3.7.De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort gezegd, verklaard dat hij het gevoel heeft dat hij in een strijdperk tussen de ouders is terechtgekomen. De GI wil graag de kinderen centraal stellen. De GI en de ouders zitten op één lijn als het erover gaat dat bepaalde dingen anders moeten. De ouders doen dingen op hun eigen manier en dat is prima.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.8.2.Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Artikel 1:253n BW lid 2 bepaalt dat artikel 1:251a BW lid 1 van overeenkomstige toepassing is. Dat houdt in dat de rechter kan bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt als:
- a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
- b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Volgens vaste rechtspraak brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Slechts wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties tegen gezamenlijk gezag kan eenhoofdig gezag worden gehandhaafd.
Uit hetgeen de moeder heeft aangevoerd, blijkt niet dat zich een van de hiervoor onder 3.8.2.genoemde afwijzingsgronden voordoet en dat de vader zijn rol als gezag dragende ouder tegenover de kinderen niet zou kunnen dragen.
3.8.4.Dat de onderlinge communicatie tussen de ouders dringend verbeterd moet worden, is duidelijk. Anders dan de moeder meent, is het hof echter van oordeel dat deze problemen nu niet kunnen leiden tot de conclusie dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag moet worden belast. Op de ouders rust de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een wederzijds respectvolle en goede communicatie rond en met de kinderen. Het is aan de ouders om ieder voor zich en tezamen te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie. Daartoe zullen de ouders deelnemen aan het traject parallel ouderschap bij Stichting [stichting] . Het hof heeft er vertrouwen in dat partijen nader tot elkaar zullen komen en dat hun onderlinge communicatie zal verbeteren indien zij zich beiden volledig zullen openstellen voor de hulpverlening die de GI nodig acht: momenteel bestaat dit uit hun deelname aan het traject parallel ouderschap.
3.8.5.Het hof neemt verder in aanmerking dat niet is gebleken is dat de vader tot dusverre het nemen van belangrijke beslissingen over de kinderen heeft gefrustreerd of tegengehouden. Het hof acht ook anderszins geen noodzaak aanwezig om in het belang van de kinderen het verzoek de moeder toe te wijzen.
3.8.6.De stelling van de moeder dat het rustiger voor de kinderen is wanneer zij alleen het ouderlijk gezag uitoefent, overtuigt het hof niet, nu de problemen tussen partijen voornamelijk zijn gelegen in de uitvoering van de omgangsregeling. Het hof acht het juist in het belang van de kinderen wanneer hun ouders een gelijkwaardige positie tegenover hen en verscheidene instanties (zoals bijvoorbeeld de GI) innemen, temeer nu partijen zijn aangemeld bij Stichting [stichting] voor het traject parallel ouderschap. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de regie bij de gezinsmanager zal komen te liggen, nu het hof de ondertoezichtstelling waartegen de moeder heeft geappelleerd in stand zal laten (zie de beschikking van het hof van 19 maart 2020, zaaknummer: 200.270.082/01). Beide ouders moeten door de gezinsmanager aangesproken kunnen worden op hun verantwoordelijkheden. Het is aan de ouders om onder de druk van de maatregel van de ondertoezichtstelling te werken aan verbetering van hun wederzijdse ouderschap. Van hen mag worden gevergd dat zij uiteindelijk gezamenlijk hun verantwoordelijkheid gaan nemen voor de opvoeding en de ontwikkeling van de kinderen. Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de ouders zich inzetten om op positieve wijze invulling te geven aan het ouderschap en elkaars positie daarin bevestigen en ondersteunen.
3.8.7.Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag over de kinderen gehandhaafd dient te worden.
3.9.1.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.Het hof is van oordeel dat de moeder haar stelling dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is, omdat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Haar conclusie dat op het punt van de zorgregeling van het afgesproken co-ouderschap dient te worden afgeweken, volgt het hof dan ook niet. Niet is gebleken dat de vader onzorgvuldig omgaat met de kinderen en evenmin is gebleken dat hij de kinderen slecht zou verzorgen. Het hof acht voortzetting van de huidige feitelijke zorgregeling, waaraan inmiddels ruim twee jaar uitvoering wordt gegeven, wenselijk in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Anders dan de moeder stelt, is het hof van oordeel dat beperking van de frequentie van de zorgregeling niet zal leiden tot de door de moeder beoogde rust voor de kinderen. Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, maakt het hof op dat de communicatieproblemen tussen de ouders en de strijd die tussen hen is ontstaan, tot gevolg heeft dat er bij voortduring sprake is van een gespannen/onrustige situatie tussen partijen, die onmiskenbaar zijn weerslag heeft (gehad) op de kinderen. Het hof ziet dit ook terug in de brief van [minderjarige 1] . Het hof maakt uit de brief van [minderjarige 1] op dat de huidige zorgregeling ‘te veel’ is voor haar en dat [minderjarige 1] haar eigen oplossing heeft gevonden om uit de strijd van haar ouders te blijven door minder vaak naar haar vader te willen gaan. Dit vindt het hof – hoe begrijpelijk ook vanuit [minderjarige 1] bezien – geen goede oplossing. Het hof sluit niet uit dat de afwijzende houding van de moeder richting de vader, waar de moeder de kinderen bewust of onbewust bij betrekt, een verklaring is voor [minderjarige 1] ’s gevoel dat haar vader zijn beloften niet nakomt en niet meehelpt. Het hof ziet geen concrete aanwijzingen dat dit gevoel bij [minderjarige 1] terecht is.
3.9.3.Het hof raadt de ouders met klem aan om binnen het traject parallel ouderschap met behulp van een professionele derde te werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie tot een aanvaardbaar niveau. Dit mag ook van de ouders verwacht worden, gezien hun beider ouderlijke verplichtingen. Het is immers in het belang van de kinderen wanneer hun ouders op een normale manier met elkaar kunnen communiceren. Wanneer zowel de moeder als de vader uitstralen dat zij beiden, ieder op zijn / haar wijze de kinderen de ruimte gunnen bij de andere ouder te zijn en in staat zijn om invulling te geven aan het ouderschap, acht het hof de kans reëel dat de kinderen (met name: [minderjarige 1] ) geen problemen meer zullen ervaren met de uitvoering van de zorgregeling. Het hof geeft partijen mee dat zij in overleg met de gezinsmanager met elkaar afspraken kunnen maken op onderdelen van de zorgregeling, indien zij merken dat bepaalde afspraken niet goed verlopen. De oplossing hiervoor dienen zij samen te vinden. Het is dan ook zeer positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben uitgesproken dat zij altijd bereid zijn om hierover het gesprek met elkaar aan te gaan.
3.9.4.Al met al ziet het hof geen aanleiding om van het afgesproken co-ouderschap af te wijken. Dit betekent dat het hof ook dit verzoek van de moeder in hoger beroep zal afwijzen en dat de huidige zorgregeling gehandhaafd dient te worden.