ECLI:NL:GHSHE:2021:1054

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
200.279.799_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en ontvankelijkheid in hoger beroep na overlijden betrokkene

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de partner en de zoon van een betrokkene die onder mentorschap stond. De rechtbank had op 27 november 2019 een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene, die inmiddels is overleden. De appellanten hebben verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het inleidende verzoek af te wijzen. De verweerster, Stichting [stichting], heeft verzocht om de appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene is overleden, wat betekent dat het mentorschap van rechtswege is geëindigd. Hierdoor rijst de vraag of de partner en de zoon van de betrokkene nog een voldoende concreet belang hebben bij de beoordeling van hun hoger beroep. Het hof concludeert dat zij dit belang onvoldoende hebben onderbouwd, aangezien hun stelling dat de mentor aansprakelijk is voor het overlijden van de betrokkene niet toereikend is voor een uitspraak over de rechtmatigheid van het handelen van de mentor. Het hof verklaart hen dan ook niet-ontvankelijk in hun verzoek in hoger beroep.

De dochter van de betrokkene, die ook als belanghebbende is aangemerkt, kan de procedure niet voortzetten namens de overleden betrokkene, omdat zij op dezelfde gronden niet-ontvankelijk wordt verklaard. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 8 april 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 april 2021
Zaaknummer: 200.279.799/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8112613 MS VERZ 19-1020
in de zaak in hoger beroep van:
[de betrokkene] , [de partner van de betrokkene] en [de zoon van de betrokkene],
allen woonplaats kiezend ten kantore van hun advocaat te [kantoorplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna respectievelijk te noemen: de betrokkene, de partner van de betrokkene en de zoon van de betrokkene, dan wel tezamen: appellanten,
de betrokkene is inmiddels overleden,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
tegen
Stichting [stichting],
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. F.H. Kuiper.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de dochter van de betrokkene] , de dochter van de betrokkene;
  • [andere zoon van de betrokkene] , andere zoon van de betrokkene;
  • [de mentor] B.V. , de mentor van de betrokkene.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 juni 2020, hebben appellanten verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2020, heeft [verweerster] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep, althans dit verzoek af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van de rechtsgronden.
2.3.
Bij faxbericht van 15 februari 2021 is de dochter van betrokkene in beroep gekomen tegen de bestreden beschikking.
2.4.
De zaak is – met instemming van partijen – zonder mondelinge behandeling op de stukken afgedaan.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 november 2019;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellanten, ingekomen ter griffie op 21 juli 2020;
  • het V-formulier van de advocaat van [verweerster] d.d. 29 januari 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van appellanten, d.d. 29 januari 2021;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van [verweerster] d.d. 24 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank, conform het inleidende verzoek van [verweerster] , met ingang van 1 december 2019 een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene en [de mentor] B.V. tot mentor benoemd.
3.2.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of appellanten kunnen worden ontvangen in hun verzoek in hoger beroep.
3.4.
Bij faxbericht van 15 februari 2021 hebben appellanten te kennen gegeven dat betrokkene recentelijk is overleden aan corona.
3.5.
Bij ditzelfde faxbericht hebben appellanten gesteld ontvankelijk te zijn. De termijnoverschrijding voor het instellen van hoger beroep is verschoonbaar. Dit geldt ook voor het hoger beroep van de dochter van de betrokkene. Appellanten merken voorts op dat zij de mentor aansprakelijk achten voor het overlijden van betrokkene, omdat hij niet meer naar het ziekenhuis is gebracht, terwijl de mentor dit wel had toegezegd.
3.6.
In de bij V-formulier van 24 februari 2021 overgelegde brief heeft [verweerster] naar voren gebracht dat appellanten en de dochter van betrokkene niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Volgens [verweerster] is de termijnoverschrijding voor het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar. Daarbij vraagt [verweerster] zich af in hoeverre er nog belang is bij het hoger beroep nu de betrokkene inmiddels is overleden.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, te zijnen behoeve een mentorschap instellen.
Ingevolge artikel 1:462 lid 1 BW eindigt het mentorschap onder meer door de dood van de betrokkene.
3.9.
Betrokkene is overleden (op welke datum is het hof niet bekend). Zijn verzoek behoeft geen behandeling meer.
Nu het mentorschap, door het overlijden van betrokkene, van rechtswege is geëindigd, doet de vraag zich voor welk belang de partner en de zoon van betrokkene nog hebben bij beoordeling van hun hoger beroep. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:303 BW dient er een voldoende concreet belang te zijn bij de beoordeling in hoger beroep van de bestreden beschikking. Het belang moet voldoende zijn om de rechtsvordering die wordt ingesteld te rechtvaardigen. Het hof overweegt dat de partner en de zoon van betrokkene, nog daargelaten de vraag of de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is, dit belang onvoldoende concreet hebben onderbouwd. Dat zij de mentor aansprakelijk achten voor de dood van betrokkene, is niet toereikend. Een uitspraak over de vraag of de gronden voor mentorschap ten tijde van het nemen van de beslissing aanwezig waren, zal immers geen rechtsgevolg hebben dat relevant is voor het door hen gewenste oordeel omtrent de rechtmatigheid van het handelen van de mentor. Het hof zal hen dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek in hoger beroep.
Voor zover het hof uit het faxbericht van 15 februari 2021 moet afleiden dat de dochter van betrokkene als erfgenaam van betrokkene de procedure in hoger beroep namens hem wil voortzetten na zijn overlijden, overweegt het hof dat zij, evenals de partner en de zoon van betrokkene en op dezelfde grond, niet-ontvankelijk is in het verzoek in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart appellanten en de dochter van betrokkene niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.