ECLI:NL:GHSHE:2021:1072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
20-003893-19 (ta)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een doodslagzaak met betrekking tot een fatale schietpartij en de rol van forensisch bewijs

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gedateerd 30 maart 2021, wordt het onderzoek heropend in een zaak waarin de verdachte wordt verdacht van doodslag en verboden wapenbezit. De verdachte, geboren in 1994 en momenteel gedetineerd, was eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. De rechtbank had ook schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen. Het hof heeft besloten om aanvullend forensisch onderzoek te laten uitvoeren, waaronder een voorlichting door een wapendeskundige, een visuele reconstructie van de schotbaan, een reconstructie van de tijdspanne van het laatste bezoek van de verdachte aan het slachtoffer, en een bloedspatonderzoek. Dit besluit is genomen omdat het hof van mening is dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat de verklaringen van de verdachte en de bevindingen van het Openbaar Ministerie niet in overeenstemming zijn. De verdachte heeft verklaard dat het fatale schot is gelost tijdens een worsteling met het slachtoffer, maar het hof acht het noodzakelijk om de technische mogelijkheden van het wapen en de omstandigheden van het schot verder te onderzoeken. De zaak is geschorst tot een pro forma-zitting op 8 juni 2021, waar de voortgang van het onderzoek zal worden besproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-003893-19
Uitspraak : 30 maart 2021
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van hetgerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 4 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-800545-18 en 02-665109-19, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘doodslag’ (primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-800545-18) en ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III’ (in de gevoegde zaak met parketnummer 02-665109-19) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toegewezen tot het bedrag van € 8.463,24, de vordering van de benadeelde partij [naam 2] tot het bedrag van € 30.000,00 en de vordering van de benadeelde partij [naam 3] tot het bedrag van € 17.175,00. Voormelde toegewezen bedragen zijn telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Ten slotte zijn ten behoeve van de slachtoffers maatregelen van schadevergoeding opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in plaats van vervangende hechtenis dient te worden bepaald dat gijzeling kan worden toegepast indien betaling uitblijft en verhaal niet mogelijk blijkt.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot hetgeen in de in eerste aanleg gevoegde strafzaak met parketnummer 02-665109-19 ten laste is gelegd gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Met betrekking tot het primair en subsidiair tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer 02-800545-18 is vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. De verdediging concludeert met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen primair tot niet-ontvankelijkverklaring in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam 1] gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 2] en [naam 3] is, zo begrijpt het hof, geconcludeerd tot afwijzing, aangezien beide vorderingen in de visie van de raadsman onvoldoende onderbouwd zijn.
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 16 maart 2021 heeft de verdachte zich tot het hof gewend en een brief aangeboden met bijlagen, gedateerd 22 maart 2021, ingekomen ter griffie van het hof op 26 maart 2021, welke stukken aan het dossier zijn toegevoegd en namens de griffier zijn toegezonden aan partijen en de raadsman van de benadeelde partijen.
Heropening van het onderzoek
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van de verdachte is in de visie van het Openbaar Ministerie ongeloofwaardig. De advocaat-generaal heeft daartoe, kort gezegd, gewezen op het gedrag van de verdachte tijdens en na het delict, alsmede op de zich in het procesdossier bevindende tijdlijn. Volgens de camerabeelden zou een en ander zich hebben afgespeeld na binnenkomst in het appartementencomplex om 23:33:41 uur en het vertrek uit het appartementencomplex om 23:36:05 uur. Het komt de advocaat-generaal onmogelijk voor dat hetgeen zich volgens de verdachte in de woning van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden allemaal in ruim een minuut kan hebben voorgedaan. Voorts heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat het slachtoffer [slachtoffer] rechtshandig is en dat, zelfs al zou het lukken om in een voor haar onnatuurlijke houding met links, linksachter het pistool tegen haar hoofd aan te zetten, het nog een uitdaging is om een trekker over te halen. Voorts heeft de advocaat-generaal nog gewezen op het feit dat [slachtoffer] klein en tenger was, fysiek voor hem geen partij was en dat er geen bevestiging te vinden is van een worsteling, waarover de verdachte heeft gesproken.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, ook niet in voorwaardelijke zin. In de kern is daartoe aangevoerd dat de, volgens de verdediging, van meet af aan consistente verklaring van de verdachte over wat er in de avond van 28 september 2018 in het appartementencomplex aan de [adres] te Bergen op Zoom is gebeurd, op geen enkele manier wordt gefalsificeerd, ook niet door de bevindingen naar aanleiding van het forensisch onderzoek. Daarom dient in de visie van de verdediging te worden uitgegaan van de alternatieve toedracht met betrekking tot de dood van het slachtoffer, zoals die door de verdachte is geschetst, namelijk dat sprake was van een ongeluk.
Het hof overweegt als volgt.
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is het hof gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, zodat het hof aanleiding ziet het onderzoek te heropenen. Mitsdien acht het hof het aangewezen de hierna nader omschreven onderzoeken te laten verrichten.
I. Voorlichting door wapendeskundige
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd over het wapen dat hij op 28 september 2018 bij zich droeg en waarmee het fatale schot is gelost. Het betrof volgens de verdachte een pistool van het merk CZ 75 SP01 Shadow, 9 millimeter kaliber met munitie, met ruimte voor 17 tot 18 patronen. Het betrof een nieuw model, met een waarde van ongeveer € 1.500,00 tot € 1.600,00, aldus de verdachte. Daarnaast was sprake van een zogenaamd ‘double action’ pistool. De voorzitter heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden dat uit algemene zoekslagen op internet naar voren komt dat een dergelijk pistool moeilijker te spannen is en een langere trekkerbeweging kent voordat het wapen afvuurt. Dat maakt dat meer moeite moet worden gedaan om te schieten dan bij een ‘single action’ pistool. Om die reden kunnen ‘double action’ pistolen kennelijk gemakkelijker worden vervoerd op het lichaam, bijvoorbeeld achter de broeksband als iemand zich beweegt, omdat het risico dat het wapen ongewild afgaat kleiner is. De verdachte heeft daarop verklaard dat ‘double action’ niet standaard is, maar dat het wapen daarop moet worden ingesteld. Dat was volgens de verdachte niet gebeurd bij het pistool dat hij op 28 september 2018 in zijn bezit had. Als een wapen ‘double action’ is, gaat het volgens de verdachte nog steeds vrij snel af. Bij een ‘double action’ zou men volgens de verdachte twee klikjes horen, als het wapen als zodanig is ingesteld. Bij een ‘double action’ pistool kan men de stand van de trekker instellen, aldus de verdachte.
Het hof acht het noodzakelijk door een wapendeskundige te worden voorgelicht over de werking van een pistool van het merk CZ 75 SP01 Shadow, 9 millimeter kaliber. Daarbij dient de deskundige ten minste in te gaan op de navolgende vragen:
a. Hoe moet een pistool van het merk CZ 75 SP01 Shadow, 9 millimeter kaliber worden bediend?
b. Welke werking heeft een dergelijk pistool als het door iemand wordt gehanteerd?
c. Wat is het verschil tussen een ‘single action’ en ‘double action’ pistool en is er een verschil in bediening en werking?
d. Hoeveel kracht is er nodig om de trekker van een pistool van het merk CZ 75 SP01 Shadow, 9 millimeter kaliber over te halen en kan die mate van kracht op het wapen worden ingesteld? Maakt het hierbij verschil of sprake is van een ‘single action’ of een ‘double action’ pistool?
e. Kan bij een ‘double action’ pistool de stand van de trekker worden ingesteld? Zo ja, welke handeling(en) is/zijn daarvoor nodig?
f. Is het mogelijk om met de duim tussen de haan en de slagpin te voorkomen dat een (doorgeladen) pistool van het merk CZ 75 SP01 Shadow, 9 millimeter kaliber af zal gaan, bijvoorbeeld door de veiligheidspal te activeren, een en ander zoals de verdachte bij de politie (zie onder meer dossierpagina’s 1360-1361 en 1557) en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren heeft gebracht? Zo ja, kan daarvan een nadere beschrijving worden gegeven?
De wapendeskundige wordt voorts bevolen in te gaan op al datgeen hij overigens ter voorlichting van het hof in dit verband noodzakelijk acht. De wapendeskundige dient, voor zover nodig ter vervulling van zijn opdracht, de beschikking te krijgen over het dossier.
II. Visuele reconstructie schotbaan
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat volgens hem het slachtoffer, vlak voor het schot, met haar linkerhand het doorgeladen wapen vast had en het wapen tegen de linkerzijde van haar hoofd had gezet. De verdachte heeft naar eigen zeggen vervolgens geprobeerd het wapen van het slachtoffer af te pakken en dacht dat het wel goed zou zijn als hij zijn duim tussen de haan en de slagpin zou doen. De verdachte weet niet meer of het slachtoffer op dat moment de vinger om de trekker had, maar hij denkt van wel.
De verdachte heeft naar eigen zeggen het wapen vastgepakt met rechts en met links pakte hij de pols van de linkerhand van het slachtoffer. Toen de verdachte het wapen uit de hand van het slachtoffer heeft willen trekken is het wapen plots afgegaan, aldus de verdachte.
Op vragen van het hof over de positie van de verdachte vlak vóór het schot heeft de verdachte geantwoord dat hij over het slachtoffer heen leunde om bij het pistool te kunnen. Zijn linkerknie steunde op de bank. Met zijn rechterarm steunde de verdachte op dat moment op de achterleuning van de bank.
In dit verband is voorts van belang hetgeen de verdachte hieromtrent heeft verklaard ten overstaan van de rechtbank op 13 november 2019 en bij de politie op 4 januari 2019 en de in dat verband toen door de verhorend politieambtenaren verrichte reconstructie (zie onder meer dossierpagina’s 1352 en verder, alsmede dossierpagina’s 1522 en verder).
Het hof acht het van belang om een visuele, bij voorkeur 3D-weergave te verkrijgen over de schotbaan van de kogel, waarbij de positie van het hoofd van het slachtoffer in de schotbaan wordt betrokken. Daarbij dient ten behoeve van het bepalen van de schotbaan met name acht te worden geslagen op de bevindingen van het radiologisch onderzoek van prof. dr. P.A.M. Hofman, het pathologisch onderzoek van dr. J. Fronczek en de foto’s van de schotbaan zoals deze zich in het procesdossier bevinden (vide fotomap proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina’s 65 e.v.).
Bij de te verrichten visuele reconstructie dient het scenario van de verdachte te worden betrokken, meer in het bijzonder of zijn scenario technisch gezien mogelijk is.
III. Reconstructie tijdspanne laatste bezoek aan het slachtoffer
Uit geregistreerde camerabeelden van de centrale hal van het appartementen-complex aan de [adres] volgt dat de verdachte meermaals het appartementencomplex is in- en uitgelopen. De verdachte is laatstelijk om 23.33.41 uur van buitenaf de centrale hal ingelopen (dossierpagina 336) en om 23.36.05 uur heeft hij het appartementencomplex verlaten. Dan is hij aldus 2 minuten en 24 seconden in het complex geweest (zie ook de tijdlijn op dossierpagina’s 1408 e.v.). Deze vaststellingen zijn niet door of namens de verdachte bestreden.
De verhorend opsporingsambtenaren van politie hebben de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor voorgehouden dat het 1 minuut en 16 seconden duurt om met de lift naar boven te gaan tot de voordeur van de woning en van de voordeur van de woning met de trap naar beneden te komen (vide in dit verband het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die dit hebben onderzocht, dossierpagina’s 1349-1350). Dan resteren er volgens de verbalisanten 1 minuut en 8 seconden waarin het scenario waarover de verdachte heeft verklaard zich moet hebben voltrokken.
In dit verband is van belang dat de verdachte zowel ten overstaan van de rechtbank als het hof heeft verklaard dat het fatale schot is gelost op het moment dat de hij voor de laatste keer bij het slachtoffer was, dus na 23.33.41 uur.
Het hof acht het noodzakelijk dat een reconstructie wordt uitgevoerd van
alle gebeurtenissentijdens het laatste bezoek van de verdachte aan het slachtoffer (dus op 28 september 2018 vanaf 23.33.41 uur tot 23.36.05 uur), zoals deze door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, alsook ter terechtzitting van de rechtbank en bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 4 januari 2019 (waarbij door de verhorend verbalisanten op diezelfde dag ten aanzien van een deel van de gebeurtenissen tevens een reconstructie is uitgevoerd).
Bij de uit te voeren reconstructie dient ook betrokken te worden hetgeen door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voornoemd is gerelateerd, alsmede hetgeen te zien is omtrent de verdachte van het om 23.33.41 uur van buitenaf de centrale hal van het appartementencomplex inlopen (dossierpagina 336) en het om 23.36.05 uur verlaten van het appartementencomplex.
Aan de reconstructie van alle gebeurtenissen tijdens het laatste bezoek van de verdachte aan het slachtoffer, alsook de weg naar haar woning toe, het aankloppen/aanbellen bij de woning, het weer vertrekken uit de woning en dergelijke, dient een tijdlijn te worden gekoppeld.
Voor de inhoud van die opeenvolgende gebeurtenissen die volgens de verdachte hebben plaatsgevonden verwijst het hof kortheidshalve naar het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 maart 2021, het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 13 november 2019, alsmede de verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie op 4 januari 2019 en de in dat verband verrichte reconstructie (zie onder meer dossierpagina’s 1352 en verder, alsook dossierpagina’s 1522 en verder).
Van deze reconstructie dient in elk geval een audiovisuele registratie opgemaakt te worden, alsmede een proces-verbaal van bevindingen.
IV. Bloedspatonderzoek
De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi aangevoerd dat, gezien de foto’s van de handen van het slachtoffer (proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina’s 69, 72 en 73), het slachtoffer bloed had op de rug van de linkerhand, op bijna geheel de middelvinger en op het linkerkootje van de wijsvinger. Er is evenwel geen bloed op het grootste gedeelte van de wijsvinger aangetroffen. In de visie van de verdediging impliceert het voorgaande dat het meer dan aannemelijk is te veronderstellen dat de niet bebloede wijsvinger (de trekkervinger bij een pistool) op het moment van het ontstaan van de inschotverwonding om de trekker zat, aangezien bij een opgezet schot aan de kant van de inschotverwonding altijd minder bloedspetters volgen dan bij een schootsafstand groter dan 0 centimeter, daar de bloedspetters door de schootsafstand van 0 centimeter hoofdzakelijk zullen worden opgevangen door het wapen, waaronder door de hand van de bediener en alles wat zich daaromheen bevindt (vide pleitnota, randnummer 24 e.v.).
Het hof zal vorenbedoelde foto’s van de handen van het slachtoffer laten voorleggen aan een bloedspatdeskundige en deze verzoeken om zich uit te laten over de wijze waarop het bloed op de handen terecht is gekomen in relatie tot het geloste fatale schot, in die zin dat de deskundige zich zal kunnen uitlaten of het bloedspatpatroon bij het slachtoffer meer past bij het scenario dat het slachtoffer de wijsvinger van haar linkerhand om de trekker had dan bij het scenario waarin zij dat niet had.
Het hof zal bevelen dat het hiervoor vermelde onderzoek onder I., II. en IV. door het Nederlands Forensisch Instituut en het hiervoor onder III. vermelde onderzoek door de politie (mogelijk in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut) zal worden verricht, telkens onder auspiciën van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof en (uitsluitend betreffende het onderzoek onder III.) tevens via tussenkomst van de advocaat-generaal.
Alvorens de onderzoeken een aanvang zullen nemen dient de raadsheer-commissaris een regiebijeenkomst te houden (een zogenaamd ‘FIT-gesprek’) om tot een adequate (forensische) vraagstelling te komen, waarvoor de raadsman en de advocaat-generaal eveneens zullen worden uitgenodigd.
Bij de uitvoering van de onderzoeken dienen de verklaringen van de verdachte, zoals die zijn afgelegd ten overstaan van het hof (zoals verwoord in het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 maart 2021), ten overstaan van de rechtbank (zoals verwoord in het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 13 november 2019), alsmede bij gelegenheid van zijn verhoren door de politie op 4 januari 2019 (onder meer ten tijde van de toen verrichte reconstructie), tot uitgangspunt te worden genomen.
Teneinde aan het vorenstaande uitvoering te kunnen geven zullen de stukken ter beschikking worden gesteld aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Het hof zal thans het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd schorsen en wel tot de terechtzitting van de derde meervoudige kamer van dit gerechtshof van 8 juni 2021 te 9.45 uur, op welke terechtzitting de zaak pro forma zal worden behandeld en andermaal zal worden geschorst tot een nadere terechtzitting waarop (wederom) de stand van het hierna te bevelen onderzoek zal worden geïnventariseerd.
BESLISSING
Het hof:
heropent het onderzoek ter terechtzitting;
schorst het onderzoek ter terechtzitting voor een periode langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden, omwille van de klemmende reden dat niet te verwachten valt dat de nader te verrichten onderzoeken binnen een maand na heden zullen zijn uitgevoerd en omdat de zittingscapaciteit van het hof hervatting van het onderzoek binnen een maand na heden niet toelaat, en wel tot de terechtzitting van de derde meervoudige strafkamer van dit gerechtshof van 8 juni 2021 te 9.45 uur (tot 10.00 uur);
bepaalt dat voornoemde terechtzitting slechts een pro forma-zitting betreft, waarop geen nadere inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden, maar onder meer de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek zal kunnen worden besproken, waarna het onderzoek op die terechtzitting andermaal zal worden geschorst tot een nadere terechtzitting van de derde meervoudige strafkamer van dit gerechtshof;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen de rechtsdag en het tijdstip van de nadere terechtzitting van 8 juni 2021 te 9.45 uur, zulks onder vermelding van het feit dat die zitting het karakter van een pro forma-zitting zal hebben;
beveelt de kennisgeving van de dag en het tijdstip van de aankomende pro forma-terechtzitting van 8 juni 2021 te 9.45 uur aan de raadsman van de verdachte;
beveelt de kennisgeving van de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde nadere terechtzitting van 8 juni 2021 te 9.45 uur aan de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 4] (zijnde de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige benadeelde partij [naam 2] ) en [naam 3] , per adres van hun advocaat mr. F.J.M. Hamers, zulks telkens onder de vermelding dat het een pro forma-zitting betreft, waarop geen nadere inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden;
beveelt dat onder auspiciën van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, door het Nederlands Forensisch Instituut het hiervoor onder I., II. en IV. vermelde onderzoek zal worden verricht en (na tussenkomst van de advocaat-generaal) door de politie (mogelijk in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut) het hiervoor onder III. vermelde onderzoek zal worden verricht en bepaalt dat de raadsheer-commissaris ter vervulling van de hiervoor geformuleerde opdrachten zal doen wat hij te dien einde geraden acht;
bepaalt dat alvorens tot de uitvoering van de hiervoor geformuleerde onderzoeken over zal worden gegaan de raadsheer-commissaris een regiebijeenkomst zal arrangeren (een zogenaamd ‘FIT-gesprek’) om tot een adequate (forensische) vraagstelling te komen, waarvoor de raadsman en de advocaat-generaal eveneens zullen worden uitgenodigd, en waarna de raadsheer-commissaris een beslissing zal nemen over de definitieve vraagstellingen die aan het Nederlands Forensisch Instituut respectievelijk de politie zullen worden voorgelegd;
verwijst de zaak mitsdien naar de raadsheer-commissaris en stelt de stukken, voor zover van belang om aan het vorenstaande uitvoering te kunnen geven, in zijn handen.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 30 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.