ECLI:NL:GHSHE:2021:1107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
200.281.467_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eenhoofdig gezag over minderjarige in het kader van ouderschap en gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over haar minderjarige kind. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.M.J.P. Michiels, verzocht de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek om eenhoofdig gezag was afgewezen, te vernietigen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.M. Spooren, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak betreft een minderjarige, geboren in 2017, en de ouders hebben sinds 2017 gezamenlijk gezag over het kind.

De rechtbank had eerder bepaald dat de contacten tussen de minderjarige en de vader onder professionele begeleiding moesten plaatsvinden. De moeder voerde aan dat zij bang was voor de vader en dat de minderjarige hierdoor in een onveilige situatie zou verkeren. De vader betwistte deze claims en stelde dat er geen belemmeringen waren voor de gezamenlijke uitoefening van het gezag. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het gezamenlijk gezag te handhaven en de moeder hulp te bieden voor haar persoonlijke problematiek.

Het hof oordeelde dat de enkele angst van de moeder onvoldoende was om het verzoek om eenhoofdig gezag toe te wijzen. Het hof concludeerde dat er geen onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 april 2021
Zaaknummer: 200.281.467/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/261639 / FA RK 19-878 en C/03/262169 / FA RK 19-1086
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.J.P. Michiels,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M.M. Spooren.
Deze zaak gaat over: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 mei 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 30 juli 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 31 juli 2020 heeft de moeder verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 10 september 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 11 september 2020, heeft de vader verzocht om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar grief / grieven dan
wel de grief / grieven van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 31 augustus 2020;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader, met producties, van 23 februari 2021, ingekomen bij het hof op 24 februari 2021;
-het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 1 maart 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 2 maart 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige]).
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.3.
De ouders oefenen met ingang van 17 oktober 2017 gezamenlijk het ouderlijk gezag uit
over [minderjarige].
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over [minderjarige] afgewezen. De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat, na het plaatsvinden van statusvoorlichting, de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig zullen plaatsvinden onder professionele begeleiding (BOR-2 traject), en de zaak aangehouden in afwachting van het verloop van het BOR-traject.
3.5.
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van het gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder wil het eenhoofdig gezag over [minderjarige] verkrijgen. De moeder is nog steeds bang voor de vader. De moeder woont inmiddels op een geheim adres en krijgt begeleiding via Xonar en het Veiligheidshuis. De moeder is getraumatiseerd en heeft last van paniekaanvallen en herbelevingen. De ouders hebben geen contact meer gehad met elkaar sinds [minderjarige] 3 maanden oud was. De vader is vanwege zijn verstandelijke beperking, ADHD, PTSS en verslavingen onvoorspelbaar, paranoïde, agressief en gewelddadig. De vader werkt de uitoefening van het gezag tegen door tot 6 keer toe het benodigde formulier voor een ID-kaart verkeerd te ondertekenen. [minderjarige] is angstig en is onder behandeling bij Youz voor haar trauma’s. Sinds de contacten bij BOR nemen de night-terrors toe en is ze moeilijk aan te sturen.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] dat het gezamenlijk gezag door de beide ouders wordt uitgeoefend. [minderjarige] zit niet klem tussen
de ouders. De moeder presenteert zich als een zwaar getraumatiseerde vrouw, maar dat beeld
vindt geen bevestiging in de overgelegde stukken en rapportages. Er is geen belemmering voor de moeder om samen het gezag naar behoren uit te oefenen en met de vader te communiceren. De vader betreurt het dat de moeder het BOR-traject heeft stopgezet. De vader betwist de niet-onderbouwde stelling van de moeder dat [minderjarige] meer last krijgt van night terrors na een begeleid omgangsmoment. De vader is er van overtuigd dat hij uit het leven van [minderjarige] wordt verstoten als de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] krijgt.
3.7.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. Handhaving van het gezamenlijk ouderlijk gezag is in het belang van [minderjarige]. Daarnaast dient de moeder hulp te krijgen voor haar persoonlijke problematiek. De moeder moet gaan inzien dat [minderjarige] op een zeker moment statusvoorlichting dient te krijgen, zodat zij weet wie haar vader is.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds 17 oktober 2017 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.8.4.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over [minderjarige] dient te worden afgewezen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.8.5.
Er is sprake van gewijzigde omstandigheden. De relatie tussen de ouders is begin 2018 verbroken en de ouders zijn verwikkeld geraakt in complexe ex-partnerproblematiek. Tussen [minderjarige] en de vader is er lange tijd geen contact geweest. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat [minderjarige] statusvoorlichting dient te krijgen en dat het contact tussen [minderjarige] en de vader via een BOR-regeling opgebouwd dient te worden. Uit het eindverslag van de begeleide omgangsregeling van 19 november 2020 blijkt dat, nadat er een aanvang
was gemaakt met de statusvoorlichting en er drie begeleide omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader hebben plaatsgevonden die goed zijn verlopen, de moeder de BOR-regeling heeft stopgezet.
Het hof is van oordeel dat de enkele gestelde angst van de moeder onvoldoende is voor toewijzing van haar verzoek. Daarbij komt dat ook volgens de eigen verklaring van de moeder het Aware-systeem inmiddels is beëindigd en de situatie tussen de ouders op dit moment ook rustig is. Concrete incidenten zijn niet gebleken ook al is de vader inmiddels op de hoogte van het feitelijk woonadres van de moeder en [minderjarige]. Bovendien gaat het goed met [minderjarige] en gaat zij bijna elke dag naar het kinderdagverblijf. Weliswaar heeft de moeder aangevoerd dat de night terrors van [minderjarige] zijn toegenomen sinds de uitvoering van de BOR-regeling maar volgens de huisarts van de moeder, zo heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling verklaard, bestaat er ook een reële mogelijkheid dat dit verband houdt met de stress die moeder ervaart. Een doorverwijzing naar een specialist is daarom door de huisarts op dit moment niet noodzakelijk geacht.
Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard overal aan mee te werken en de communicatie met de moeder graag wil verbeteren.
Gelet op het voorgaande en nu ook overigens niet van concrete feiten of omstandigheden is gebleken die een andere conclusie rechtvaardigen, is niet aannemelijk geworden dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt bij voortduring van het gezamenlijk ouderlijk gezag of dat de door de moeder verzochte gezagswijziging anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
3.9.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure en aangezien partijen een relatie met elkaar hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 mei 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 15 april 2021 uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.