ECLI:NL:GHSHE:2020:999

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
200.270.171_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ontwikkelingsbedreiging en ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013, die in een problematische situatie verkeert door de slechte verhouding tussen zijn ouders. De vader, die in hoger beroep is gegaan, betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling, terwijl de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming deze ondertoezichtstelling ondersteunen. De rechtbank Limburg had eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind. De vader stelt dat de ondertoezichtstelling niet nodig is en dat de problemen opgelost kunnen worden door een wijziging in de zorgregeling. De moeder en de Raad zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de communicatieproblemen tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling en concludeert dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en benadrukt het belang van begeleiding door de gecertificeerde instelling om de ouders te helpen bij het maken van de juiste keuzes voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 maart 2020
Zaaknummer : 200.270.171/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/269909/ JE RK 19-2460
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.W.J.M. van Bree,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
2013 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.W.M. Mans,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de
rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 december 2019, heeft de
vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 januari 2020, heeft de
moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Bij die
gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van Bree;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Mans;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Gelijktijdig met de mondelinge behandeling van onderhavige zaak heeft de mondelinge
behandeling van het door de vader verzochte incidentele verzoeken (geadministreerd onder
nummer 200.270.158/02) in het door de vader ingestelde hoger beroep tegen de in de
beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 6 november 2019 door
de rechtbank genomen beslissing over de zorgregeling (geadministreerd onder nummer
200.270.171/01) plaatsgevonden. Op die incidentele verzoeken zal bij afzonderlijke
beschikking worden beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben tot begin 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit die relatie is [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over
[minderjarige] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank
[minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep
gekomen.
3.4.
De vader heeft kort gezegd het volgende aangevoerd.
De vader is van mening dat de ondertoezichtstelling niet nodig is indien de zorgregeling
wordt gewijzigd conform de (incidentele) verzoeken van de man in zijn hoger beroep tegen
de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling (zie onder 2.4.). Dit is namelijk het
voornaamste probleem dat de moeder en de vader verdeeld houdt. [minderjarige] wordt
momenteel niet in zijn ontwikkeling bedreigd en bovendien heeft hij goede hoop dat er snel
duidelijkheid komt, de rust daardoor zal wederkeren en partijen voorts weer in staat zijn om
te communiceren in het belang van [minderjarige] . Partijen waren daar immers tot december 2018
ook toe in staat.
3.5.
De raad voert kort samengevat het volgende aan. De ondertoezichtstelling dient te
worden gecontinueerd. De vader moet over zijn eigen visie heenstappen en reflecteren op
zijn eigen gedrag. Voor de tijdens de mondelinge behandeling besproken ‘schottenaanpak’
is noodzakelijk dat beide ouders accepteren dat een derde de beslissingen neemt.
3.6.
De moeder staat achter de ondertoezichtstelling. [minderjarige] wordt in zijn ontwikkeling
bedreigd. Hij kampt met kindeigen-problematiek. Het zou wenselijk zijn als partijen hierover
zouden kunnen communiceren en hierover samen zouden kunnen kijken naar een passend
hulpaanbod. Helaas is dat niet mogelijk. Bovendien lukt het partijen niet om een schoolkeuze
te maken. Verder zijn er diverse procedures geweest tussen partijen. De vader blijft echter
zelfbepalend en hij is beledigend richting de moeder. De vader ziet niet dat dit een nadelig
effect heeft op [minderjarige] . [minderjarige] zit in een loyaliteitsconflict. De hulpverlening is
gestagneerd en er is weinig resultaat geboekt.
3.7.
De GI vindt ook dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken. Er is sprake van
ernstig wantrouwen, terwijl een goede samenwerking nodig is. De ouders hebben hulp nodig.
Tot nu toe is het niet gelukt om met elkaar in gesprek te komen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de
rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die
minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de
minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of
onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen
binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te
achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel
1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot
de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel
1:255 BW. [minderjarige] heeft kindeigen-problematiek Op cognitief gebied laat hij een
bovengemiddelde ontwikkeling zien, maar hij wordt belemmerd door andere aspecten in zijn
ontwikkeling. Het is nog niet duidelijk wat aard en achtergrond daarvan precies zijn. Het is belangrijk dat [minderjarige] passende hulp krijgt. De ouders kunnen hierover echter niet communiceren en zij hebben ieder een ander idee van wat [minderjarige] nodig heeft. Daardoor ontstaat het risico dat [minderjarige] noodzakelijke hulp niet krijgt. Ook bestaat het risico dat de door een van de ouders afgedwongen hulp niet de juiste zal zijn. De ouders worden het ook niet eens over de keuze van een school. Het lukt de ouders niet om samen in het belang van [minderjarige] te handelen.
De GI is nodig om de ouders hierin de begeleiden en waar nodig de keuzes voor de passende hulp en school voor [minderjarige] mogelijk te maken.
Daarnaast werkt de vader niet naar behoren mee aan de zorgregeling en ook in dat kader dient de GI begeleiding te bieden. Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over de inzet van de ‘schottenaanpak’, die ouders en [minderjarige] wellicht een passend kader zou kunnen bieden om de ontstane problemen het hoofd te bieden. Tevens geeft de schottenaanpak de ouders de gelegenheid op adem te komen: zij focussen zich op de eigen opvoedsituatie en laten de beoordeling van de situatie aan de andere zijde volledig over aan de GI. Vrij snel kan dan een totaal beeld ontstaan dat de GI met de ouders kan delen. Op basis daarvan kan het ouderschap en de daarbij passende zorg- en opvoedregeling vorm worden gegeven.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank beschikking van de rechtbank Limburg,
zittingsplaats Roermond, van 28 oktober 2019.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel
recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.R.M. van Leuven, mr. J.C.E. Ackermans-Wijn en
mr. M.A. Ossentjuk en is op 19 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in
tegenwoordigheid van de griffier.