Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2011 en 2012. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2020, verzocht om de uithuisplaatsing te beëindigen. De rechtbank had eerder besloten tot uithuisplaatsing van de kinderen vanwege zorgen over hun veiligheid en ontwikkeling. De moeder erkende dat er problemen waren, maar was van mening dat de uithuisplaatsing voor de langere termijn onterecht was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2021 werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. G.J.B.C. Maton, terwijl de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de Gecertificeerde Instelling) en de Raad voor de Kinderbescherming ook aanwezig waren. De GI voerde aan dat de moeder onvoldoende stappen had gezet in haar persoonlijke hulpverlening en dat de kinderen in het pleeggezin een positieve ontwikkeling doormaakten. De raad adviseerde om de uithuisplaatsing te verlengen, gezien de structurele problemen bij de moeder.
Het hof oordeelde dat de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren en dat er geen reden was om de machtiging in duur te beperken. De moeder had niet aangetoond dat zij in staat was om de situatie te verbeteren. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank, waarmee de uithuisplaatsing van de kinderen werd gehandhaafd.