In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de partner en de zoon van een betrokkene die onder mentorschap stond. De rechtbank had op 27 november 2019 een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene, die inmiddels is overleden. De appellanten hebben verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het inleidende verzoek af te wijzen. De verweerster, Stichting [stichting], heeft verzocht om de appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene is overleden, wat betekent dat het mentorschap van rechtswege is geëindigd. Hierdoor rijst de vraag of de partner en de zoon van de betrokkene nog een voldoende concreet belang hebben bij de beoordeling van hun hoger beroep. Het hof concludeert dat zij dit belang onvoldoende hebben onderbouwd, aangezien hun stelling dat de mentor aansprakelijk is voor het overlijden van de betrokkene niet toereikend is voor een uitspraak over de rechtmatigheid van het handelen van de mentor. Het hof verklaart hen dan ook niet-ontvankelijk in hun verzoek in hoger beroep.
De dochter van de betrokkene, die ook als belanghebbende is aangemerkt, kan de procedure niet voortzetten namens de overleden betrokkene, omdat zij op dezelfde gronden niet-ontvankelijk wordt verklaard. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 8 april 2021.