Het hof is met de raad van oordeel dat omgang tussen de vader en [minderjarige] in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
[minderjarige] is een beschadigd en getraumatiseerd kind dat ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. Tussen de ouders is tijdens hun relatie sprake geweest van grote spanningen en huiselijk geweld van de vader jegens de moeder, waarvan [minderjarige] getuige is geweest.
Na de definitieve breuk tussen de ouders in april 2018 zijn zij het niet eens geworden over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] tussen maart en juni 2018 tweemaal zonder toestemming van de moeder meegenomen uit school.
Bij beschikking van 4 juli 2018 heeft de rechtbank over de omgang tussen de vader en [minderjarige] beslist dat deze voorlopig onder begeleiding van Anacare dient plaats te vinden (BOR II- regeling). Dit traject is wisselend verlopen en heeft er niet toe geleid dat de ouders een onbegeleide omgangsregeling met elkaar hebben afgesproken.
Bij beschikking van 26 augustus 2019 heeft de rechtbank in aansluiting op het advies van de raad bepaald dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR III-regeling). Er moest meer zicht komen op de mogelijkheden van de vader en [minderjarige] om omgang met elkaar te hebben. [minderjarige] zat volledig klem tussen de ouders. Verder kon bij de Mutsaersstichting, mede om de rust voor [minderjarige] te behouden, de noodzakelijke hulpverlening voor de ouders, die beiden psychische problematiek hebben, worden vormgegeven.
De opgelegde BOR III-regeling is niet van de grond gekomen, omdat de veiligheid van [minderjarige] en van de moeder niet kon worden gegarandeerd. Door het dreigende en onvoorspelbare gedrag van de vader hebben [minderjarige] en de moeder vanaf september 2019 tot maart 2020 op een geheime locatie verbleven. Dit heeft een forse negatieve impact op [minderjarige] gehad.
Sinds maart 2020 verblijven de moeder en [minderjarige] weer in hun oude woning. [minderjarige] heeft een nieuwe start gemaakt op een andere basisschool. Op school gaat het goed met hem, zo blijkt uit de informatie van de GI. [minderjarige] heeft inmiddels traumatherapie gevolgd. Hij ervaart nu meer rust en ontspanning, maar deze situatie is nog pril en niet gestabiliseerd.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] , gelet op wat hij in zijn nog jonge leven al aan negatieve levensgebeurtenissen heeft meegemaakt, nu - meer dan gebruikelijk - behoefte heeft aan een rustige, veilige en betrouwbare opvoedomgeving. De vader is niet in staat gebleken hieraan tegemoet te komen. Hij heeft zich niet aan de gemaakte veiligheidsafspraken gehouden. Ondanks dat aan de vader een contact- en straatverbod is opgelegd, heeft hij zich nog tot in januari 2021 laten zien in de straat van de moeder. In oktober 2020 heeft de vader [minderjarige] op straat aangesproken. Dit was angstig en onveilig voor [minderjarige] . Het hof is van oordeel dat het gedrag van de vader in de weg staat aan veilige omgang tussen hem en [minderjarige] . [minderjarige] geeft tegenover de gezinsvoogd ook zelf aan dat hij bang is voor de vader en op dit
moment geen contact met hem wil.
Uit het rapport van de raad blijkt dat de vader de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag buiten zichzelf legt en onvoldoende zicht heeft op wat zijn gedrag bij anderen teweegbrengt. De vader is niet in staat tot reflectie op zijn handelen. Met de raad is het hof van oordeel dat voordat in de toekomst op een verantwoorde manier invulling kan worden gegeven aan een eventuele omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , de vader dient mee te werken aan