6.1Als onbestreden door de voorzieningenrechter vastgesteld en overigens gesteld en niet of onvoldoende betwist, gelden hier in ieder geval de volgende feiten als vaststaand.
[moeder van geintimeerde] en [erflater] (hierna: moeder [moeder van geintimeerde] respectievelijk vader [erflater] ) waren gehuwd en hadden vier kinderen, waaronder zoon [geïntimeerde] .
Vader [erflater] was eigenaar van het aan de [adres] te [plaats] gelegen perceel akkerland, kadastraal bekend als gemeente Zevenhuizen, sectie [sectieletter] nummer [sectienummer] (hierna: [perceel] ).
In december 2004 heeft de (toenmalige) Gemeente op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) een voorkeursrecht op [perceel] gevestigd.
Bij brief van 20 juni 2008 heeft [naam] (hierna: [naam] ) aan vader [erflater] geschreven:
“In navolging op ons onderhoud d.d. 9 juni jl. inzake een mogelijke verwerving van[hof: [perceel] ]
bericht ik u als volgt:
- onderhavige gronden zijn gelegen in een gebied waar de Wet Voorkeursrecht Gemeenten van toepassing is; (…)
(…)
- wij zijn bereid € 45 /m2 k.k. voor de gronden te betalen (…)
- omtrent het daadwerkelijke transport en het betaalmoment dient nader overlegd te worden
(…)
- voorts zijn van toepassing de voorwaarden met betrekking tot bodem- en archeologisch onderzoek, voor welke onderzoeken de kosten voor rekening van koper zijn
Ik hoop hiermede een passende aanbieding te hebben gedaan”
Bij brief van 5 augustus 2008 heeft [naam] aan vader [erflater] geschreven:
“Hierbij doe ik u de concept-overeenkomsten inzake de verwerving van[hof: [perceel] ]
toekomen.”
Als bijlagen waren onder meer bijgevoegd een uitvoerige (13 pagina’s tellende) concept
-“KOOPOVEREENKOMST BOUWTERREIN”voor [perceel] en een uittreksel kadastrale kaart.
Bij brief van 3 februari 2009, aangevuld bij brief van 3 maart 2009, heeft [naam] aan moeder [moeder van geintimeerde] en vader [erflater] geschreven:
“Hierbij bevestigen wij onze koopovereenstemming inzake (…) het volgende perceel:
- gemeente Zevenhuizen, sectie [sectieletter] nummer [sectienummer] gedeeltelijk, groot 2 ha 65 a 80 ca.
De koopprijs bedraagt € 45 /m2 k.k. te betalen bij ondertekening van de voor de notaris vereiste akte van levering; indiende de bestemming wordt gewijzigd in woningbouw zal er een aanvullende koopsom worden voldaan van € 45 /m2 k.k., indien de bestemming wordt gewijzigd in bedrijfsterrein bedraagt de additionele vergoeding € 5 /m2 k.k.
Overeengekomen is dat met ingang van 01 september een rente van 5,5% over de aankoopsom verschuldigd[hof: is]
; deze rente wordt integraal vergoed bij ondertekening van de koopovereenkomsten
Deze overeenkomst kan worden ontbonden voor 1 juni 2009 indien er uit de nog te voeren bodem-, archeologie- en overige onderzoeken zaken naar voren komen waardoor de beoogde ontwikkelingen niet kunnen plaatsvinden. Alleen koper kan zich beroepen op deze voorwaarden.”
Vader [erflater] heeft die brief voor akkoord (mee)ondertekend.
Krachtens daartoe gesloten (ver)koopovereenkomst heeft vader [erflater] het van [perceel] afgescheiden (achterste waterkant)deel [perceel 2] van ca. 370 m2 bij leveringsakte van 12 maart 2012 in eigendom overgedragen aan het Hoogheemraadschap, blijkens de onderliggende koopovereenkomst:
“op minnelijke basis ter voorkoming van onteigening c.q. het toepassen van artikel 5.24 Waterwet.”
Het in eigendom bij vader [erflater] (ver)blijvende perceel(deel) is kadastraal hernummerd tot [perceel 3] .
Op 31 oktober 2013 heeft [naam] op de achterzijde van de op 3 februari 2009 gedateerde -door [naam] en erflater voor akkoord (mee)ondertekende- brief handgeschreven vermeld:
“Hierbij cedeer ik de overeenkomst zoals op de voorkant is beschreven (…) naar [appellant] . Deze cedatie wordt later nog ondertekend op documentatie aangedragen door [appellant] . Deze overeenkomst is (…) onvoorwaardelijk.”
i. Een op 27 november 2013 gedateerd en door [naam] en [appellant] ondertekend stuk vermeldde dat zij overeenkomen:
“als volgt: [naam] draagt hierbij (…) onherroepelijk alle rechten voortvloeiende uit de koopovereenkomst van 3 februari 2009 terzake van de koop en verkoop van[hof: [perceel] ]
dat thans in eigendom toebehoort aan de heer en mevrouw [geïntimeerde] (…) over aan [appellant] . Een kopie van de tussen [naam] en de heer en mevrouw [geïntimeerde] gesloten koopovereenkomst van 3 februari 2009 wordt bijgesloten (…).”
Bij op 22 januari 2014 gedateerde (aangetekende) brief heeft [appellant] aan moeder [moeder van geintimeerde] en vader [erflater] geschreven te bevestigen de al mondeling gedane mededeling:
“dat [naam] vanwege verschillende redenen het contract aangaande koopovereenstemming inzake[hof: [perceel] ]
dd 3 februari 2009 per 27 november 2013 (heeft) overgedragen aan ondergetekende.”
[appellant] heeft de onder i. aangehaalde brief als bijlage gevoegd bij zijn brief van 22 januari 2014.
Moeder [moeder van geintimeerde] is op 1 februari 2016 overleden, vader [erflater] op 8 december 2016. [geïntimeerde] is erfgenaam en executeur van de nalatenschap van vader [erflater] .
In september 2019 is het door de Gemeente op [perceel] gevestigde Wvg-voorkeursrecht geëindigd.
Bij e-mail van 1 oktober 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
“Wij willen de overdracht nu zo snel mogelijk realiseren (…).”
Krachtens daartoe op 21 oktober 2019 verleend verlof heeft [geïntimeerde] voor een op
€ 2.439.357,-- begroot bedrag ten laste van [appellant] (derden)beslagen doen leggen.
Inzet geding (eerste aanleg en hoger beroep)