In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in het kader van een echtscheiding tussen hun ouders, de vader en de moeder. De rechtbank Oost-Brabant had op 6 september 2019 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen als gevolg van de conflicten tussen de ouders. De vader, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep aangetekend. Hij betoogde dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk was en dat er geen nieuwe signalen waren die wezen op een bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2020 hebben zowel de vader als de moeder hun standpunten toegelicht. De moeder gaf aan dat er geen ruzies meer waren en dat zij en de vader hun relatie opnieuw vormgeven. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming wezen echter op de zorgen die er nog steeds waren over de dynamiek tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. De GI meldde dat er nieuwe meldingen waren binnengekomen over overlast in de woning van de moeder, wat de zorgen over de situatie van de kinderen versterkte.
Het hof heeft de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling bevestigd en geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen gerechtvaardigd zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders moeten werken aan hun onderlinge communicatie en de effecten van hun gedrag op de kinderen, en de GI zal hen daarbij ondersteunen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.