeleiding nodig en op dit moment wordt onderzocht of de school voor speciaal onderwijs die ze thans volgt wel haalbaar is voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft veel sturing nodig in haar gedrag en heeft driftbuien. Al met al vergt de problematiek van [minderjarige] meer dan gemiddelde vaardigheden van een opvoeder.
De vader kampt met een verstandelijke beperking en heeft moeite om aansluiting te vinden bij de belevingswereld van [minderjarige] . Ook blijkt uit het laatste verslag van Amarant (van 27 juli 2020) dat de vader het lastig vindt het belang van [minderjarige] voorop te stellen en dat hij zijn belang voor het belang van [minderjarige] laat komen. Daarnaast is er sprake van spanningen in de communicatie met de moeder, die zelf ook beperkt belastbaar is en begeleiding krijgt vanuit Amarant. De moeder kampt met PTSS in verband met een verleden van huiselijk geweld met de vader. In verband met het recente overlijden van oma (mz) is er bovendien een voor de moeder zeer belangrijk persoon uit haar netwerk weggevallen. Om de moeder enigszins te ontlasten, gaat [minderjarige] één keer per maand naar een logeerhuis waar kinderen verblijven met dezelfde problematiek als [minderjarige] .
De vader heeft ter mondelinge behandeling verklaard de noodzaak van het logeren van [minderjarige] in het logeerhuis niet in te zien. Ook heeft hij ter mondelinge behandeling laten blijken dat hij geen idee heeft hoe de invulling van de door hem gewenste omgangsduur met [minderjarige] er uit zou zien. Daarmee laat de vader ook naar het oordeel van het hof zien dat hij onvoldoende inzicht heeft in wat de opvoeding van [minderjarige] met haar problematiek in de praktijk betekent. Gevolg hiervan kan zijn dat de vader de noodzaak van de aan [minderjarige] verleende hulp niet voldoende inziet en deze hulp dan ook niet kan ondersteunen. In het recente verleden heeft de vader laten zien dat hij tijdens de omgangsmomenten met [minderjarige] regelmatig met hulpverleners in discussie gaat over hun aanpak en adviezen. De problematiek van [minderjarige] vraagt echter om inzicht en het direct kunnen handelen in het belang van [minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is de vader in verband met zijn eigen problematiek hiertoe niet althans onvoldoende bij machte.
Al deze voornoemde omstandigheden tezamen maken naar het oordeel van het hof dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om het eenhoofdig gezag van de moeder te handhaven. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader hem naast de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] , zal afwijzen.
3.8.5.
Uit het eerste lid van artikel 1:377a BW blijkt dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degenen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staan, en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind heeft. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt de rechter het recht op omgang. Het recht op omgang kan slechts worden ontzegd indien zich één van de in artikel 1:377a, lid 3, BW genoemde ontzeggingsgronden voordoet. Bij de afweging van de belangen van alle betrokkenen bij omgang staan de belangen van het kind voorop.
3.8.6.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verzocht de beslissing op het verzoek ten aanzien van de omgang aan te houden, aangezien het traject bij [organisatie]
pas zeer recent is gestart en de video-home-training zich nog in de startfase bevindt. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd en het hof verzocht een beslissing te nemen op het verzoek van de vader ten aanzien van de omgang. Aanhouding van de zaak is niet in het belang van [minderjarige] en levert voortdurend stress op, terwijl de zaak al bijna vijf jaar loopt, aldus de moeder.
3.8.7.
Het hof ziet geen gegronde reden om de beslissing op het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling aan te houden, zodat het hof een beslissing zal nemen.
3.8.8.
Gebleken is dat er in de afgelopen jaren al zeer veel hulpverlening is ingezet om de omgang tussen [minderjarige] en de vader plaats te laten vinden. Amarant heeft de omgangsmomenten een jaar begeleid en de begeleiding inmiddels overgedragen aan [organisatie] . Het hof ziet net als de raad op grond van de verslagen van Amarant en [organisatie geen] aanleiding voor een uitbreiding van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Zo blijkt bijvoorbeeld uit het voortgangsverslag van Amarant van 27 juli 2020 dat de vader nog heel veel hulp nodig heeft in de omgang tussen hem en [minderjarige] . Daarnaast laat de vader weinig leerbaarheid zien en als de vader hierop wordt aangesproken gaat hij in discussie met de hulpverleners van Amarant. Amarant zag op dat moment onvoldoende vaardigheden van de vader voor een onbegeleid contact. Ook blijkt uit een mail van de ambulante (gezins-) begeleider van Amarant van 6 oktober 2020 dat Amarant niet verwacht dat de vader de omgang op korte termijn zelfstandig vorm kan geven of dat op korte termijn kan leren. Uit het (ongedateerde) verslag van [organisatie] blijkt voorts dat [organisatie] inmiddels 4 omgangsmomenten heeft begeleid en dat [minderjarige] zich nog niet altijd laat sturen door de vader. Hoewel de vader zich leergierig opstelt, is het voor de vader soms nog wel lastig het gedrag van [minderjarige] te hanteren.
Gelet op het voorgaande acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de begeleide omgangsregeling bij [organisatie] door blijft lopen in de door de rechtbank vastgestelde duur en frequentie van eens per veertien dagen gedurende 90 minuten (dan wel een wekelijks contact van 60 minuten).
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 juni 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 15 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.