ECLI:NL:GHSHE:2020:997

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
200.256.814_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eenhoofdig gezag en omgangsregeling na ontuchtveroordeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de toekenning van eenhoofdig gezag aan de moeder te vernietigen. De moeder, die verweer voert, heeft de vader beschuldigd van seksueel misbruik van haar dochter uit een eerdere relatie, wat heeft geleid tot een ontuchtveroordeling. De vader betwist deze beschuldigingen en stelt dat hij in staat is om gezagsbeslissingen te nemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om eenhoofdig gezag toe te kennen aan de moeder, gezien de communicatieproblemen tussen de ouders en de impact van de ontuchtveroordeling op het gezin. Het hof heeft de zaak aangehouden om een onderzoek door de Raad te laten uitvoeren en om te adviseren over de mogelijkheden van gezamenlijk gezag of eenhoofdig gezag, alsook over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 januari 2020, en de verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 september 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 maart 2020
Zaaknummer: 200.256.814/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/324077 / FA RK 17-3897
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J. Laatsman.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost- Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 maart 2019, heeft de vader verzocht:
- voormelde beschikking voor wat betreft de beslissing over de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vrouw te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering en aanvulling van feiten en gronden, het verzoek van de zijde van de vrouw alsnog af te wijzen;
- voormelde beschikking voor wat betreft de beslissing over de vastgestelde zorg- en
contactregeling te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er naar een
opbouwende en onbegeleide zorg- en contactregeling wordt toegewerkt, die hij nader heeft geconcretiseerd.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 april 2019 heeft de moeder verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel zijn grieven te verwerpen met bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank tegen welke het beroep van de man zich richt.
2.3.
Voorts heeft het hof nog kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van Koraal van 8 april 2019 met als bijlage een verslag van de begeleide omgang;
- het V-formulier van de advocaat van de vrouw van 13 januari 2020 met bijlagen;
- het V-formulier van de advocaat van de man van 17 januari 2020 met bijlagen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Bakker;
-de moeder, bijgestaan door mr. Laatsman;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest tot 29 februari 2016.
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren. De vrouw heeft twee dochters uit een eerdere relatie, [halfzus 1] en [halfzus 2] .
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt. Daarnaast heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016 ten aanzien van de daarin opgenomen zorgregeling gewijzigd en bepaald dat de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur onder begeleiding van een professionele derde instantie.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De vader is onterecht beschuldigd door de moeder van seksueel misbruik van haar dochter [halfzus 1] . De vrouw heeft eerder dit soort beschuldigingen geuit over haar vorige ex. De vader is goed in staat om gezagsbeslissingen te nemen. Het feit dat de moeder geen contact met hem wil, kan geen reden zijn om de vader het gezag te ontnemen. De moeder doet vermoeden dat partijen niet communiceren, maar als het de moeder uitkomt, bijvoorbeeld als het om alimentatie gaat, dan kan zij dat wel. De vader wil betrokken blijven, maar krijgt geen enkele informatie over [minderjarige] . De moeder weigert mediation. De vader zal nooit een kwaad woord zeggen over de vrouw. [minderjarige] krijgt niets mee van de discussies tussen de ouders. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem raakt tussen de ouders, terwijl er geen zicht is op een verbetering binnen afzienbare tijd.
De omgang met [minderjarige] verliep altijd goed. Vanwege de detentie van de man ligt de omgang nu stil, maar de omgang zal binnenkort weer opgestart worden door ViaNeo. Dat de moeder
de omgang niet kan ondersteunen is jammer, maar dat kan geen reden zijn om een beperkte
en begeleide omgangsregeling op te leggen. Bij de andere ex kon de moeder de omgang ook niet stimuleren en dat heeft ertoe geleid dat haar andere twee kinderen helemaal geen contact meer hebben met hun vader. De vader wil, in het belang van [minderjarige] , voorkomen dat dit ook de vader en [minderjarige] overkomt. Bovendien zien de beschuldigingen van de vrouw niet op [minderjarige] , maar op haar andere dochter en is de man niet veroordeeld voor seksueel misbruik, maar alleen voor ontucht met die dochter. De veiligheid van [minderjarige] is niet in gevaar en bovendien heeft de moeder net na het einde van de relatie wel gewoon omgang toegestaan. De moeder belast de kinderen teveel met volwassenenproblematiek. De vader wil hulp voor de moeder, desnoods in een gedwongen kader.
3.5.
De moeder heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De moeder betwist de stellingen van de vader. De vader is inmiddels door de rechtbank en het hof veroordeeld voor ontucht met haar dochter [halfzus 1] . De man heeft ontkend, maar er was voldoende bewijs voorhanden. Door de ontkennende houding van de man is er geen gesprek meer mogelijk
tussen de ouders. Goede communicatie is niet meer mogelijk. De man heeft bovendien tot het allerlaatste moment gewacht met het geven van toestemming voor vakanties en de man weigert toestemming te verlenen voor een verhuizing. Daarnaast houdt de man zich niet aan afspraken. Zo is hij naar de school van [minderjarige] gegaan en wil hij per se omgang. De moeder heeft er aanvankelijk alles aangedaan om omgang te bewerkstelligen. Pas toen zij in de strafzaak is geconfronteerd met grove onwaarheden, is zij van gedachten veranderd. De vergelijkingen met de andere ex van de vrouw gaan niet op. De vader heeft de moeder altijd gesteund in haar houding tegenover haar ex. Het is treurig dat [minderjarige] toch veel meekrijgt van de discussies en dit is ook geconstateerd door de raad. De man bagatelliseert de situatie en gaat eraan voorbij dat de impact op het gezin en de zorgen ten aanzien van [minderjarige] zo groot zijn, dat onder deze omstandigheden geen omgangsregeling tot stand kan worden gebracht. [minderjarige] wil inmiddels geen omgang meer met de man, ook niet bij ViaNeo. De moeder ziet zich voor het dilemma gesteld hoe ze [minderjarige] , die inmiddels 10 jaar oud is, toch kan stimuleren.
3.6.
De raad heeft ter zitting eenhoofdig gezag geadviseerd. Voor gezamenlijk gezag is overleg nodig en daar ziet de raad geen mogelijkheden meer voor. Er is teveel gebeurd en er staat teveel tussen deze ouders in. Onbegeleide omgang kan volgens de raad niet aan de orde zijn zolang de man in de ontkenningsfase blijft, de veroordeling door hem niet onder ogen wordt gezien en er ook geen hulpverlening of therapie is. Beide ouders hebben hulp nodig en ook [minderjarige] heeft individuele hulpverlening nodig. Het is de vraag of de ouders dit zelf kunnen organiseren. Mogelijk is nader onderzoek door de raad aangewezen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof constateert dat het partijen lukt om over bepaalde onderwerpen wel te communiceren. Voorts heeft [minderjarige] in beginsel recht op contact met haar vader en andersom. De omgang met [minderjarige] verliep altijd goed en – alhoewel het hof zeker niet miskent dat de veroordeling een grote invloed heeft op het gehele gezinssysteem – de vader is veroordeeld voor ontucht met zijn stiefdochter [halfzus 1] . Dit is op zichzelf een ernstig feit, maar dit betekent niet automatisch dat er geen enkel contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk is. Het hof vindt het belangrijk dat [minderjarige] , die pas 10 jaar is, contact houdt met haar vader. Bij eenhoofdig gezag van de moeder vreest het hof dat de vader zijn positie in het leven van [minderjarige] verliest en dat er nog slechts zeer marginaal contact zal zijn. De moeder heeft een negatieve houding over de vader richting [halfzus 1] en [minderjarige] zal hierdoor worden beïnvloed. Het
hof acht het in dat kader niet helpend dat de moeder en haar netwerk [minderjarige] zelf hebben verteld wat er tussen de vader en [halfzus 1] is gebeurd en dat niet door of onder begeleiding van een professionele derde hebben laten doen.
Bovendien is bij het hof de vraag gerezen of een vorm van parallel ouderschap mogelijk zou zijn in deze situatie.
3.7.2.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad
verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de vraag of gezamenlijk gezag (eventueel in de vorm van parallel ouderschap) in het belang van [minderjarige] is, dan wel of eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] is.
Verder acht het hof het van belang dat de (begeleide) omgang zo spoedig als mogelijk wordt hervat. Het hof verzoekt de raad tevens om de omgang die middels ViaNeo zal verlopen te monitoren, te zijner tijd de omgangsverslagen aan het hof te doen toekomen en het hof vervolgens te adviseren over de (on)mogelijkheden tot onbegeleide omgang en uitbreiding van de omgang. In dit kader kan het hof tevens de vraag bij zijn onderzoek betrekken of en zo ja welke hulpverlening er eventueel voor de vader, de moeder of [minderjarige] aangewezen is, om de door de vader gepleegde ontucht te verwerken en de daardoor ontstane belasting van het gezinssysteem te doen verminderen.
3.7.3.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vijf maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.7.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot 1 september 2020 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.7.2. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 1 september 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin, en M.A. Ossentjuk en is op 19 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.