Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 20 november 2018 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 11 februari 2019;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met eiswijziging en producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met een productie;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij H12-formulier van 26 januari 2021 door de advocaat van [geïntimeerde] toegezonden productie 7, die bij het pleidooi bij akte in het geding is gebracht.
6.De beoordeling
1. met betrekking tot de geldleningsovereenkomst met vader een bedrag van € 20.000,00 met 3% rente en wettelijke rente moet terugbetalen aan de nalatenschap;
2. een aanhangwagen, paardenkoets en paardenboxen aan haar afgeeft en bewijst welke goederen van vader hij nog meer onder zich houdt; en
3. voorwaardelijk, voor het geval de vorderingen van [appellant] worden toegewezen:
- te bepalen dat het als gevolg daarvan door [geïntimeerde] te vergoeden bedrag onderdeel uitmaakt van de nalatenschap van vader en [geïntimeerde] dit bedrag dient in te brengen in de nalatenschap van vader; en
- een vereffenaar te benoemen om de nalatenschap van vader af te wikkelen;
- bepaald dat de geldlening van € 20.000,00, met 3% rente met ingang van 1 november 2015 tot 15 november 2015, op 15 november 2015 is verrekend met de vordering van [appellant] op de nalatenschap van vader; en
- [appellant] veroordeeld om € 1.200,00 voor de paardenkoets aan de nalatenschap te betalen.
Alle andere vorderingen zijn afgewezen. Aan de voorwaardelijke vordering van [geïntimeerde] is niet toegekomen. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat zowel [appellant] als [geïntimeerde] ieder de eigen proceskosten dienen te dragen.
- om de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke kosten van € 2.585,00, en de proces- en nakosten met rente.
ten eerste: [appellant] te veroordelen tot:
1. en 2. terugbetaling aan de nalatenschap van vader de hoofdsom van € 20.000,00 en 3% rente per jaar vanaf 1 november 2012 tot aan de dag van algehele voldoening, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van verzuim;
te bepalen dan wel te verklaren voor recht dat indien en voor zover:
A. het hof oordeelt dat sprake is van een schenking, althans van een rechtshandeling tussen [geïntimeerde] en vader die heeft geleid tot benadeling van [appellant] en die moet worden vernietigd:
te bepalen dat [geïntimeerde] een door het hof te bepalen bedrag dient in te brengen in de nalatenschap van vader, en
B. [appellant] wordt veroordeeld te voldoen aan het hiervoor onder ten eerste gevorderde en hij in de nalatenschap van vader dient in te brengen € 20.000,00 met 3% rente per jaar hierover vanaf 1 november 2012, eventueel met de wettelijke rente, en te bepalen dat dit bedrag met rente onderdeel uitmaakt van de nalatenschap van vader, waarna
a. de vordering van [appellant] en [geïntimeerde] afzonderlijk op vader van ieder € 225.957,75 en
b. de vorderingen van [geïntimeerde] van € 57.546,30 dan wel tenminste € 54.831,47 naar evenredigheid uit de nalatenschap van vader dienen te worden voldaan; en
ten derde:
een vereffenaar te benoemen om de nalatenschap van vader af te wikkelen volgens de wet;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met nakosten en rente.
1) Sprake is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens hem (art. 6:162 BW). [geïntimeerde] heeft, hoewel zij daartoe in de positie verkeerde, niets gedaan om benadeling van hem als schuldeiser in de nalatenschap van vader te voorkomen maar daaraan juist meegewerkt. [geïntimeerde] en vader wisten of behoorden te weten dat door de wijze waarop de verkrijging van de tweede woning werd vormgegeven, het vermogen van vader zodanig zou worden verminderd ten gunste van het vermogen van [geïntimeerde] , dat de vordering van [appellant] vanwege zijn moeders erfdeel niet meer betaald zou kunnen worden, althans dat daartoe een voorzienbaar risico zou ontstaan. De vermogensoverheveling, en daarmee de schuldeisersbenadeling, was een doel op zich (hierop zien de grieven 1 en 2).
Artikel 8Deze overeenkomst eindigt bij:
- het volledig terugbetalen van de lening of
- bij verrekening van de lening bij een voorschot op toekomstige erfenis die lener toekomt van uitlener of
- bij verrekening van de lening met het aandeel van de lener in de nalatenschap van uitlener.’