ECLI:NL:GHSHE:2020:995

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
200.272.528_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en co-ouderschapsregeling van minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen te beëindigen en haar te belasten met eenhoofdig gezag. De vader verzet zich hiertegen en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. De zaak draait om de zorgregeling en de communicatie tussen de ouders, die als problematisch wordt ervaren. Het hof heeft de minderjarige kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening te uiten, en heeft kennisgenomen van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. Het hof concludeert dat de problemen in de communicatie tussen de ouders niet voldoende zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De ouders worden aangespoord om deel te nemen aan een traject voor parallel ouderschap om hun communicatie te verbeteren. De huidige zorgregeling blijft gehandhaafd, omdat er geen bewijs is dat deze schadelijk is voor de kinderen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 maart 2020
Zaaknummer: 200.272.528/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/358789 / FA RK 19-2585
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. van der Steen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. J.J. Lauwen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 17 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
I. het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over de kinderen wordt beëindigd en te bepalen dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen, althans dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht;
II. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2017 te wijzigen en, opnieuw rechtdoende, een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen inhoudende dat de vader gerechtigd zal zijn tot contact met de kinderen:
- in de even vakanties van vrijdag 19.00 uur tot maandagochtend;
- gedurende de helft van de vakanties, zoals in haar petitum is weergegeven;
- althans dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen op 7 februari 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel haar grieven tegen de bestreden beschikking te verwerpen.
Gelijktijdige mondelinge behandeling
2.3.1.
De moeder is op 3 december 2019 ook in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 4 september 2019 met zaaknummer C/02/361231 / JE RK 19-1430 over de ondertoezichtstelling van de kinderen. Dat hoger beroep is door de griffie geadministreerd onder zaaknummer 200.270.082/01. De mondelinge behandeling van dat hoger beroep heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van de deze zaak.
Het hof beslist bij afzonderlijke beschikking in dat hoger beroep.
2.3.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 10 februari 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 14 februari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 11 november 2011 met elkaar getrouwd. Voorafgaand aan het huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. Er is gezamenlijk gezag.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 18 december 2017 zijn de ouders de volgende zorgregeling overeengekomen waaraan zij nu nog steeds uitvoering geven.
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Even weken
Vader tot school begint.
Na school bij moeder
Moeder
Moeder tot 18.00 uur
Vader na 18.00 uur
Vader
Vader tot 18.00 uur
Moeder na 18.00 uur
Moeder
Moeder
Oneven weken
Moeder
Moeder
Moeder tot 18.00 uur
Vader na 18.00 uur
Vader
Vader
Vader
Vader
Partijen verdelen de vakanties bij helfte, zoals vastgelegd bij de echtscheidingsbeschikking en zoals later aangepast door dit hof bij beschikking van 17 januari 2019 voor zover het de carnavals- en de herfstvakantie betreft.
3.2.
In het verleden – van 10 augustus 2017 tot 9 augustus 2018 – hebben de kinderen onder toezicht gestaan. Sinds 4 september 2019 staan zij opnieuw onder toezicht van de GI.
Inleidend verzoek
3.3.1.
De moeder heeft de rechtbank verzocht het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over de kinderen te beëindigen en te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag, althans dat de rechtbank een beslissing neemt die de rechtbank juist acht. Verder heeft de moeder verzocht de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2017 te wijzigen en, opnieuw rechtdoende, een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen inhoudende dat de vader gerechtigd zal zijn tot contact met de kinderen:
- in de even weken van vrijdag 19.00 uur tot maandagochtend;
- gedurende de helft van de vakanties, zoals in haar petitum is weergegeven;
- althans dat de rechtbank een beslissing neemt die de rechtbank juist acht.
3.3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder afgewezen.
3.4.1.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert ze, kort samengevat en voor zover thans relevant, het volgende aan.
Standpunt van de moeder over het ouderlijk gezag:
Het staat vast dat de kinderen klem en/of verloren zijn geraakt tussen partijen. In de beschikking van de ondertoezichtstelling van 4 september 2019 staat dat uit onderzoek van de raad blijkt dat de kinderen klem zitten in de strijd tussen hun ouders. Er bestaan zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De kinderen ervaren een grote last van de wijze waarop de ouders met elkaar communiceren. Zodra er afspraken gemaakt moeten worden, loopt de communicatie spaak. De kinderen worden deelgenoot gemaakt van de strijd tussen de ouders en dit zorgt bij hen voor spanning, onrust en onduidelijkheid. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er binnen een afzienbare tijd verbetering
kanoptreden in de notoire communicatieproblemen tussen partijen. De eerdere ondertoezichtstelling is contraproductief gebleken. De gezinsvoogd heeft benadrukt dat hij de schottenaanpak niet zal inzetten, maar dat hij de voorkeur heeft voor het traject parallel ouderschap. Dit terwijl de raad en de rechtbank dit traject als ultimum remedie hebben aangewezen om de oudercommunicatie te verbeteren. De verwachting dat er binnen afzienbare periode verbetering optreedt in de slechte oudercommunicatie, is niet gerechtvaardigd. De kinderen lijden onder de huidige verstandhouding van partijen. Het is in hun belang dat er zo spoedig mogelijk een einde komt aan de beknellende positie waarin zij al een lange periode verkeren. Het is onacceptabel dat eerst de resultaten van de zeer stroef verlopende ondertoezichtstelling dienen te worden afgewacht.
Standpunt van de moeder over de zorgregeling:
De gewijzigde omstandigheden leiden ertoe dat de huidige zorgregeling schadelijk is voor de kinderen. De vader blijkt op donderdag geen oppas voor de kinderen te hebben. [minderjarige 2] wordt iedere donderdag veel te vroeg (08.00 uur) op school afgezet. Na school verblijft hij telkens bij iemand anders. De woensdagen zijn ook steeds vaker een probleem. Vanwege fileproblemen kan de vader [minderjarige 2] niet om 18.00 uur bij de BSO ophalen. De moeder haalt [minderjarige 2] van de BSO en de vader haalt [minderjarige 2] om 18.45 uur bij de moeder op. De onregelmatigheden en wijzigingen in dagen en tijden dat de kinderen conform de zorgregeling bij de vader horen te zijn, is niet in het belang van de kinderen. De vader doet steeds vaker een beroep op de moeder wanneer de kinderen bij hem zouden moeten zijn.
3.4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder hier, kort gezegd, aan toegevoegd dat zij rust wil voor haar kinderen en dat eenhoofdig gezag daarvoor de oplossing is. Als er iets voor de kinderen geregeld moet worden, gaat dat heel stroperig en met veel strijd. Dat heeft een weerslag op de kinderen. Toen er bijvoorbeeld een nieuw paspoort voor de kinderen moet komen, reageerde de vader pas erg laat en toen moest de moeder een nieuwe afspraak maken. Zij wil het contact tussen de vader en de kinderen niet in de weg staan. De moeder beoogt met de door haar verzochte zorgregeling maar een kleine wijziging. Een reguliere weekendregeling brengt rust en duidelijkheid; de kinderen hebben dan minder wisselingen en [minderjarige 1] hoeft niet meer alleen of laat te eten. De moeder is altijd bereid om te praten met de vader, dat opperde zij zelf.
3.5.1.
De vader voert in zijn verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Standpunt van de vader over het ouderlijk gezag:
Het is onverantwoord dat de moeder alleen het gezag over de kinderen zou krijgen, aangezien de moeder door haar handelwijze op grove wijze haar verplichtingen om de banden tussen de vader en de kinderen te bevorderen, veronachtzaamt. De moeder handelt tegen het belang van de kinderen door geen medewerking te willen verlenen aan de hulpverlening om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Gezamenlijk gezag is verantwoord omdat de kinderen onder toezicht van de GI zijn gesteld. Indien het gezag wordt gewijzigd, is de GI niet meer in staat om aanwijzingen aan beide ouders te geven. De vader heeft er alle vertrouwen in dat de ondertoezichtstelling te zijner tijd verbetering zal brengen in de wijze van communiceren tussen partijen. Het wijzigen van gezag is niet het geëigende middel.
Standpunt van de vader over de zorgregeling:
Er is geen sprake van de door de moeder genoemde onregelmatigheden en wijzigingen in de dagen en tijden dat de kinderen bij de vader verblijven. Op woensdagen wordt [minderjarige 2] door de vader om 18.00 uur opgehaald bij de BSO. Het is slechts een enkele keer voorgekomen dat de vader dit tijdstip vanwege fileproblemen niet heeft gehaald. [minderjarige 2] gaat op donderdagmiddag spelen bij een vriendje. [minderjarige 1] zit op de middelbare school en komt in de middag zelfstandig naar huis. Op vrijdagmiddag is de vader vrij.
3.5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader hier, kort gezegd, het volgende aan toegevoegd.
De kinderen hebben het zowel bij hem als bij de moeder fijn. Hij en de moeder verschillen in hun opvoedstijlen, maar dat is in beide gevallen niet goed of fout. [minderjarige 1] is graag hem; hij herkent absoluut niet wat zij schrijft. De vader ziet twee vrolijke kinderen.
De vader kan soms misschien wel wat sneller kan reageren op e-mails van de moeder. Als de moeder bijvoorbeeld op een donderdag mailt, reageert hij pas op maandag. Dat doe hij, omdat hij dan pas na het weekend duidelijkheid heeft of hij voor een bepaalde dag opvang heeft voor de kinderen. De vader merkt dat de moeder dit vervelend vindt, maar hij doet dat niet bewust. De vader is altijd bereid om te overleggen met de moeder, zeer zeker.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, samengevat, het volgende advies uitgebracht.
Bij eenhoofdig gezag van de moeder kan de gezinsvoogd de regie niet langer voeren. Er is geen grond om het gezamenlijk gezag te wijzigen. Partijen hebben problemen in de onderlinge communicatie, maar er is geen sprake van een situatie waarin zij gezamenlijk niet in staat zijn om beslissingen te nemen. Bovendien is het nog maar de vraag of het gezag, áls er al eenhoofdig gezag zou moeten komen, bij de moeder dient te komen liggen. Dat zou dan verder moeten worden onderzocht. Als het op enig moment te complex wordt om de co-ouderschapsregeling vol te houden, moet er worden gekeken welke ouder het beste aansluit bij wat de kinderen nodig hebben.
Het zou helpend zijn voor de kinderen als er op een goede manier wordt gekeken naar de zorgregeling, zodat er minder frustraties zijn. De raad adviseert partijen om met elkaar in overleg te gaan als de wisselmomenten niet haalbaar zijn. Dat zou mogelijk moeten zijn, want de raad ziet twee heel betrokken ouders.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort gezegd, verklaard dat hij het gevoel heeft dat hij in een strijdperk tussen de ouders is terechtgekomen. De GI wil graag de kinderen centraal stellen. De GI en de ouders zitten op één lijn als het erover gaat dat bepaalde dingen anders moeten. De ouders doen dingen op hun eigen manier en dat is prima.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.8.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Artikel 1:253n BW lid 2 bepaalt dat artikel 1:251a BW lid 1 van overeenkomstige toepassing is. Dat houdt in dat de rechter kan bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt als:
  • a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
  • b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Volgens vaste rechtspraak brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Slechts wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties tegen gezamenlijk gezag kan eenhoofdig gezag worden gehandhaafd.
Uit hetgeen de moeder heeft aangevoerd, blijkt niet dat zich een van de hiervoor onder 3.8.2.genoemde afwijzingsgronden voordoet en dat de vader zijn rol als gezag dragende ouder tegenover de kinderen niet zou kunnen dragen.
3.8.4.
Dat de onderlinge communicatie tussen de ouders dringend verbeterd moet worden, is duidelijk. Anders dan de moeder meent, is het hof echter van oordeel dat deze problemen nu niet kunnen leiden tot de conclusie dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag moet worden belast. Op de ouders rust de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een wederzijds respectvolle en goede communicatie rond en met de kinderen. Het is aan de ouders om ieder voor zich en tezamen te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie. Daartoe zullen de ouders deelnemen aan het traject parallel ouderschap bij Stichting [stichting] . Het hof heeft er vertrouwen in dat partijen nader tot elkaar zullen komen en dat hun onderlinge communicatie zal verbeteren indien zij zich beiden volledig zullen openstellen voor de hulpverlening die de GI nodig acht: momenteel bestaat dit uit hun deelname aan het traject parallel ouderschap.
3.8.5.
Het hof neemt verder in aanmerking dat niet is gebleken is dat de vader tot dusverre het nemen van belangrijke beslissingen over de kinderen heeft gefrustreerd of tegengehouden. Het hof acht ook anderszins geen noodzaak aanwezig om in het belang van de kinderen het verzoek de moeder toe te wijzen.
3.8.6.
De stelling van de moeder dat het rustiger voor de kinderen is wanneer zij alleen het ouderlijk gezag uitoefent, overtuigt het hof niet, nu de problemen tussen partijen voornamelijk zijn gelegen in de uitvoering van de omgangsregeling. Het hof acht het juist in het belang van de kinderen wanneer hun ouders een gelijkwaardige positie tegenover hen en verscheidene instanties (zoals bijvoorbeeld de GI) innemen, temeer nu partijen zijn aangemeld bij Stichting [stichting] voor het traject parallel ouderschap. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de regie bij de gezinsmanager zal komen te liggen, nu het hof de ondertoezichtstelling waartegen de moeder heeft geappelleerd in stand zal laten (zie de beschikking van het hof van 19 maart 2020, zaaknummer: 200.270.082/01). Beide ouders moeten door de gezinsmanager aangesproken kunnen worden op hun verantwoordelijkheden. Het is aan de ouders om onder de druk van de maatregel van de ondertoezichtstelling te werken aan verbetering van hun wederzijdse ouderschap. Van hen mag worden gevergd dat zij uiteindelijk gezamenlijk hun verantwoordelijkheid gaan nemen voor de opvoeding en de ontwikkeling van de kinderen. Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de ouders zich inzetten om op positieve wijze invulling te geven aan het ouderschap en elkaars positie daarin bevestigen en ondersteunen.
3.8.7.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag over de kinderen gehandhaafd dient te worden.
Zorgregeling
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat de moeder haar stelling dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is, omdat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Haar conclusie dat op het punt van de zorgregeling van het afgesproken co-ouderschap dient te worden afgeweken, volgt het hof dan ook niet. Niet is gebleken dat de vader onzorgvuldig omgaat met de kinderen en evenmin is gebleken dat hij de kinderen slecht zou verzorgen. Het hof acht voortzetting van de huidige feitelijke zorgregeling, waaraan inmiddels ruim twee jaar uitvoering wordt gegeven, wenselijk in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Anders dan de moeder stelt, is het hof van oordeel dat beperking van de frequentie van de zorgregeling niet zal leiden tot de door de moeder beoogde rust voor de kinderen. Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, maakt het hof op dat de communicatieproblemen tussen de ouders en de strijd die tussen hen is ontstaan, tot gevolg heeft dat er bij voortduring sprake is van een gespannen/onrustige situatie tussen partijen, die onmiskenbaar zijn weerslag heeft (gehad) op de kinderen. Het hof ziet dit ook terug in de brief van [minderjarige 1] . Het hof maakt uit de brief van [minderjarige 1] op dat de huidige zorgregeling ‘te veel’ is voor haar en dat [minderjarige 1] haar eigen oplossing heeft gevonden om uit de strijd van haar ouders te blijven door minder vaak naar haar vader te willen gaan. Dit vindt het hof – hoe begrijpelijk ook vanuit [minderjarige 1] bezien – geen goede oplossing. Het hof sluit niet uit dat de afwijzende houding van de moeder richting de vader, waar de moeder de kinderen bewust of onbewust bij betrekt, een verklaring is voor [minderjarige 1] ’s gevoel dat haar vader zijn beloften niet nakomt en niet meehelpt. Het hof ziet geen concrete aanwijzingen dat dit gevoel bij [minderjarige 1] terecht is.
3.9.3.
Het hof raadt de ouders met klem aan om binnen het traject parallel ouderschap met behulp van een professionele derde te werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie tot een aanvaardbaar niveau. Dit mag ook van de ouders verwacht worden, gezien hun beider ouderlijke verplichtingen. Het is immers in het belang van de kinderen wanneer hun ouders op een normale manier met elkaar kunnen communiceren. Wanneer zowel de moeder als de vader uitstralen dat zij beiden, ieder op zijn / haar wijze de kinderen de ruimte gunnen bij de andere ouder te zijn en in staat zijn om invulling te geven aan het ouderschap, acht het hof de kans reëel dat de kinderen (met name: [minderjarige 1] ) geen problemen meer zullen ervaren met de uitvoering van de zorgregeling. Het hof geeft partijen mee dat zij in overleg met de gezinsmanager met elkaar afspraken kunnen maken op onderdelen van de zorgregeling, indien zij merken dat bepaalde afspraken niet goed verlopen. De oplossing hiervoor dienen zij samen te vinden. Het is dan ook zeer positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben uitgesproken dat zij altijd bereid zijn om hierover het gesprek met elkaar aan te gaan.
3.9.4.
Al met al ziet het hof geen aanleiding om van het afgesproken co-ouderschap af te wijken. Dit betekent dat het hof ook dit verzoek van de moeder in hoger beroep zal afwijzen en dat de huidige zorgregeling gehandhaafd dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en H. van Winkel en is op 19 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.