IV. Bloedspatonderzoek
De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi aangevoerd dat, gezien de foto’s van de handen van het slachtoffer (proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina’s 69, 72 en 73), het slachtoffer bloed had op de rug van de linkerhand, op bijna geheel de middelvinger en op het linkerkootje van de wijsvinger. Er is evenwel geen bloed op het grootste gedeelte van de wijsvinger aangetroffen. In de visie van de verdediging impliceert het voorgaande dat het meer dan aannemelijk is te veronderstellen dat de niet bebloede wijsvinger (de trekkervinger bij een pistool) op het moment van het ontstaan van de inschotverwonding om de trekker zat, aangezien bij een opgezet schot aan de kant van de inschotverwonding altijd minder bloedspetters volgen dan bij een schootsafstand groter dan 0 centimeter, daar de bloedspetters door de schootsafstand van 0 centimeter hoofdzakelijk zullen worden opgevangen door het wapen, waaronder door de hand van de bediener en alles wat zich daaromheen bevindt (vide pleitnota, randnummer 24 e.v.).
Het hof zal vorenbedoelde foto’s van de handen van het slachtoffer laten voorleggen aan een bloedspatdeskundige en deze verzoeken om zich uit te laten over de wijze waarop het bloed op de handen terecht is gekomen in relatie tot het geloste fatale schot, in die zin dat de deskundige zich zal kunnen uitlaten of het bloedspatpatroon bij het slachtoffer meer past bij het scenario dat het slachtoffer de wijsvinger van haar linkerhand om de trekker had dan bij het scenario waarin zij dat niet had.
Het hof zal bevelen dat het hiervoor vermelde onderzoek onder I., II. en IV. door het Nederlands Forensisch Instituut en het hiervoor onder III. vermelde onderzoek door de politie (mogelijk in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut) zal worden verricht, telkens onder auspiciën van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof en (uitsluitend betreffende het onderzoek onder III.) tevens via tussenkomst van de advocaat-generaal.
Alvorens de onderzoeken een aanvang zullen nemen dient de raadsheer-commissaris een regiebijeenkomst te houden (een zogenaamd ‘FIT-gesprek’) om tot een adequate (forensische) vraagstelling te komen, waarvoor de raadsman en de advocaat-generaal eveneens zullen worden uitgenodigd.
Bij de uitvoering van de onderzoeken dienen de verklaringen van de verdachte, zoals die zijn afgelegd ten overstaan van het hof (zoals verwoord in het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 maart 2021), ten overstaan van de rechtbank (zoals verwoord in het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 13 november 2019), alsmede bij gelegenheid van zijn verhoren door de politie op 4 januari 2019 (onder meer ten tijde van de toen verrichte reconstructie), tot uitgangspunt te worden genomen.
Teneinde aan het vorenstaande uitvoering te kunnen geven zullen de stukken ter beschikking worden gesteld aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Het hof zal thans het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd schorsen en wel tot de terechtzitting van de derde meervoudige kamer van dit gerechtshof van 8 juni 2021 te 9.45 uur, op welke terechtzitting de zaak pro forma zal worden behandeld en andermaal zal worden geschorst tot een nadere terechtzitting waarop (wederom) de stand van het hierna te bevelen onderzoek zal worden geïnventariseerd.
heropent het onderzoek ter terechtzitting;
schorst het onderzoek ter terechtzitting voor een periode langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden, omwille van de klemmende reden dat niet te verwachten valt dat de nader te verrichten onderzoeken binnen een maand na heden zullen zijn uitgevoerd en omdat de zittingscapaciteit van het hof hervatting van het onderzoek binnen een maand na heden niet toelaat, en wel tot de terechtzitting van de derde meervoudige strafkamer van dit gerechtshof van 8 juni 2021 te 9.45 uur (tot 10.00 uur);
bepaalt dat voornoemde terechtzitting slechts een pro forma-zitting betreft, waarop geen nadere inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden, maar onder meer de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek zal kunnen worden besproken, waarna het onderzoek op die terechtzitting andermaal zal worden geschorst tot een nadere terechtzitting van de derde meervoudige strafkamer van dit gerechtshof;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen de rechtsdag en het tijdstip van de nadere terechtzitting van 8 juni 2021 te 9.45 uur, zulks onder vermelding van het feit dat die zitting het karakter van een pro forma-zitting zal hebben;
beveelt de kennisgeving van de dag en het tijdstip van de aankomende pro forma-terechtzitting van 8 juni 2021 te 9.45 uur aan de raadsman van de verdachte;
beveelt de kennisgeving van de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde nadere terechtzitting van 8 juni 2021 te 9.45 uur aan de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 4] (zijnde de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige benadeelde partij [naam 2] ) en [naam 3] , per adres van hun advocaat mr. F.J.M. Hamers, zulks telkens onder de vermelding dat het een pro forma-zitting betreft, waarop geen nadere inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden;
beveelt dat onder auspiciën van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, door het Nederlands Forensisch Instituut het hiervoor onder I., II. en IV. vermelde onderzoek zal worden verricht en (na tussenkomst van de advocaat-generaal) door de politie (mogelijk in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut) het hiervoor onder III. vermelde onderzoek zal worden verricht en bepaalt dat de raadsheer-commissaris ter vervulling van de hiervoor geformuleerde opdrachten zal doen wat hij te dien einde geraden acht;
bepaalt dat alvorens tot de uitvoering van de hiervoor geformuleerde onderzoeken over zal worden gegaan de raadsheer-commissaris een regiebijeenkomst zal arrangeren (een zogenaamd ‘FIT-gesprek’) om tot een adequate (forensische) vraagstelling te komen, waarvoor de raadsman en de advocaat-generaal eveneens zullen worden uitgenodigd, en waarna de raadsheer-commissaris een beslissing zal nemen over de definitieve vraagstellingen die aan het Nederlands Forensisch Instituut respectievelijk de politie zullen worden voorgelegd;
verwijst de zaak mitsdien naar de raadsheer-commissaris en stelt de stukken, voor zover van belang om aan het vorenstaande uitvoering te kunnen geven, in zijn handen.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 30 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.