ECLI:NL:GHSHE:2021:1001

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
20-003135-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en overtreding van de Wet wapens en munitie na schietincident in Sittard

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag en overtreding van de Wet wapens en munitie. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 15 april 2017 in een café in Sittard, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd neergeschoten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, [verdachte], opzettelijk en met voorbedachten rade het slachtoffer heeft doodgeschoten. De verdachte had een conflict met het slachtoffer, dat volgens getuigen ging om een geldkwestie. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen, in overweging genomen. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het schietincident, maar het hof heeft zijn alternatieve lezing terzijde geschoven. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 11 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in het proces. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003135-18
Uitspraak : 2 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

Gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 september 2018, parketnummer 03-720678-17 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs en dientengevolge betoogd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2017 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, of alleen, [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgeschoten.
2.
hij op of omstreeks 15 april 2017 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, of alleen,
- een vuurwapen van categorie II en/of een vuurwapen van categorie III en/of
- munitie van categorie II en/of III,
voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 5 april 2017 te Sittard, [slachtoffer] , opzettelijk heeft doodgeschoten.
2.
hij op 15 april 2017 te Sittard, een vuurwapen van categorie II en/of een vuurwapen van categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad.
Bewijs [1]
Het hof verenigt zich grotendeels met de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Nu het hof echter op een aantal punten tot wijziging c.q. aanvulling van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen komt, zal het hof ten behoeve van de leesbaarheid de bewijsconstructie in zijn geheel in het arrest opnemen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Vaststelling van de feiten: wat is er gebeurd?
In de vroege ochtend van 15 april 2017, omstreeks 1.48 uur, wordt in het Zuyderland ziekenhuis te Sittard-Geleen een zwaargewonde man binnengebracht. Ondanks levensreddende pogingen van de artsen, komt het slachtoffer om 2.30 uur te overlijden.
Ter plaatse horen verbalisanten van aanwezigen dat het slachtoffer is neergestoken of neergeschoten in bar [naam] , gelegen aan de [straatnaam] te Sittard. Het onderzoek neemt daarop pas een aanvang. De eigenaresse van [naam bar] en haar dochter hebben namelijk niet de hulpdiensten gealarmeerd, maar zij hebben enkel contact gezocht met naasten van het slachtoffer. [getuige 1] , de broer van het slachtoffer wordt bereikt en gaat met zijn vriend [getuige 2] naar [naam bar] , waar hij het slachtoffer gewond aantreft en hem samen met [getuige 2] , per auto naar het ziekenhuis brengt. [2]
Het slachtoffer blijkt te zijn [naam slachtoffer] en zijn lichaam wordt voor onderzoek in beslag genomen. [3]
Er zijn verschillende forensische onderzoeken aan het lichaam van het slachtoffer verricht, zoals radiologisch onderzoek en sectie door het NFI. De patholoog M. Buiskool heeft vastgesteld dat er sprake is van een inschot door het bekken, twee doorschoten aan de linker bovenarm en waarschijnlijk één schampverwonding aan de borstkas. Deze letsels zijn bij leven ontstaan ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld.
Zowel in relatie met het schotkanaal aan het bekken als de schotkanalen aan de linker bovenarm waren vitale structuren geperforeerd, onder andere twee grote vaten rechts in het bekken en een grote ader in de linker bovenarm. Het overlijden wordt volgens de patholoog zonder meer verklaard door algehele weefselschade door fors bloedverlies als gevolg van deze schotverwondingen. Verder was er sprake van ruwrandige huidscheuren aan het hoofd en voorhoofd bij leven ontstaan (tientallen minuten tot meerdere tientallen minuten oud letsel) door inwerking van stomp botsend, kantig geweld en enkele oppervlakkige huidbeschadigingen aan de rechterhand die zowel het gevolg kunnen zijn geweest van stomp botsend geweld als ook van perforerend geweld zoals een schampverwonding. [4]
In het lichaam van [slachtoffer] is tijdens de sectie een projectiel aangetroffen aan het einde van het schotkanaal aan het bekken. Na de sectie is dit projectiel (een kogel) overhandigd aan de politie. Op basis van onderzoek aan deze kogel is vastgesteld dat de massa en uiterlijke kenmerken van de kogel het best passen bij het kaliber 9mm Parabellum. Patronen van dit kaliber worden doorgaans verschoten met (semi)automatisch werkende pistolen en machinepistolen. [5]
Bar [naam] is op 15 april 2017 omstreeks 4.30 uur als plaats delict aangemerkt en forensisch onderzoek is opgestart. [6] In het proces-verbaal sporenonderzoek staat dat in de damestoiletruimte twee beschadigingen in de rechter tegelwand zijn aangetroffen. Uit de vorm en afmeting werd afgeleid dat dit waarschijnlijk schotbeschadigingen zijn, veroorzaakt met een vuurwapen. Uit verkregen informatie van de bewoonster (eigenaresse) bleek dat zij na het schietincident deze beschadigingen opgemerkt had en dat deze niet eerder in de wand hadden gezeten. Gezien dit sporenbeeld en de verkregen informatie is het aannemelijk dat de beschadigingen zeer recent zijn ontstaan.
Op de vloer van de damestoiletten, rechts onder de wasbak, is het restant van een koperen projectieldeel gevonden, vermoedelijk van een kogelmantel. In de linker damestoiletruimte, dichtbij het closet, is op de vloer ook een fragment van een koperen kogelmantel gevonden. Uit het aantreffen van de schotbeschadigingen en de munitiedelen werd afgeleid dat er op het damestoilet minimaal twee schoten zijn afgelost. Er waren geen aanwijzingen dat de schotbeschadigingen het gevolg waren van een ricochet. Ervan uitgaande dat de kogels rechtstreeks vanuit het wapen op de muur terecht zijn gekomen, kan worden geconcludeerd dat de schutter zich in de damestoiletruimte heeft bevonden of in de gang tussen het dames- en herentoilet direct bij de deur naar het damestoilet (het herentoilet zelf was niet in gebruik en de deur was dicht). Verder zijn op aanwijzing van de eigenaresse meerdere projectiel-delen veiliggesteld in haar woonkamer boven de bar. Zij had deze projectieldelen na het schietincident uit de toiletruimte gehaald en in een asbak gelegd. Het betrof een fragment van een koperen kogelmantel en twee gedeeltes van een loden projectiel. [7] Op de koperen mantel werden afvuursporen geconstateerd. Uit het forensisch onderzoek is tevens gebleken dat er bloed is weggepoetst in het gebied tussen het damestoilet en een aan de toiletten grenzend gedeelte van het café. [8]
Tussenconclusie
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [slachtoffer] op 15 april 2017 op het damestoilet van bar [naam] te Sittard is beschoten met een vuurwapen van het kaliber 9 mm en dat hij aan de schietverwondingen is komen te overlijden.
Algemene overweging omtrent het nader te bespreken bewijs
Me de rechtbank stelt het hof voorop dat het dossier de indruk wekt dat veel mensen weten wat er is gebeurd en wie de dader is, maar dat velen niet het achterste van hun tong hebben laten zien. Zo is er door de eigenaresse van de bar en haar dochter aantoonbaar gelogen over de gebeurtenissen die avond, reden waarom het hof met de rechtbank hun verklaringen ook niet voor het bewijs bezigt. Andere getuigen hebben alleen informatie van horen zeggen of blijven vaag in hun verklaringen. Ook bevreemdt het dat kennelijk niemand in [naam bar] aan het slachtoffer heeft gevraagd wat er is gebeurd en wie ervoor verantwoordelijk is, op het moment dat hij nog aanspreekbaar was. Toch zeer voor de hand liggende en prangende vragen als iemand zwaargewond wordt aangetroffen. Naar de beweegredenen hiervoor kan ook het hof alleen maar gissen. Voorts blijkt dat veel over het incident is gesproken en dus mogelijk ook door verschillende getuigen onderling of met anderen, voordat zij verklaringen aflegden in het kader van het opsporingsonderzoek. Het daarmee in de regel gepaard gaande proces van onderlinge beïnvloeding kan ertoe leiden dat getuigen (bewust of onbewust) hun herinnering van de gebeurtenissen en hun verklaringen daarop aanpassen.
Net als de rechtbank heeft ook het hof vanwege deze omstandigheden de getuigenverklaringen in het dossier dan ook met de nodige behoedzaamheid bezien. Het hof acht het, zoals hierna zal worden gemotiveerd, verantwoord in ieder geval de navolgende (onderdelen van) verklaringen van getuigen voor het bewijs te gebruiken, in het bijzonder omdat deze veelal ondersteuning vinden in (onderdelen van) andere verklaringen of in ander bewijsmateriaal.
Vaststelling van het daderschap: wie heeft het gedaan?
DNA
Er is DNA van de verdachte aangetroffen onder de vingernagels van de linker duim en linker ringvinger van het slachtoffer (matchkans kleiner dan één op één miljard). [9] De bemonstering van de linker ringvinger betrof een bloedspoor.
Getuigen
Verbalisant [verbalisant 1] is omstreeks 2:45 uur in het Zuyderland ziekenhuis in Geleen. Op de parkeerplaats bij de eerste hulp van het ziekenhuis ziet hij een groep van ongeveer 15 personen staan. Verbalisant [verbalisant 1] spreekt de groep aan en op de vraag wat er gebeurd was geven zij aan dat zij niets gezien hebben van het schietincident. Van [getuige 3] hoort de verbalisant dat het [slachtoffer] in café [naam] doodgeschoten is en dat [getuige 1] het slachtoffer naar het ziekenhuis had gebracht. De verbalisant treft vervolgens in het ziekenhuis [getuige 1] die verklaart dat hij zijn broer van [naam bar] naar het ziekenhuis heeft gebracht. Hij zegt op dat moment ook dat een Irakees zijn broer heeft doodgeschoten. [10]
Bij de rechter-commissaris heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat er vanaf het begin af aan door de groep mensen op de parkeerplaats, die van overwegend Marokkaanse afkomst waren, werd gesproken over een [bijnaam] als degene die verantwoordelijk was. Sommigen spraken over “ [naam] ”. “ [bijnaam] ” is volgens [verbalisant 1] , die geboren is in Marokko en de Marokkaans-Arabische taal machtig is, de Marokkaans-Arabische naam voor [naam] . [11]
De [getuige 2] , die zich op 15 april 2017 ’s nachts met het slachtoffer en [getuige 1] in de auto bevond onderweg naar het ziekenhuis, is dezelfde dag omstreeks 18.00 uur door de politie gehoord. [getuige 2] verklaart dat [slachtoffer] - goed en duidelijk antwoord kon geven op de vragen die gesteld werden. Toen hij in de auto aan [slachtoffer] vroeg wat er nu gebeurd was, reageerde deze enkel met het woord: ‘ [bijnaam] ’. Hierop reageerde [getuige 1] op zo’n manier dat [getuige 2] begreep dat [getuige 1] wist over wie [slachtoffer] het had. [12]
De [getuige 4] omschrijft het slachtoffer als haar beste vriend. Zij heeft bij de politie verklaard dat ze op 15 april 2017 omstreeks 00.32 uur met [slachtoffer] heeft geappt en zij heeft hiervan een screenshot getoond. [13]
De berichtgeving is als volgt:
[slachtoffer] ):
Heey [getuige 4]
Ik kom zo [naam bar] als je ziet dat er problemen komen met mij doe flikker [bijnaam] dan bel [naam] (het hof begrijpt: [naam] ) zeg kom om de hoek bij [naam] (het hof begrijpt: de frituur naast [naam bar] )
[getuige 4] :
Ik ben niet bij [naam bar]
Wat is er dan?
[slachtoffer] :
Oh oke
Ja nee ik ga daar naar toe
En die homo is daar
Darom vroeg ik dat
[getuige 4] :
Ja dab ga niet
[slachtoffer] ):
Jewell
[getuige 4] :
Je weet hoe hun zijn
[slachtoffer] ):
Ik wil hem.lesje leren
Dan weten hun niwt hoe ik ben
[getuige 4] :
Dan als hij alleen is niet met al die andere er bij
Dat gaat niet goed
[slachtoffer] )
Ja maak je geen zorgen
Sms [naam] alvast
Laat hem weten
Op 10 april 2018 heeft [getuige 4] bij de rechter-commissaris een nadere verklaring afgelegd. Zij heeft bij die gelegenheid over bovenstaande app-berichten nader verklaard dat [slachtoffer] een afspraak had met [bijnaam] bij [naam bar] . [bijnaam] is volgens haar de [verdachte] .
Ze weet dat [slachtoffer] en [verdachte] ruzie hebben gehad en dat er spanning tussen hen was. Dat was volgens [getuige 4] te zien aan de manier waarop zij met elkaar omgingen en naar elkaar keken als ze in [naam bar] waren. [slachtoffer] heeft een keer gezegd dat het om geld ging, dat [verdachte] geld van hem had gestolen. Ze heeft [slachtoffer] gewaarschuwd omdat ze wist dat ze ruzie hadden en vanwege de manier waarop [slachtoffer] haar berichtte. Ze had verhalen gehoord over de jongens die daar altijd zaten en ook vanwege de manier waarop ze die jongens zelf heeft horen praten, leek het haar niet verstandig als [slachtoffer] daarnaartoe zou gaan. Ze doelt dan op bedreigingen. Ook heeft ze verklaard dat [slachtoffer] had gezegd dat [verdachte] geld van hem had gestolen en dat hij hem daarom een lesje wilde leren. [14]
Het hof merkt op dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft bevestigd dat hij met het slachtoffer ruzie had vanwege geld: hij had nog geld tegoed van hem. [15]
De [getuige 5] heeft eveneens verklaard dat [slachtoffer] en [bijnaam] ruzie hadden. [bijnaam] is volgens hem een jongen uit Utrecht, die hij kent van [naam bar] . [getuige 5] beschouwde [slachtoffer] als een soort neef. Over de ruzie heeft hij verklaard dat beide jongens in [naam bar] kwamen en ruzie hadden over een geldbedrag, iets van € 1.100,00. Er ontstond een kat- en muisspel en vervolgens probeerde [slachtoffer] de jongens te mijden, de [bijnaam] en vrienden van deze jongen. Er was door die ruzie ook spanning in [naam bar] , omdat het mensen bezighield en mensen er een mening over hadden. [getuige 5] heeft nog geprobeerd om de ruzie tussen [slachtoffer] en [bijnaam] te sussen door middel van gesprekken met [slachtoffer] in de auto en telefonisch. Tijdens zijn verhoor stuurt hij de chatgesprekken tussen hem en [slachtoffer] aan de verbalisant door. Hieruit volgt dat [getuige 5] op 25 maart 2017 aan [slachtoffer] heeft gevraagd wanneer hij geld voor [bijnaam] kon ophalen. [slachtoffer] laat op
26 maart 2017 omstreeks 3.35 uur weten dat hij morgen geld aan [getuige 5] geeft en dat [getuige 5] het dan aan ‘hem’ moet geven. Als [getuige 5] omstreeks 20.22 uur vraagt hoe laat hij het geld moet oppikken en wat de bedoeling is, bericht [slachtoffer] hem een paar uur later terug dat hij zich heeft bedacht, dat hij ‘hem’ niks geeft en dat het oorlog is nu, omdat ‘hij’ geen respect had aan de telefoon. Het hof begrijpt uit de verklaring van [getuige 5] [16] dat met ‘hem’ en ‘hij’ de persoon met bijnaam ‘ [bijnaam] ’ bedoeld wordt.
[getuige 5] heeft verder verklaard dat hij een uur voor de moord nog contact had met [slachtoffer] . Die zei toen: “Luister broer, ik hou van je, zeg tegen mijn moeder dat haar zoon heeft gestreden als een kerel en zeg dat ik van haar hou als ik er morgen niet meer ben.” De getuige heeft vervolgens geëmotioneerd verklaard dat hij dacht dat ze er de dag erna om zouden lachen. Uit een als bijlage bijgevoegd screenshot van zijn telefoon blijkt inderdaad dat het laatste telefoongesprek met [slachtoffer] op 15 april 2017 om 00.11 uur heeft plaatsgehad. [17]
[getuige 6] heeft verklaard dat hij op 15 april 2017 omstreeks 22:30 uur in [naam bar] aankwam. Rond 00:45 uur arriveerde [slachtoffer] , die door de getuige als zijn vriend werd beschouwd, in [naam bar] . [slachtoffer] gaf de mensen die hij herkende een hand waaronder getuige, en liep verder naar achteren in het café, naar de loungehoek linksachter. Daar zaten wat jongens uit Utrecht, een ervan was [bijnaam] die daar vaste klant was. Ongeveer 20 minuten later hoorde de getuige ineens achter zich knallen. De man die [bijnaam] genoemd wordt, is, zo verklaart [getuige 6] , vaste klant bij [naam bar] . De getuige heeft hem daar vaker gezien. [18]
Als aan [getuige 6] door de politie een foto wordt getoond van verdachte, herkent [getuige 6] de persoon op de foto als de ‘ [bijnaam] ´, “zo noemen ze hem hier”, die in de betreffende nacht in [naam bar] was. [19]
Ook getuige [getuige 3] had “die Irakees, die ze [bijnaam] noemen” die nacht om 00.25 uur achterin [naam] zien zitten. Het latere slachtoffer belde hem om 00.30 uur en zei op weg te zijn naar [naam] , waarop [getuige 3] hem waarschuwde dat “ [bijnaam] ” er was en dat hij weg moest blijven. [slachtoffer] had toen gezegd: “ik ben een man en ga voor niemand uit de weg”. [20]
Verklaring verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg erkend dat hij [slachtoffer] altijd [naam] noemde, dat hij een conflict met [slachtoffer] had en dat hij die bewuste nacht in café [naam] te Sittard is geweest, waar hij achterin heeft gezeten. Hij had [slachtoffer] het café binnen zien komen en, nadat deze naar hem was toegekomen, hem de hand geschud, heel kort gesproken en ze hebben elkaar omhelsd. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij, verdachte, oorspronkelijk uit Utrecht komt en ‘ [bijnaam] ’, wordt genoemd. Hij had [slachtoffer] al enige weken voor die avond niet gezien. [21] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] was binnengekomen en naar de tafel kwam waar verdachte zat, achterin het café. Verdachte had daar met [slachtoffer] gesproken. Verdachte was naar buiten gelopen toen iedereen naar buiten was gegaan. Dat was na het horen van de schoten. [22]
Bewijsoverwegingen
Het hof overweegt allereerst dat vaststaat dat daar waar in de gebezigde bewijsmiddelen de [bijnaam] ’ wordt gebruikt, uit de verklaringen van de getuigen [getuige 5] (p. 474), [getuige 6] (p. 451) en [getuige 3] (p. 427) op zichzelf, in onderlinge samenhang beschouwd en in de context van het dossier bezien, vastgesteld kan worden dat daarmee verdachte wordt bedoeld. Ook verdachte heeft verklaard dat hij “ [bijnaam] ” wordt genoemd. Dat er sprake zou kunnen zijn van een verwarring met [bijnaam] , [broer van verdachte] ,(opmerking hof: [getuige 5] noemde de verdachte “ [bijnaam] ” en zijn jongere broer “ [bijnaam] ” [23] ) ligt niet in de rede nu zowel [broer van verdachte] als verdachte beiden verklaard hebben dat [broer van verdachte] die betreffende nacht niet aanwezig was in [naam bar] en [getuige 5] verdachte zelf ook omschreef als [bijnaam] . [24]
Het hof stelt voorts vast dat [slachtoffer] en verdachte een langlopend conflict hadden, dat naar zeggen van [slachtoffer] was uitgedraaid op ‘oorlog’. Aan [getuige 5] en [getuige 4] heeft [slachtoffer] om respectievelijk 00:11 uur en 00:32 uur laten weten dat hij die nacht (van 15 april 2017) ‘ [bijnaam] ’ zou opzoeken in [naam bar] en dat hij zich gereed maakte voor een confrontatie. Dit was zeer kort voorafgaand aan het schietincident. Uit de verklaring van [getuige 6] blijkt immers dat [slachtoffer] rond 00:45 uur in [naam bar] arriveerde.
[slachtoffer] hield er kennelijk ook rekening mee dat hij er de dag erna niet meer zou zijn, blijkens de verklaring van [getuige 5] . Aan [getuige 4] liet hij immers weten wie ze moest waarschuwen in het geval dat het mis zou gaan.
Dat verdachte ten tijde van het schieten ook in het café was, volgt uit zijn verklaring dat hij toen de andere personen in het café naar buiten gingen, namelijk nadat de schoten te horen waren, ook naar buiten is gegaan. De verdachte heeft ontkend bij het schietincident betrokken te zijn geweest en heeft verklaard dat [slachtoffer] en hij een conflict hadden dat al een tijdje liep, maar dat ze het conflict die bewuste nacht hebben uitgesproken. [slachtoffer] was rechtstreeks naar de tafel waar verdachte zat gekomen. Verdachte had [slachtoffer] kort gesproken (nog geen twee minuten) en tegen [slachtoffer] gezegd dat “het al goed” was. Ze hadden elkaar de hand geschud, elkaar omhelsd en een schouderklop gegeven, hetgeen mogelijk tot de overdracht van DNA had geleid. [slachtoffer] was vervolgens weggelopen, aldus verdachte.
Het hof acht deze lezing niet aannemelijk geworden, immers strijdig met de bewijsmiddelen.
Daaruit blijkt immers dat er sprake was van een langlopend conflict tussen het slachtoffer en verdachte om geld, waar veel mensen zich mee bezighielden en dat [slachtoffer] die nacht de confrontatie met verdachte aanging. Niet is duidelijk geworden wat precies de oorzaak van het conflict was. Het zou kunnen gaan om een geldkwestie naar aanleiding van het afpakken van drugs. Echter, vast staat dat de gemoederen fors waren opgelopen. Bij deze situatie past niet dat, na de woorden “het is al goed” uitgesproken door verdachte tijdens een ontmoeting van amper twee minuten, een eind aan het conflict zou zijn gekomen en de mannen als vrienden uit elkaar zouden zijn gegaan.
Van groot belang is verder dat het slachtoffer toen hij op weg naar het ziekenhuis nog bij zijn positieven was, op de vraag van [getuige 2] wat er was gebeurd, ‘ [bijnaam] ’ heeft geantwoord en dat zijn broer [getuige 1] toen kenbaar maakte te weten wie dat was, terwijl [getuige 1] in het ziekenhuis heeft verklaard dat [bijnaam] ” degene was die op zijn broer geschoten had. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [verbalisant 1] dat er van het begin af aan door de mensen op de parkeerplaats bij het ziekenhuis gezegd werd dat ‘ [bijnaam] ’ de dader was.
De betrokkenheid van verdachte als dader bij het schietincident wordt verder ondersteund door de omstandigheid dat het DNA in een bloedspoor ónder de vingernagels van de línkerhand van het slachtoffer is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer voorafgaand aan de betreffende avond al enige weken niet had gezien en dat het DNA mogelijk onder de vingernagels terecht is gekomen door het handen schudden en de schouderklop of de omhelzing. Dr. Y. van de Wal, rapporteur van het NFI, acht echter op basis van zijn kennis van de dynamiek van de biologische sporen en zijn ervaring met forensisch onderzoek, en mede op basis van wat hierover bekend is in de literatuur, de kans om DNA van verdachte aan te treffen onder één of meer nagels van het slachtoffer als deze twee personen - zoals verdachte heeft verklaard - elkaar enkel een hand, een omhelzing en een schouderklop hebben gegeven, ‘zeer klein’ oftewel kleiner dan 0,05%. [25]
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, acht het hof de alternatieve lezing van de verdachte voor de aanwezigheid van zijn DNA onder de vingernagels van het slachtoffer niet geloofwaardig en schuift deze terzijde. Het hof is van oordeel dat het bij gebreke van redelijke aanknopingspunten voor een ander scenario ervoor moet worden gehouden dat dit DNA-spoor op het slachtoffer is achtergelaten bij gelegenheid van een confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer die uiteindelijk tot de dood van het slachtoffer heeft geleid. Gelet daarop en gelet op de gebezigde bewijsmiddelen in onderling (tijds)verband en samenhang bezien kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft neergeschoten.
Conclusie
Op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 april 2017 [slachtoffer] heeft neergeschoten, als gevolg waarvan deze is komen te overlijden. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het verwijt dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld. Het hof acht dit bestanddeel daarom niet bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Hoewel het gebruikte vuurwapen nooit is aangetroffen, volgt uit de bewezenverklaring van feit 1 dat de verdachte - als dader van het schieten op [slachtoffer] - op 15 april 2017 over een vuurwapen en munitie heeft beschikt. In het lichaam is tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] ter hoogte van de rechterheup een projectiel aangetroffen. [26] Het projectiel was nog intact en is veiliggesteld (SIN-nummer AAKZ4463NL). [27] Uit het onderzoek aan de kogel blijkt dat het moet gaan om een vuurwapen en munitie van categorie II of III van de Wet wapens en munitie. [28] Ook feit 2 acht het hof daarom bewezen.
Juridische kwalificatie: Opzet? Medeplegen? Moord of doodslag?
Opzettelijk handelen is willens en wetens handelen. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte in een kleine toiletruimte meerdere malen in het lichaam van het slachtoffer heeft geschoten. Het hof overweegt dat deze gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als een handeling die erop gericht was het slachtoffer dodelijk letsel toe te brengen. Het hof concludeert dan ook met de rechtbank dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft doodgeschoten.
Onder feit 1 is aan verdachte impliciet primair ten laste gelegd de moord op [slachtoffer] .
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die vóór of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. Het hof acht evenals de rechtbank en de advocaat-generaal niet bewezen dat er sprake was van voorbedachte raad bij verdachte, aangezien hiervoor concrete aanwijzingen ontbreken en zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en/ of een vuurwapen van III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste delicten uit ons Wetboek van Strafrecht: doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer] zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit.
Het slachtoffer is op het toilet van een drukbezocht café beschoten. Hij had niet alleen schotverwondingen aan zijn linkerarm en in zijn buik waaraan hij later in het ziekenhuis is komen te overlijden, maar ook bloedende wonden aan zijn hoofd. Het is niet duidelijk geworden hoe die bloedende wonden, niet zijnde schotverwondingen, zijn toegebracht. Wel staat vast dat het slachtoffer angstige laatste minuten moet hebben doorgemaakt.
Met zijn handelen heeft verdachte intens verdriet en onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht. De broer en zus van het slachtoffer hebben ter terechtzitting gebruik gemaakt van hun spreekrecht en namens de moeder van het slachtoffer is een schriftelijke verklaring uitgesproken. Uit deze verklaringen blijkt de enorme impact van het handelen van verdachte op het leven van de nabestaanden. Dit soort feiten brengt daarnaast ook gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Verdachte heeft op veel vragen geen antwoord gegeven en heeft geen inzicht geven in zijn beweegredenen, waardoor de nabestaanden ook met vragen blijven zitten.
De ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan maakt naar het oordeel van het hof dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De advocaat-generaal heeft bevestiging gevorderd van de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
In de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2021 en de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, ziet het hof geen aanleiding om van deze eis af te wijken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Redelijke termijn
Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep overweegt het hof het navolgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat in deze procesfase het geding met een einduitspraak behoort te zijn afgerond binnen 16 maanden nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft op 28 september 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 2 april 2021 - en derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim 14 maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met 6 maanden.
Het hof zal de verdachte derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Vorderingen van de benadeelde partijen
a.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 25.316,57, waarvan 5.316,57 ter zake van materiële schade en € 20.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is als volgt opgebouwd:
Kosten lijkbezorging € 5.200,09
Reiskosten € 116,48
Immateriële schade (affectieschade): € 20.000,00.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 5.316,57, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, en de vordering voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.200,09 ter zake van kosten van lijkbezorging. Deze vordering is niet door de verdediging betwist en naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
In de vordering tot vergoeding van de materiële schade is een bedrag van reiskosten opgenomen ter zake van reiskosten ad € 116,48. Deze vordering betreft reiskosten in verband met gesprekken met de officier van justitie (€ 42,00), met betrekking tot een bezoek aan de advocaat van de benadeelde partij (€ 14,00) alsmede het bijwonen van de terechtzittingen in eerste aanleg (€ 60,48). Het hof wijst de reiskosten ten behoeve van het bezoek aan de advocaat toe. De overige reiskosten dienen naar het oordeel van het hof te worden aangemerkt als door de benadeelde partij gemaakte proceskosten. Het hof zal verdachte veroordelen in deze proceskosten.
Ten aanzien van de immateriële schade
Voor zover de vordering tot schadevergoeding ter zake van immateriële schade ziet op affectieschade, overweegt het hof dat de vordering in de onderhavige zaak volgens de wet niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Voor een vordering tot schadevergoeding ter zake van affectieschade geldt dat een dergelijke vordering blijkens de per 1 januari 2019 in werking getreden Wet van 11 april 2018, Stb. 2018, 132 (Wet vergoeding affectieschade) voor vergoeding in aanmerking kan komen. Echter, krachtens artikel 68a van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, gelezen in verband met artikel 69, onder d, van die wet, ontstaat het recht op vergoeding van affectieschade niet door het enkele in werking treden van de wet, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist, reeds voordien zijn voltooid. De wet brengt dus slechts gevolgen met zich ter zake van gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van voornoemde wet op 1 januari 2019. Voor het onderhavige geval waarin het slachtoffer is gedood in 2017, betekent dit - hoe wrang ook - dat de betreffende vordering volgens de wet niet voor schadevergoeding in aanmerking komt en dient te worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag, te weten € 5.214,09 ter zake van materiële schade, zal zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2017, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op 102,48.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 5.214,09. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 5.214,09, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 61 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] )
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 32.500,00, ter zake van immateriële schade, waarvan € 15.000,- ter zake van shockschade en €17.500,00 ter zake van affectieve schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering ten aanzien van de gevorderde vergoeding van shockschade niet-ontvankelijk verklaard en ten aanzien van de gevorderde affectieschade afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt.
shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shock-
schade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij, zus van het overleden slachtoffer, heeft in de bijlage bij het voegingsformulier d.d. 3 september 2018 de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. De benadeelde partij is in het ziekenhuis geconfronteerd met het ernstige letsel bij haar broer en zijn levenloze lichaam en heeft sindsdien forse psychische klachten.
Uit de door de gemachtigde van de benadeelde partij in hoger beroep overgelegde medische informatie van [naam] , psycholoog i.o. en [naam] , psychiater, ter griffie van het hof ingekomen op 26 juni 2020 blijkt dat de benadeelde partij, als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte geestelijk letsel, een posttraumatische stressstoornis (PTSS), heeft opgelopen.
Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Nu bij de benadeelde partij voldaan is aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal het gevorderde bedrag ad €15.000,00 toewijzen.
Affectieschade
Op dezelfde gronden als hiervoor bij de bespreking van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is overwogen, kan de gevorderde immateriële schade in de vorm van affectieschade niet worden toegewezen.
Voor zover de gevorderde immateriële schadevergoeding het bedrag van € 15.000,00 te boven gaat, zal deze vordering worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2017, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 15.000,00 ter zake van immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 110 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] )
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 32.500,00, ter zake van immateriële schade, waarvan € 15.000,00 ter zake van shockschade en € 17.500,00 ter zake van affectieve schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering ten aanzien van de gevorderde vergoeding van shockschade niet-ontvankelijk verklaard en ten aanzien van de gevorderde affectieschade afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Shockschade
Met inachtneming van de hiervoor opgenomen maatstaf ter beoordeling van shockschade stelt het hof vast dat de benadeelde partij, broer van het overleden slachtoffer, in de bijlage bij het voegingsformulier d.d. 3 september 2018 de vordering tot vergoeding van shockschade heeft onderbouwd. De benadeelde partij is direct met de ernstige gevolgen van het misdrijf gepleegd door verdachte. Hij heeft zijn broer ernstig gewond aangetroffen, heeft hem in een auto naar het ziekenhuis gebracht en heeft gezien hoe zijn broer gereanimeerd werd. Hij is geconfronteerd met het ernstige letsel van zijn broer en diens levenloze lichaam. Sindsdien kampt de benadeelde met forse psychische klachten. Uit de door de gemachtigde van de benadeelde partij in hoger beroep overgelegde medische informatie van [naam] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige, d.d. 16 juni 2020, ter griffie van het hof ingekomen op 22 juni 2020, blijkt dat de benadeelde partij, als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte geestelijk letsel, een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft opgelopen.
Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Nu bij de benadeelde partij voldaan is aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft
geleden. Het hof zal het gevorderde bedrag ad €15.000,00 toewijzen.
Affectieschade
Op dezelfde gronden als hiervoor bij de bespreking van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is overwogen kan de gevorderde immateriële schade in de vorm van affectieschade niet worden toegewezen.
Voor zover de gevorderde immateriële schadevergoeding het bedrag van € 15.000,00 te boven gaat, zal de vordering worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2017, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 3] is toegebracht tot een bedrag van € 15.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 110 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 4] is door haar wettelijk vertegenwoordiger in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 24.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een post ad € 4.100,00 aan materiële schade (gederfd levensonderhoud) en een post ad €20.000,- ter zake van immateriële schade (affectieschade).
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 4.100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, en de vordering voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] , de dochter van het slachtoffer, als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.100,00 terzake van gederfd levensonderhoud. De vordering is door de verdediging niet betwist en is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en ligt derhalve voor toewijzing gereed. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op dezelfde gronden als hiervoor bij de bespreking van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is overwogen kan de gevorderde immateriële schade in de vorm van affectieschade niet worden toegewezen
Het toe te wijzen bedrag ad € 4.100,00, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2017, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 4] is toegebracht tot een bedrag van € 4.100,00, ter zake van materiële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 4.100,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 51 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
e. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 5] , is door haar wettelijk vertegenwoordiger, in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Op dezelfde gronden als hiervoor bij de bespreking van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is overwogen, kan de gevorderde immateriële schade in de vorm van affectieschade niet worden toegewezen.
Het hof zal de proceskosten compenseren in die zin dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jarenen
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.214,09 (vijfduizend tweehonderdveertien euro en negen cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor het overige (affectieschade) af
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€102,48 ( honderdtwee euro en achtenveertig cent)
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.214,09 (vijfduizend tweehonderdveertien euro en negen cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 april 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst het overige deel van de vordering (affectieschade) af
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 april 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst het overige deel van de vordering (affectieschade) af
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 april 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.100,00 (vierduizend honderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst het overige deel van de vordering (affectieschade) af
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.100,00 (vierduizend honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 51 (eenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 april 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst de vordering (affectieschade) af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 2 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, Team Grootschalige Opsporing Limburg, Onderzoek LBRAB17005 PAAPJE, gesloten d.d. 28 november 2017, doorgenummerd van pagina 1 (inclusief eerste en tweede aanvulling) tot en met pagina 1701.
2.Processen-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2017, dossierpagina’s 66 tot en met 70 en 75.
3.Proces-verbaal d.d. 24 april 2017, dossierpagina’s 651 tot en met 653.
4.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 september 2017, dossierpagina’s 1045 tot en met 1061, 1065.
5.Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Sittard op 15 april 2017 door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 9 mei 2017, dossierpagina 998 tot en met 1000 in samenhang bezien met de aanvraag extern forensisch onderzoek d.d. 27 april 2017, dossierpagina’s 992 tot en met 994 en het Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 september 2017, pagina 1052.
6.Proces-verbaal 2017061217-14 d.d. 15 april 2017, dossierpagina 78.
7.Proces-verbaal 2017061217-19-FO-04 d.d. 26 april 2017, dossierpagina’s 721 tot en met 723 en de bijhorende fotomap, dossierpagina’s 723 tot en met 737.
8.Proces-verbaal 2017061217-FO-07 d.d. 9 mei 2017, dossierpagina 910 tot en met 912.
9.Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop gepleegd in Sittard op 15 april 2017 door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 juni 2017, dossierpagina’s 1010 tot en met 1013, 1016 tot en met 1020, 1024-1025 in samenhang bezien met:
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2017, dossierpagina 69.
11.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 19 december 2018 (pagina’s 7 en 8 van het Proces-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris d.d. 19 december 2018; dit bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering).
12.Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 15 april 2017, dossierpagina 369.
13.Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 14 november 2017, dossierpagina 525-528.
14.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris op 10 april 2018 (pagina’s 25-30 van het Proces-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris d.d. 10 april 2018; dit bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering).
15.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 juni 2020.
16.Met name op dossierpagina 472 waar [getuige 5] de inhoud van voormelde berichten weergeeft met “Ik vroeg aan [slachtoffer] wanneer ik het geld kon ophalen voor [bijnaam] . [slachtoffer] stuurde vervolgens dat het oorlog was”.
17.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 23 april 2017, dossierpagina’s 470 tot en met 485, in het bijzonder p. 471-473, 478 en 485.
18.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] d.d. 17 april 2017, dossierpagina’s 430, 431 en 432.
19.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] d.d. 25 mei 2017, dossierpagina 450 en 451 alsmede het aanvullend Proces-verbaal tonen foto aan [getuige 6] , d.d. 31 mei 2017, dossierpagina 453.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 april 2017, dossierpagina 427.
21.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 september 2018.
22.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 29 juni 2020.
23.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 23 april 2017, pagina’s 473-474.
24.Het proces-verbaal van verhoor van [broer van verdachte] door de raadsheer-commissaris d.d. 16 november 2020 alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 29 juni 2020.
25.Het NFI-rapport d.d. 19 februari 2021, opgesteld door dr. Y. van de Wal, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (in het bijzonder pagina’s 2 en 5).
26.Het Voorlopig sectierapport van het NFI d.d. 16 april 2017, opgesteld door M. Buiskool, arts en patholoog, dossierpagina’s 742-745.
27.Het proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige d.d. 27 april 2017, dossierpagina’s 967 en 968.
28.Aanvraag extern forensisch onderzoek d.d. 27 april 2017, dossierpagina’s 992-994, alsmede het NFI-rapport d.d. 9 mei 2017 met betrekking tot het munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Sittard op 15 april 2017, dossierpagina’s 998-1000.