ECLI:NL:GHSHE:2021:1012

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
20-001858-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en terbeschikkingstelling met verpleging. De verdachte heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf gekregen voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling een gebroken kaak en andere verwondingen heeft opgelopen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij hij vrijspraak heeft bepleit op basis van noodweer. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij het primair tenlastegelegde heeft begaan, en spreekt hem daarvan vrij. Het hof acht echter wel bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, namelijk mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De verdachte is niet strafbaar verklaard vanwege een ernstige psychische stoornis, en het hof legt de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001858-19
Uitspraak : 23 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 juni 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-800367-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van “mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, en is de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege gelast. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 8.002,36, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, is een bedrag van € 88,65 aan incassokosten afgewezen en is de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd en zal bewezen verklaren hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte ontoerekeningsvatbaar zal verklaren, hem dientengevolge zal ontslaan van alle
rechtsvervolging, en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zal opleggen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat die zal worden toegewezen tot een bedrag van € 22.887,61, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vaststelling van de duur van de gijzeling in geval verhaal niet mogelijk blijkt op 153 dagen.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde en met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde is een beroep gedaan op noodweer en is bepleit de verdachte in geval van honorering van dit beroep vrij te spreken van het subsidiair tenlastegelegde. Ingeval van een veroordeling is verzocht om de verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren en te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem voorts de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is verzocht om die integraal niet-ontvankelijk te verklaren, allereerst in verband met de verzochte vrijspraak en in geval van een veroordeling omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces vormt.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2018 te Tilburg aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken oogkas en/of een gebroken jukbeen en/of tanden uit de mond, heeft toegebracht door die [benadeelde] voornoemd met kracht tegen het been te schoppen en/of in het gezicht te slaan/stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2018 te Tilburg [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] voornoemd met kracht tegen het been te schoppen en/of in het gezicht te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen en/of tanden uit de mond ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
De rechtbank heeft in haar vonnis het volgende overwogen:
“Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde dient bij verdachte sprake te zijn geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval het zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan, dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte één keer hard tegen het gezicht van aangeefster heeft geslagen. Het geven van een enkele klap (vuistslag) tegen het gezicht is in beginsel niet van dien aard dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is. Er is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die dat in dit geval anders zouden maken. De enkele omstandigheid dat de klap ernstig letsel heeft veroorzaakt, kan niet als zodanige omstandigheid worden aangemerkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte geen opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke zin – op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en zal verdachte daarvan vrijspreken.”
De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich daarbij aangesloten. Ook het hof kan zich vinden in deze overweging en maakt die tot de zijne.
Het hof is derhalve van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 mei 2018 te Tilburg [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] voornoemd met kracht tegen het been te schoppen en in het gezicht te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en tanden uit de mond ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Daartoe is door de raadsman in de pleitnota aangevoerd dat de verdachte van meet af aan heeft verklaard dat hij bijna werd aangereden door aangeefster, waarna hij op agressieve wijze benaderd zou zijn door aangeefster en haar kinderen. Hoewel de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zijn verklaring hierover heeft gewijzigd, heeft de raadsman dit verweer gehandhaafd en het hof verzocht om zich uit te laten over de geloofwaardigheid van die verklaring. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte, doordat aangeefster naar zeggen van de verdachte met haar borsten tegen hem aan is gaan staan, in ieder geval in een situatie werd gebracht waarin hij niet wilde zijn en vond dat hij zich moest verdedigen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding, waarbij de verdedigingshandeling noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
Verklaringen verdachte in hoger beroep, bij de rechter-commissaris en de politie:
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 9 maart 2021, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
Op 31 mei 2018 fietste ik in Tilburg op de Pagestraat langs een auto. Ik hoorde dat er gezegd werd: ”Zoek je ruzie?”. Toen ben ik van mijn fiets gestapt en er stapten drie mensen uit de auto. De vrouw, mevrouw [benadeelde] , duwde haar borsten tegen mij aan. Ik heb haar toen weggeduwd, maar ze duwde haar borsten nog een keer tegen mij aan. Toen heb ik haar geslagen, met mijn vuist in haar gezicht. Ik sloeg dus als eerste. Haar zoon heeft mij vervolgens geslagen. Haar dochter trapte mij en ik heb haar toen teruggetrapt.
Het klopt dat ik bij de rechter-commissaris iets anders heb verklaard, namelijk dat de zoon als eerste schopte. Dat klopt dus niet, want ik heb als eerste geslagen. Ik vind het gewoon goed om de waarheid te vertellen en wat ik vandaag vertel is de waarheid.
Het klopt dat ik eerder heb verklaard dat het zelfverdediging was, maar zo zie ik dat nu niet meer. Ik heb mij wel verweerd tegen de trap van de dochter. Echter, met je borsten tegen iemand aan gaan staan is ook niet fijn. Eerst heb ik haar geduwd, maar ik dacht dat het goed was om te slaan, om er vanaf te komen. Ik had inderdaad misschien ook wel weg kunnen lopen, maar dat leek mij niet handig dus deed ik dat niet.
De verdachte heeft op 5 juni 2018 bij de rechter-commissaris verklaard:
Een vrouw kwam uit de auto rennen. Daarna sprongen haar kinderen ook uit de auto. Zij kwamen op mij af. Die vrouw kwam naar mij toe rennen. Ze kwam tegen mij aanstaan met haar borsten tegen mij aan. Ik keek haar aan. Ik kreeg een duw van de vrouw. Op het moment dat de dochter erbij kwam, begint de zoon te slaan, eerst met rechts en daarna twee keer met links. De dochter schopte mij 2 keer op mijn heup. Vervolgens begint de vrouw zelf te slaan met haar rechterhand eerst en daarna met haar linkerhand. Toen weer met rechts en daarna met links. Daarna sloeg ze mij onder mijn borst. Zij waren begonnen. Ik heb uit verdediging één keer terug geslagen. Daarna ben ik naar mijn fiets toegerend. Daarna kwam er een man naar mij toe en die zei: ‘je mag geen meisjes slaan’. Ik ben zelf een keer of 8 geslagen en geduwd.
De verdachte heeft op 12 juni 2018 bij de politie verklaard:
Er kwam een auto aangereden met drie lachende mensen, een vrouw met twee kinderen. Toen ik iets verderop stilstond, kwam de vrouw op mij af, die mij aanviel. Ze kwam met haar borsten tegen mij aan staan. De vrouw sloeg mij eerst met rechts een paar keer in mijn gezicht en daarna met links. Vervolgens kwam de dochter erbij. De dochter schopte mij twee keer tegen mijn heupen. Ze
(hof: de vrouw)heeft mij meerdere keren geslagen. Zij heeft mij de laatste keer in mijn middenrif geslagen. Dat heb ik ook tegen de rechter-commissaris verteld.
De zoon sloeg mij als eerste. De vrouw gaf mij daarvoor nog een duw.
Ik ben meerdere keren geschopt en geslagen. Toen heb ik mij verweerd. Ik heb die vrouw een keer met mijn rechterhand in haar gezicht geslagen, vanwege haar kinderen en haar aanval.
Verklaringen aangeefster [benadeelde] , haar twee kinderen en getuige [getuige] :
Aangeefster [benadeelde] heeft op 31 mei 2018 verklaard dat zij in haar auto de Pagestraat te Tilburg inreed en een man op de fiets zag. De man fietste voorbij en zei: “Kijk eens uit”. [benadeelde] keek in de binnenspiegel en zag dat de man achter haar auto van zijn fiets stapte. Omdat het voor haar leek dat de man ging vallen is zij uit de auto gestapt. Terwijl zij uit de auto stapte hoorde zij de verdachte zeggen “Je hebt mij geraakt”. De man kwam naar haar toegelopen en opeens voelde zij een harde klap op haar rechterbeen, die zij totaal niet zag aankomen. Vervolgens zag zij dat haar zoon naast haar kwam staan. Direct daarna voelde zij een harde klap op haar lippen, het voelde alsof haar tanden naar binnen klapten.
Aangeefster [benadeelde] is op 13 november 2018 ook door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat ze bij de politie naar waarheid heeft verklaard. Zij stopte omdat ze dacht dat ze verdachte had geraakt. Zij is vervolgens uitgestapt en naar verdachte toegelopen. Verdachte zette zijn fiets neer en kwam naar haar toelopen. Ze schat dat ze ongeveer een halve meter uit elkaar stonden. Verdachte was de eerste die fysiek contact zocht. Hij schopte haar, en toen sloeg hij haar. Toen kwam haar zoon er tussen en duwde verdachte van haar af. Haar dochter heeft ze niet gezien.
De zoon van aangeefster, de toen [kind 1 van de benadeelde partij] , heeft op 31 mei 2018 verklaard dat hij samen met zijn zus bij zijn moeder in de auto zat en dat hij op de Pagestraat een man zag fietsen. De man fietste voorbij en zei: “je snijdt me af’’. Vervolgens stapte zijn moeder uit de auto omdat ze dacht dat de man gevallen was. De zoon keek uit het raam van de bijrijderskant en zag zijn moeder met haar handen afbeelden hoe het met de verdachte ging. De zoon zag dat de verdachte met zijn rechterbeen naar achteren ging en naar voren haalde. De zoon is vervolgens naar zijn moeder gerend. Terwijl hij bij de verdachte en zijn moeder stond, zag hij een rode auto de Pagestraat inrijden, en zag hij direct daarna dat de verdachte met zijn rechterarm naar achteren ging en deze heel snel naar voren haalde. Hij zag dat de verdachte met een gebalde vuist zijn moeder op haar rechterkaak raakte. Daarop heeft de zoon de verdachte met zijn rechterbeen weggeduwd. De zoon is vervolgens naar zijn vader gerend. Toen de zoon weer terugkwam, sprak hij nog met de man uit de rode auto die hem, kort gezegd, vertelde over agressief gedrag van de verdachte jegens hem
(hof: de man uit de rode auto).
De dochter van aangeefster, de toen [kind 2 van de benadeelde partij] , heeft op 31 mei 2018 verklaard dat zij zag dat haar moeder naar de verdachte toe liep om met hem te praten. De dochter stapte ook uit de auto. Zij zag dat de verdachte een stap vooruit zette en zij zag dat de verdachte haar moeder met een gebalde vuist een klap op haar gezicht gaf. Vervolgens zag zij een meneer uit de auto stappen
(het hof begrijpt: getuige [getuige] )die de verdachte bij haar moeder weg wilde houden. In haar beleving heeft die man de verdachte ongeveer 10 minuten moeten tegenhouden.
Getuige [getuige] heeft op 31 mei 2018 verklaard dat hij met zijn vrouw in de Kruisvaardersstraat reed
(het hof begrijpt: in de rode auto)en op de hoek met de Pagestraat 3 mensen zag. Hij zag dat een jongen met blond haar
(hof: verdachte)een vrouw in haar zij trapte. Daarna zag hij dat dezelfde jongen de vrouw een harde klap in haar gezicht gaf. Getuige [getuige] is toen uitgestapt en heeft toen tegen verdachte gezegd dat hij niet moest slaan en moest wachten op de politie. Daarop werd de jongen agressief in de richting van de getuige.
Overwegingen hof omtrent de feitelijke toedracht en het verweer:
Het hof stelt vast dat de verdachte wisselend heeft verklaard omtrent de feitelijke toedracht.
Zowel de feitelijke toedracht gesteld door de verdachte ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris, als de feitelijke toedracht gesteld voor de verdachte in hoger beroep worden op geen enkele wijze ondersteund door verklaringen van anderen in het dossier.
Het hof zal ten aanzien van de feitelijke toedracht uitgaan van de verklaringen van aangeefster, haar kinderen en getuige [getuige] . Die verklaringen zijn consistent en ondersteunen elkaar op essentiële punten.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De door de verdediging en de verdachte gegeven lezingen van de gebeurtenissen vinden zijn weerlegging in aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft de verdachte verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht ten tijde van het plegen van het strafbare feit op basis van de conclusies in de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 11 februari 2019, opgemaakt door psychiater M. Fluit en psycholoog G.M. Jansen. Verdachte heeft destijds zijn medewerking aan het onderzoek grotendeels geweigerd.
Tijdens de procedure in hoger beroep is er door de hiervoor genoemde deskundigen een nieuwe Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum uitgebracht en wel op 9 juli 2020. Tijdens dat nieuwe onderzoek heeft de verdachte, in tegenstelling tot het eerdere onderzoek, wel meegewerkt. De onderzoekers hebben daarbij vastgesteld dat de verdachte lijdende is aan een ernstige psychische stoornis, te classificeren als een schizofrenie, ernstig en onafgebroken. Terwijl in 2019 bij gebrek aan eigen onderzoek en het ontbreken van informatie van de GGZ door de deskundigen geconcludeerd werd dat er bij verdachte sprake is van een (chronisch) psychotische stoornis, vermoedelijk in het kader van schizofrenie, konden zij de diagnose schizofrenie nu nauwkeuriger en met veel meer zekerheid stellen. Voorts stellen zij dat de schizofrenie zo op de voorgrond staat dat de onderliggende persoonlijkheid van de verdachte niet goed te beoordelen is omdat de schizofrenie doorwerkt in alle facetten van zijn persoonlijkheid. Uit zijn levensgeschiedenis komen echter geen aanwijzingen naar voren voor (antisociale) persoonlijkheids-problematiek. De schizofrenie is al langere tijd aanwezig. Ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde (indien bewezen) was deze stoornis aanwezig.
De onderzoekers concluderen dat de verdachte op het moment van het feitencomplex in een psychotische toestand verkeerde: hij was overgeleverd aan de bij een psychotische stoornis passende paranoïdie, ongerichte impulsiviteit met verwarde cognities en een afwezig vermogen te begrijpen wat hij deed (kritiek- en oordeelstoornissen). Zijn handelen stond geheel in verband met, en werd geheel bepaald door zijn ernstige psychopathologie. Hij bezat op dat moment geen keuzevrijheid om zich, hoe dan ook, aan de invloed van de stoornis te onttrekken. De schizofrenie met fluctuerende paranoïde psychotische ontregelingen en de psychotische ontregeling ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedden zijn functioneren geheel. Er bestond een totale doorwerking daarvan op betrokkenes handelen.
De onderzoekers adviseren het tenlastegelegde verdachte in het geheel niet toe te rekenen, mocht dit bewezen worden geacht.
Beide onderzoekers zijn ter terechtzitting in hoger beroep gehoord als deskundigen en hebben de hiervoor genoemde bevindingen en het advies gehandhaafd.
Naar het oordeel van het hof hebben de deskundigen in hun rapportage uitvoerig onderbouwd waarom zij thans tot een volledige ontoerekeningsvatbaarheid komen.
Het hof ziet geen reden om aan hun bevindingen te twijfelen en neemt, net als de advocaat-generaal en de verdediging, deze conclusie over.
Nu het bewezenverklaarde feit de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar en zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Op te leggen maatregel
De advocaat-generaal heeft – kort gezegd – gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.
De advocaat-generaal heeft zich met betrekking tot een eventuele TBS met voorwaarden aangesloten bij het reclasseringsadvies van [reclasseringsambtenaar] d.d. 30 oktober 2020, waarin de reclassering aangeeft ernstige twijfels te hebben bij de haalbaarheid van de uitvoering van het risicomanagement in het kader van de TBS met voorwaarden. De reclassering acht het risico op afbreuk groot en adviseert negatief over een TBS met voorwaarden.
Door de verdediging is verzocht om het advies van de deskundigen M. Fluit en G.M. Jansen
van het Pieter Baan Centrum, zoals neergelegd in de Pro Justitia rapportage van 9 juli 2020 en gehandhaafd door beide deskundigen tijdens hun verhoren in hoger beroep, te volgen en aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de op te leggen maatregel gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling waaraan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden. Door aldus te handelen heeft de verdachte veel leed en verdriet veroorzaakt bij het slachtoffer en haar gezin, hetgeen onder meer blijkt uit de verklaring van de echtgenoot van het slachtoffer, die in het kader van het spreekrecht ter terechtzitting in hoger beroep namens het slachtoffer naar voren is gebracht. De ervaring leert dat slachtoffers van een delict als het onderhavige met zulke ernstige gevolgen nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden en het hof heeft ter terechtzitting begrepen dat de gebeurtenissen tot op de dag van vandaag heftige emoties bij het slachtoffer oproepen en nog steeds grote invloed hebben op haar leven en dat van haar gezin. Het slachtoffer wordt ook nog dagelijks geconfronteerd met de lichamelijke gevolgen. Weliswaar kan het bewezenverklaarde niet aan de verdachte worden toegerekend, doch het slachtoffer en de maatschappij dienen naar het oordeel van het hof wel tegen de verdachte te worden beschermd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaande aan het thans bewezenverklaarde feit is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten meerdere mishandelingen, ten aanzien waarvan de verdachte door het gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2017 veroordeeld is tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, welke voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Dit arrest is echter pas op 16 oktober 2018 onherroepelijk geworden en dat is na het onderhavige bewezenverklaarde feit, gepleegd op 31 mei 2018, zodat het hof met deze veroordeling verder geen rekening zal houden.
Rapportages en verklaringen deskundigen
Het hof heeft kennis genomen van verschillende de verdachte betreffende rapportages en adviezen, waaronder:
De Pro Justitia rapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 11 februari 2019, opgesteld door de heer M. Fluit, psychiater, en mevrouw G.M. Jansen, GZ- psycholoog (hierna: de deskundigen).
De Pro Justitia rapportage van het NIFP, locatie PBC van
9 juli 2020, eveneens opgesteld door de heer M. Fluit, psychiater, en mevrouw G.M. Jansen, GZ- psycholoog.
Het reclasseringsadvies Tbs met voorwaarden, opgemaakt door [reclasseringsambtenaar] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, d.d. 30 oktober 2020.
Rapporteurs Fluit en Jansen hebben in hun rapportage van 11 februari 2019 geadviseerd aan de verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen. Het benodigde beveiligingsniveau werd als matig ingeschat. Verdachte onttrekt zich niet actief aan de setting, wel aan de behandeling. Het kader van de maatregel TBS met voorwaarden werd door beide rapporteurs niet haalbaar geacht. De deskundigen oordeelden dat de ernst en de combinatie van de ziekelijke stoornissen een langer durende behandeling vergen en dat het risico op herhaling van het onverwacht gebruik van geweld voor de korte en de langere termijn zal blijven bestaan bij gelijkblijvende omstandigheden. Om deze redenen waren zij van mening dat een langer durend behandeltraject diende te worden ingezet, waarin psycho-educatie (gericht op het ziektebesef- en inzicht), het ontwikkelen van behandelmotivatie en het accepteren van farmacotherapie moeten plaatsvinden. De maatregel TBS met voorwaarden werd op dat moment door de deskundigen als niet haalbaar beschouwd, aangezien het de verdachte ontbreekt aan enige vorm aan inzicht in zijn ziekte en bij eerdere behandelpogingen is gebleken dat hij geen behandelmotivatie heeft waardoor behandeling niet van de grond is gekomen. Daarbij dient te worden vermeld dat de verdachte heeft geweigerd om aan dat onderzoek mee te werken.
In de fase van het hoger beroep is verdachte opnieuw onderzocht door dezelfde deskundigen. Tijdens dat onderzoek heeft de verdachte zijn medewerking wel verleend.
De deskundigen achten het kader van de TBS met voorwaarden thans wel haalbaar en adviseren in hun rapportage om aan de verdachte deze maatregel op te leggen.
In het tweede rapport d.d. 9 juli 2020 van het PBC wordt het volgende gesteld:
Bij betrokkene worden essentiële kenmerken van ernstige psychopathologie aangetroffen met in golven toenemende aanwezigheid van overheersende paranoïde belevingen die ineens en kortdurend kunnen verergeren, zonder dat er reële conflicten bestaan. Betrokkene geeft zelden signalen af dat hij zich onveilig of bedreigd voelt. Zijn psychische ontregelingen zijn daarom veelal voor de omgeving niet evident duidelijk en moeilijk zichtbaar. Opeens kan betrokkene zich oninvoelbaar en onberekenbaar agressief opstellen.
Betrokkene is al eerder met politie en justitie in aanraking geweest vanwege verwardheid, paranoïde belevingen en agressieve impulsdoorbraken. Dit betreft vooral geweld naar vrouwen die hij, zonder dat er een conflict aan vooraf gaat, slaat en schopt. Er is geen sprake van een escalerend patroon van geweld. Betrokkene bewapent zich niet.
Het gaat de afgelopen jaren toenemend slechter met betrokkene. In 2016 werd hij al
veroordeeld voor het zonder aanleiding mishandelen van vrouwen. Hij weigerde zich te laten behandelen. Tijdens de twee onderzoeken in het PBC blijkt betrokkene geen inzicht te hebben in zijn stoornis en ziet hij zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde als terecht omdat hij werd aangevallen door aangeefster en omstanders.
Inmiddels neemt betrokkene wel vrijwillig medicatie, zij het aanvankelijk onder druk van een dwangmaatregel, thans in imperatief gestructureerde omstandigheden (begeleiding in een penitentiair psychiatrisch centrum). Het risico dat betrokkene, terugkerend in de omstandigheden van voor zijn aanhouding, stopt met behandeling en het nemen van medicatie is hoog.
Bij gebruik van een gestructureerd instrument gericht op risicotaxatie van gewelddadig gedrag (HCR-20V3) konden alle items worden ingevuld. De klinische factoren weerspiegelen de huidige aanpassing en inzicht in de stoornis, gedrag en noodzaak van behandeling of recent functioneren. De historische factoren representeren de aanpassing van betrokkene in het verleden zoals eerder geweld en algemeen psychosociaal functioneren. De risicohanteringsfactoren geven een beeld van de toekomstige aanpassing (het verwachte functioneren van de betrokkene in het licht van zijn plannen en doelen). In het geval van betrokkene, ingevuld en gewogen, wijst de HCR-20V3 op een hoge kans op recidivegeweld op termijn indien betrokkene zonder behandeling zou terugkeren in de situatie van voor zijn aanhouding. Psychose is de belangrijkste risicofactor. Vanwege de fluctuaties in het onvoorspelbare gedrag van betrokkene kan recidive al optreden, indien hij geen medicatie meer zou nemen.
Het gebruik van de Saprof (instrument voor het gestructureerd beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag) wijst uit dat er behoudens zijn intelligentie amper beschermende factoren bestaan.
Om het recidiverisico in te perken is het van belang dat de schizofrenie adequaat wordt behandeld. Medicatie is de belangrijkste pijler in het risicomanagement. Probleem is dat betrokkene niet over ziektebesef en -inzicht beschikt waardoor hij zelf niet de noodzaak ziet medicatie te gebruiken. Betrokkene heeft in aanzet een klinische behandeling nodig, voor langere tijd. Hierin zal het nemen van medicatie een vaste en verzekerde plaats moeten krijgen. Van groot belang daarbij is een langer durend toezicht met begeleiding en structurering om te voorkomen dat hij zich hieraan onttrekt. Binnen een forensisch psychiatrische afdeling kan gericht nader gekeken worden naar de chronische en defectueuze aspecten van zijn psychische stoornis zoals de fluctuerende paranoïde waanbelevingen, het ontbrekend ziekte-inzicht en realiteitstoetsingsstoornis met omkeringen door het tegendeel. Gaande de klinische behandeling kan met het oog op een resocialisatie uiteindelijk vanuit die klinische voorziening en de reclassering onder toezicht binnen een begeleid wonen een voorzichtige transmuralisering tot stand worden gebracht. Dit onder begeleidingsverzekering met hantering van een grondig signaleringsplan gericht op continuering van de medicatie, voorspelbare en beschermende omgevings-omstandigheden zonder fluctuaties. Als betrokkene blijvend bereid is de voorwaarden (zoals bijvoorbeeld het nemen van medicatie, het toelaten van toezicht en gesprekken met de behandelaren en reclassering) te accepteren, kan een tbs met voorwaarden alle mogelijkheden tot toezicht, structuur en medicatie bieden. Betrokkene heeft bij onderzoekers aangegeven zich aan de voorwaarden te zullen houden, ook met betrekking tot medicatiegebruik.
Het laten onderzoeken van afgifte van een zorgmachtiging op grond van het bepaalde in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg is geen optie, daar een civiele zorgmachtiging slechts voor de duur van een half jaar kan worden afgegeven. Omdat acuut gevaar ontbreekt, is niet per se een hoge beveiliging noodzakelijk. Daarom lijkt een tbs met bevel tot verpleging vanuit gedragskundig optiek minder noodzakelijk of aangewezen. Indien betrokkene niet bereid is voorwaarden bij een tbs te accepteren, waaronder het ondergaan van een behandeling en het nemen van medicatie, dan is een tbs met verpleging wel aangewezen, om op die manier toch de geadviseerde behandeling te kunnen bieden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft psychiater Fluit onder meer verklaard dat, sinds de verdachte onder dwang medicatie heeft gekregen, hij meer bereikbaar is geworden. Hij ontkent nog steeds dat hij lijdt aan schizofrenie, maar dat is inherent aan de problematiek. Ook mensen die lijden aan schizofrenie en een gebrek aan inzicht hebben kunnen zich wel conformeren aan het nemen van medicatie; daar hoeft geen ziektebesef voor nodig te zijn. Op basis daarvan valt te overwegen om te kijken of tijdens een TBS met voorwaarden het patroon van het nemen van medicatie zodanig ingeslepen kan worden dat er uiteindelijk een resocialisatietraject kan volgen. Op de vraag naar het risico dat de verdachte nu wellicht heeft meegewerkt om TBS met dwangverpleging te voorkomen en niet meer mee zal werken als er eenmaal sprake is van TBS met voorwaarden, heeft psychiater Fluit geantwoord dat dit risico blijft bestaan, maar dat in dat geval de TBS met voorwaarden omgezet kan worden in TBS met dwangverpleging.
Psycholoog Jansen heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de psychose, de paranoïde wanen en de agressie de belangrijkste risicofactoren zijn. De verdachte lijdt aan een afgebakende stoornis; hij heeft geen bijkomende stoornissen. Het risico en wat de verdachte nodig heeft zijn vrij helder: hij heeft vooral medicatie nodig en moet zich daar gedurende een lange tijd aan houden. Ze heeft gezien dat de verdachte goed reageert op de medicatie en voor zover bekend hebben er daarna geen incidenten plaatsgevonden. Het gebrek aan ziektebesef is onderdeel van de stoornis waar de verdachte aan lijdt. Zolang de verdachte zijn medicatie neemt is dat geen probleem. Het is een ernstige stoornis en het medicatiegebruik moet inslijpen. Het is moeilijk daar een tijd aan te verbinden, maar de inschatting is zeker nog een half jaar.
Na het uitbrengen van de rapportage van het PBC is aan de reclassering verzocht een maatregelrapportage op te maken teneinde de mogelijkheden van TBS met voorwaarden te onderzoeken.
In het reclasseringsadvies Tbs met voorwaarden d.d. 30 oktober 2020, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringsambtenaar] , wordt geconcludeerd dat, door de houding van de verdachte en zijn gebrek aan inzicht van zijn (delict)gedrag, de risico’s op recidive en letselschade als hoog respectievelijk als gemiddeld worden ingeschat.
Voorts is gerapporteerd:
De laatste jaren voor de huidige preventieve hechtenis zijn verschillende pogingen ondernomen om betrokkene een poliklinisch behandelaanbod aan te bieden. Meerdere poliklinieken hebben uiteindelijk geen aanbod gedaan, daar betrokkene een ontkennende houding had en geen hulpvraag.
Gedurende vijftien jaar heeft betrokkene op meerdere leefgebieden problematisch
gefunctioneerd en zijn psychische conditie verslechterde gedurende die tijd.
Ondanks deze verslechtering heeft betrokkene zelf geen lijdensdruk en dus geen hulpvraag. Hij vindt een klinische behandeling dan ook niet noodzakelijk, maar wil zijn medewerking verlenen aan de maatregel tbs met voorwaarden om de maatregel tbs met bevel tot verpleging te voorkomen.
De reclassering heeft ernstige twijfels over de haalbaarheid van de maatregel tbs met voorwaarden. De twijfels zijn gebaseerd op de beperkte mate van ziektebesef, het ontbreken van intrinsieke motivatie, de ontkennende houding van betrokkene en betrokkene heeft nauwelijks tot geen behandeling gehad ten gevolge van zijn zorgmijdende houding de afgelopen vijftien jaren. Gelet op de inschatting van de risico’s, lijkt de mogelijkheid van een klinische behandeling in het kader van de
maatregel tbs met voorwaarden fragiel.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, indien betrokkene geen klinische (inclusief medicamenteuze) behandeling wordt geboden. De verwachting is dat het klinisch traject langdurig en zorgintensief dient te zijn.
Gedurende bijna vijftien jaar is er gedurende de (ontwikkeling) van zijn psychiatrische problematiek weinig tot geen behandeling van de grond gekomen. Thans accepteert hij de depotmedicatie in PI Vught, na inzet dwangmedicatie. Ondanks dat betrokkene geruime tijd medicamenteuze behandeling heeft, is er nog nauwelijks verandering waargenomen in de mate van ziektebesef. Door het ontbreken van ziektebesef- en inzicht acht betrokkene behandeling niet noodzakelijk.
Hij wil alleen voor korte duur zijn medewerking verlenen aan een klinische behandeling met name om het ongecontroleerde trillen van zijn lichaam te behandelen. Op basis van de (extrinsieke) motivatie van betrokkene voor
klinische behandeling in het kader van de maatregel tbs met voorwaarden is de haalbaarheid van de uitvoering van risicomanagement in dit kader fragiel. Deze fragiliteit heeft invloed op de mate van de risico’s. Tot op heden heeft betrokkene de door hem gepleegde mishandelingen ontkend en ontkent hij andere letselschade aangebracht te hebben. Door deze houding en gebrek aan inzicht van zijn
(delict)gedrag worden de risico’s op recidive en letselschade als hoog respectievelijk als gemiddeld ingeschat. De inschatting betreffende het onttrekkingsrisico is gemiddeld. De inschatting is dat betrokkene gedurende de eerste maanden van de klinische behandeling zijn medewerking zal
verlenen. Indien de mate van het ziektebesef en ziekte-inzicht niet verandert en betrokkene zijn doelstellingen (wonen en werken) niet kan realiseren, is de verwachting dat het onttrekkingsrisico gemiddeld tot hoog is.
Wij hebben ernstige twijfels over de haalbaarheid van de maatregel tbs met voorwaarden. Wij achten het risico op afbreuk groot. Wij adviseren negatief over tbs met voorwaarden. Wij zien te weinig mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Mevrouw [reclasseringsambtenaar] is ter terechtzitting in hoger beroep bij het standpunt als weergegeven in het rapport gebleven en heeft nog verklaard dat de twijfel bij de reclassering niet zozeer ligt bij het innemen van zijn medicatie, maar bij het verloop van eerdere toezichttrajecten.
Daarop heeft psychiater Fluit ter terechtzitting in hoger beroep als volgt gereageerd:
De eerdere ervaringen waar de reclassering naar verwijst zijn ervaringen van ver voordat de verdachte medicatie nam. Het beveiligingsniveau binnen een TBS met voorwaarden is volgens ons voldoende, daar de verdachte niet acuut gevaarlijk is. Wij denken dat de verdachte onder het gebruik van medicatie helemaal geen gevaar meer op zal leveren.
Voorwaarden voor het opleggen van TBS:
De maatregel van TBS kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dit advies mag in beginsel niet eerder dan een jaar vóór de aanvang van de terechtzitting zijn opgemaakt, tenzij de verdachte en het openbaar ministerie instemmen met het gebruik daarvan.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor oplegging van de maatregel van TBS is voldaan.
Het bewezenverklaarde feit is bedreigd met een maximum gevangenisstraf van vier jaar. Het hof is voorts van oordeel dat vanwege de ernst van het gepleegde feit, de bij de verdachte geconstateerde stoornis en de noodzaak van een intensieve en langdurige klinische behandeling, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van TBS eist. Het hof neemt daarbij in aanmerking de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde alsmede de inhoud van de voornoemde rapportages die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, waaruit blijkt dat zonder behandeling de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, terwijl behandeling anders dan in het kader van een TBS-maatregel niet tot de mogelijkheden behoort.
Nu het bewezenverklaarde feit gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, kan de maatregel langer duren dan vier jaren.
TBS met dwangverpleging of met voorwaarden?
In het tweede rapport van het PBC d.d. 9 juli 2020 en de toelichting van de rapporteurs ter terechtzitting in hoger beroep, ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging, aanleiding geen TBS met dwangverpleging op te leggen en in plaats daarvan TBS met voorwaarden op te leggen. Het hof volgt de conclusies en het advies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof gaat daarmee voorbij aan het advies van de reclassering, omdat volgens de deskundigen van het PBC de twijfel bij de reclassering met name is gebaseerd op ervaringen met de verdachte uit de tijd dat hij geen medicatie innam. Naar de inschatting van de deskundigen zal de verdachte onder het gebruik van medicatie helemaal geen gevaar meer opleveren, is het beveiligingsniveau binnen een TBS met voorwaarden voldoende en is er altijd nog de mogelijkheid om de TBS om te zetten in dwangverpleging indien de verdachte met het gebruik van de medicatie mocht stoppen en zich niet zal houden aan de voorwaarden.
Vaststellen van de voorwaarden:
In het hiervoor genoemde reclasseringsadvies heeft de reclassering, voor het geval er toch TBS met voorwaarden wordt opgelegd, voorwaarden geformuleerd. Ter terechtzitting heeft [reclasseringsambtenaar] nog het volgende verklaard:
Ik heb recent vernomen dat de verdachte geaccepteerd is bij Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) Den Dolder, indien het hof TBS met voorwaarden oplegt. Ik heb contact gezocht met de opnamecoördinator van FPA Den Dolder. Zij hebben op dit moment nog geen bed vrij, maar zij gaan ervan uit dat zij over drie weken wel een bed vrij hebben. Een eventuele overbruggingsplek dient nog geregeld te worden.
In eerste instantie zal de verdachte opgenomen worden bij FPA in Den Dolder op de gesloten afdeling. Vanuit daar wordt bekeken wanneer er meer vrijheden kunnen worden verleend.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard alle voorwaarden genoemd in het reclasseringsadvies te zullen naleven. Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zal het hof deze voorwaarden ook opleggen.
Het hof zal daarnaast bevelen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, opdat direct kan worden begonnen met de uitvoering van de voorwaarden.
Voorts zal het hof de Reclassering Nederland opdragen aan verdachte, ter zake van de naleving van de voorwaarden, hulp en steun te verlenen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 24.014,99, waarvan € 14.014,99 ter zake van materiële schade en € 10.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.002,36, waarvan € 6.002,36 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de gevorderde materiële en immateriële schade integraal kan worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 22.887,61.
De verdediging heeft, in geval van een veroordeling, bepleit om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de raadsman te kennen gegeven het eens te zijn met de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de posten die door de rechtbank zijn afgewezen, dan wel ten aanzien waarvan de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard en zich te refereren aan het oordeel van het hof met betrekking tot de posten die door de rechtbank zijn toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Beoordeling hof: materiële schade
De materiële schade betreft in totaal € 14.014,99, bestaande uit:
- kledingschade (€ 50,-);
- kosten voor het verblijf in het ziekenhuis (€ 90,-);
- parkeer- en vervoerskosten (€ 137,13);
- medische kosten, inclusief incassokosten en toekomstige behandelingen (€ 8.865,82);
- kosten van verzorging en begeleiding (€ 700,-);
- kosten met betrekking tot huishoudelijke hulp (€ 3.707,60);
- het verlies van zelfwerkzaamheid (€ 464,44).
Het hof is met betrekking tot de medische kosten net als de rechtbank van oordeel dat de incassokosten vermeden hadden kunnen worden, temeer nu het gezin van de benadeelde partij werd begeleid door een financieel bewindvoerder. Deze incassokosten bedragen
€ 107,20 en zullen worden afgewezen.
Met betrekking tot de toekomstige (tandarts)behandelingen, die worden geschat op
€ 3.000,00, is het hof van oordeel dat de vaststelling dat mogelijk toekomstig tandheelkundig ingrijpen is vereist, afhankelijk is van een groot aantal variabelen. De onderbouwing daarvan is naar het oordeel van het hof te vaag en valt of staat met de noodzaak in de toekomst. Een beoordeling van deze schadepost brengt naar het oordeel van het hof dan ook een onevenredige belasting van het strafproces met zich. Om die reden zal de benadeelde partij in de gestelde toekomstige schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, die in een volwaardige civiele procedure beter dan de strafrechter is geëquipeerd om te beoordelen of deze schadepost voor toewijzing gereed ligt.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van verzorging en begeleiding is het hof van oordeel dat hetgeen daartoe is gesteld onvoldoende is om tot een toewijzing van dit bedrag te kunnen komen en nadere toelichting behoeft. Het strafgeding leent zich er niet voor om een en ander verder uit te diepen. Een beoordeling van deze schadepost brengt naar het oordeel van het hof dan ook een onevenredige belasting van het strafproces met zich. Om die reden zal de benadeelde partij in de gestelde toekomstige schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof acht de overige schadeposten (totaalbedrag € 10.207,79) voor toewijzing vatbaar. Anders dan de rechtbank acht het hof voldoende aangetoond dat de benadeelde partij schade heeft geleden in de vorm van kosten voor huishoudelijke hulp en voor verlies van zelfwerkzaamheid.
De gevorderde wettelijke rente zal voorts worden toegewezen vanaf de laatste schadedatum, te weten 20 mei 2019.
Beoordeling hof: immateriële schade
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij rechtstreekse immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaard feit. Naar het oordeel van het hof kan deze schade voor een bedrag van € 5.000,00 worden toegewezen en is de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, aangezien naar het oordeel van het hof de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengt. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde wettelijke rente zal voorts worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten vanaf 31 mei 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 15.207,79. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
De raadsman heeft verzocht om, gelet op de financiële mogelijkheden van de verdachte, geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, althans te bepalen dat geen gijzeling wordt toegepast.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden daartoe nu ingevolge artikel 6:4:20, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38e en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en stelt als voorwaarden:
1. Geen strafbaar feit plegen
De verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Meewerken aan reclasseringstoezicht
Betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- De verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- De verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de verdachte vast te stellen.
- De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- De verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- De verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
- De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
3. Meewerken aan time-out
De verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
4. Niet naar het buitenland
De verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
5. Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) in Den Dolderdan wel in een nader aan te wijzen soortgelijke intramurale zorginstelling,
te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en,
in het geval plaatsing met ingang van heden niet mogelijk mocht blijken te zijn, tot het moment waarop plaatsing op de FPA Den Dolder of die andere aan te wijzen soortgelijke intramurale zorginstelling wel mogelijk is,
ter overbrugging in een soortgelijke door de reclassering te bepalen klinische instelling voor forensisch psychiatrische zorg.
De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Het innemen van medicijnenkan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
7. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start op een nader door de reclassering te bepalen startmoment. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8. Contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde] , geboren op [geboortedatum benadeelde partij] te [geboorteplaats benadeelde partij] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
9. Meewerken aan schuldhulpverlening
De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland de verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het moment dat verdachte klinisch is opgenomen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) in Den Dolder, dan wel in een nader aan te wijzen soortgelijke intramurale zorginstelling, dan wel klinisch is opgenomen op een overbruggingsplaats (in afwachting van de opname op de FPA in Den Dolder, dan wel een nader aan te wijzen soortgelijke intramurale zorginstelling)
.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.207,79 (vijftienduizend tweehonderdzeven euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 10.207,79 (tienduizend tweehonderdzeven euro en negenenzeventig cent) materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 mei 2019
en van de immateriële schade op 31 mei 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 107,20 (honderdzeven euro en twintig cent) aan materiële schadeaf.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.207,79 (vijftienduizend tweehonderdzeven euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 10.207,79 (tienduizend tweehonderdzeven euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor weergegeven.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 111 (honderdelf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.M. Sweep, griffier,
en op 23 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.