In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 26 april 2018 vrijgesproken werd van een deel van de tenlastelegging, maar wel veroordeeld werd voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte is geboren in 1986 en woont in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep onbeperkt is ingesteld en dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft het beroep op de vrijspraak van de rechtbank vernietigd en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs in de periode van 29 mei 2017 tot en met 29 juni 2017. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend en zijn rol is als leidinggevend en coördinerend beoordeeld. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en gezinsleven.