ECLI:NL:GHSHE:2020:998

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
200.261.183_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing bewind over goederen van rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind over haar goederen werd afgewezen. De rechthebbende, die in een moeilijke financiële situatie verkeert en een bijstandsuitkering ontvangt, heeft verzocht het bewind op te heffen omdat zij in staat zou zijn haar eigen financiën te beheren. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2020 was de rechthebbende aanwezig, maar bleef zij buiten de zittingszaal. Haar advocaat, mr. P.W. Bakkum, heeft haar vertegenwoordigd. De bewindvoerder is niet verschenen.

Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking van de rechtbank en de argumenten van de rechthebbende. De rechthebbende heeft aangevoerd dat zij door de geboorte van haar dochter in 2018 extra financiële behoeften had, maar dat de bewindvoerder haar geen extra geld wilde geven. Het hof overweegt dat de bewindvoerder haar taken naar behoren heeft uitgevoerd, aangezien de schulden van de rechthebbende zijn afgelost en haar financiële situatie verbeterd is. Het hof concludeert dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat, omdat de rechthebbende onvoldoende heeft aangetoond dat zij in staat is haar financiën zelf te beheren.

De rechthebbende heeft ook plannen om te verhuizen, maar deze zijn nog niet concreet. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de rechthebbende af. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 maart 2020
Zaaknummer: 200.261.183/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7522307 OV VERZ 19-1092
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te
[woonplaats]
appellante,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. P.W. Bakkum te Zierikzee,
in deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
[bewindvoerder],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 9 mei 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juni 2019, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het bewind over haar goederen op te heffen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. De rechthebbende is verschenen maar uiteindelijk buiten de zittingszaal gebleven met haar dochter. Haar advocaat mr. Bakkum heeft, met haar toestemming, namens haar het woord gevoerd.
De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het procesdossier van de eerste aanleg, overgelegd door mr. Bakkum, ingekomen op 8 augustus 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 31 januari 2013 is een bewind ingesteld over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende. Daarbij is [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
3.2.
Bij verzoekschrift van 7 februari 2019 heeft de rechthebbende de kantonrechter verzocht het bewind op te heffen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan.
Rechthebbende ontvangt een bijstandsuitkering. In verband met de geboorte van haar dochter in 2018 had zij geld nodig om spullen aan te schaffen. Zij had voldoende spaargeld, maar bewindvoerder wilde haar geen extra geld verstrekken.
Door tijdsverloop is de rechthebbende beter in staat haar eigen financiële belangen te behartigen. De rechthebbende kan bovendien een beroep doen op de hulp van Stichting [stichting] . Het bewind kan opgeheven worden.
De rechthebbende woont in [woonplaats] , maar verblijft tijdelijk in een ‘blijf van mijn lijf’-huis in [plaats 1] . De rechthebbende wil naar [plaats 2] verhuizen en is daarover in gesprek met [wonen] Wonen in [plaats 2] . De verhuizing naar Noord-Brabant vraagt ook om de opheffing van het bewind, dan wel de overstap naar een andere bewindvoerder.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat aan de grond voor opheffing van het bewind niet is voldaan.
3.6.3.
Het hof stelt voorop dat de bewindvoerder geen schriftelijk verweer heeft gevoerd, dan wel schriftelijk haar standpunt ten aanzien van het verzoek van de rechthebbende kenbaar heeft gemaakt. De bewindvoerder is ook niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Het is jammer dat het hof niet weet wat het huidige standpunt van bewindvoerder is en evenmin door de bewindvoerder is geïnformeerd over de actuele inkomens- en vermogenspositie van de rechthebbende.
3.6.4.
Het hof stelt echter vast dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat de bewindvoerder haar taken niet goed heeft uitgevoerd of de financiën van de rechthebbende niet goed heeft beheerd. Dankzij de bewindvoerder zijn de schulden van de rechthebbende afgelost. De financiële situatie is, zo begrijpt het hof van de gemachtigde van rechthebbende, op orde en de rechthebbende heeft nu zelfs spaargeld. Het enkele feit dat de bewindvoerder er niet mee heeft ingestemd dat de rechthebbende haar (volledige) spaargeld aan babyspullen zou besteden, maakt het oordeel van het hof niet anders. Van overige concrete communicatieproblemen tussen de rechthebbende en de bewindvoerder is het hof niet gebleken.
3.6.5.
Ten tijde van het uitspreken van het bewind was bij de rechthebbende sprake van psychische problematiek. In verband daarmee is zij enige tijd vrijwillig opgenomen geweest bij Emergis. Omdat er schulden waren is het bewind ingesteld.
Het is aan de rechthebbende die om opheffing van het bewind vraagt om te onderbouwen dat zij weer in staat is haar financiën zelf te beheren. Het hof is van oordeel dat de rechthebbende dit niet althans onvoldoende heeft gedaan.
Uit niets blijkt dat de rechthebbende heeft gewerkt aan het verkrijgen van inzicht in haar financiële situatie, dat zij inmiddels zelf behoorlijk kan budgetteren of bijvoorbeeld haar vermogen zelf al gedeeltelijk beheert. De rechthebbende heeft rondom de geboorte van haar dochter verzocht om extra geld. Het is niet duidelijk of de rechthebbende erbij heeft stilgestaan of de uitgaven die zij wilde doen binnen haar budget pasten.
De rechthebbende lijkt zich nog steeds in een instabiele (crisis)situatie en een sociaal zwakke positie te bevinden: de woonsituatie van de rechthebbende is onzeker – zij verblijft in een ‘blijf van mijn lijf’-huis en om aan haar ex-man te ontkomen overweegt zij een verhuizing naar een andere provincie – de rechthebbende geniet een bijstandsuitkering; de rechthebbende heeft geen sociaal netwerk. Onduidelijk is in hoeverre de rechthebbende de Nederlandse taal machtig is en in welke mate en met welk doel hulpverlening betrokken is in het gezin van de rechthebbende. De hulpverlening en de budgetcoach (Stichting [stichting] ) waar de rechthebbende mogelijk een beroep op kan doen, bieden naar het oordeel van het hof onvoldoende waarborgen in deze situatie.
Het hof concludeert derhalve dat onvoldoende is gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat haar geestelijke toestand zodanig is verbeterd dat zij weer in staat is om haar eigen vermogen te beheren. Het bewind is op dit moment nog steeds noodzakelijk om te voorkomen dat er weer schulden ontstaan.
3.6.6.
Daar komt bij dat de verhuisplannen van de rechthebbende nog niet concreet zijn. Het is onduidelijk of en wanneer de rechthebbende daadwerkelijk naar [plaats 2] zal verhuizen. Met deze gestelde omstandigheid houdt het hof dan ook geen rekening.
3.7.
Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 mei 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.D.M. Lamers en E.M.C. Dumoulin, bijgestaan door de griffier en is door mr. C.N.M. Antens in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.