ECLI:NL:GHSHE:2020:981

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
200.243.957_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door voertuigcriminaliteit en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van [geintimeerden c.s.] voor schade die is geleden door Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VBV) als gevolg van onrechtmatige daden, waaronder diefstal, heling en witwassen van voertuigen. VBV, die de belangen van verzekeraars en eigenaren van gestolen voertuigen vertegenwoordigt, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geintimeerden c.s.], die eigenaar was van een bedrijfsterrein waar illegale activiteiten plaatsvonden. Het hof oordeelde dat [geintimeerden c.s.] onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende toezicht te houden op de activiteiten op zijn terrein, waardoor het omkatten van voertuigen mogelijk was gemaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde [geintimeerden c.s.] hoofdelijk tot schadevergoeding aan VBV, op te maken bij staat, en tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van terreinbeheerders om toezicht te houden op hun eigendommen en de gevolgen van nalatigheid in het kader van voertuigcriminaliteit.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.243.957/01
arrest van 17 maart 2020
in de zaak van
Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.R. Schuldink te Hardenberg,
tegen

1.[de vof 1] V.O.F. in liquidatie,

2.
[geïntimeerde 2],
3.
De gezamenlijke erfgenamen van [de erflater],
gevestigd/wonende te [vestigings-/woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.M. van den Boomen te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 mei 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 februari 2018, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellante (hierna VBV) als eiseres en geïntimeerden (hierna de vof, grootvader en de erfgenamen, gezamenlijk [geintimeerden c.s.] ) als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/212661 / HA ZA 15-618)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord, met producties;
  • de pleidooien, gehouden op 27 januari 2020, waarbij de advocaten pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
VBV is ingesteld door de vereniging Verbond voor Verzekeraars met als doel voertuigcriminaliteit te bestrijden en beoogt de belangen van verzekeraars en eigenaren van gestolen auto’s te vertegenwoordigen.
Op 27 juli 2015 heeft een politie-inval plaatsgevonden op het adres waar [de autospuiter] zijn bedrijf als autospuiter voert. De aanleiding voor de inval was dat uit het track-en-trace-systeem van een gestolen BMW bleek dat de auto zich op dit adres zou bevinden. De gezochte auto werd daar aangetroffen. De politie heeft verder onderzoek verricht en constateerde dat er op het terrein diverse gestolen voertuigen en auto-onderdelen aanwezig waren. [huurder van een loods] huurde een loods op het terrein van [de autospuiter] . Naar aanleiding van de aangetroffen auto is de politie tevens onderzoek gaan doen naar [huurder van een loods] . Vervolgens is vanwege de samenwerking ook bij [de vof 2] VOF (hierna [de vof 2] ), [de kleinzoon] (hierna de kleinzoon) en [de vader van de kleinzoon] (hierna [de vader van de kleinzoon] ) en bij de grootvader onderzoek gedaan.
De grootvader is de vader van [de vader van de kleinzoon] , die weer de vader is van de kleinzoon. [de vader van de kleinzoon] en de kleinzoon zijn vennoten van [de vof 2] . De grootvader en zijn echtgenote [de overleden echtgenote van grootvader] (hierna [de overleden echtgenote van grootvader] ) waren vennoten van de vof tot het overlijden van [de overleden echtgenote van grootvader] op 25 november 2017. Vanaf dat moment is de vof in liquidatie. De beide vennootschappen onder firma houden zich (onder meer) bezig met de sloop en schadeherstel van auto’s en met de handel in (tweedehands) auto’s. [huurder van een loods] voert een onderneming als plaatwerker/schadehersteller van auto’s en is gehuwd met [echtgenote van de huurder van de loods] .
Een proces-verbaal van de politie over het onderzoek na de invallen houdt onder meer het navolgende in:

Ik, verbalisant, [..], brigadier, Senior Tactische Opsporing werkzaam bij de Eenheid Limburg verklaar het volgende:
[...]
Op de [adres 1] te [vestigingsplaats] bij autospuiterij [autospuiterij] , werd door de politie op 28 juli 2015 de ontvreemde BMW aangetroffen en in beslag genomen.
Tijdens de doorzoeking werden meerdere van diefstal afkomstige voertuigen aangetroffen op bovengenoemde locatie. Verder onderzoek heeft uitgewezen dat de ruimte waar een van de gestolen voertuigen werd aangetroffen werd gehuurd door [huurder van een loods] , geboren […]. Tevens werd uit dit onderzoek duidelijk dat genoemde [huurder van een loods] , eigenaar van autoschadeherstelbedrijf [autoschadeherstelbedrijf] , nog een bedrijfsruimte had op de [adres 2] te [vestigingsplaats] .
Door politieonderzoek werd duidelijk dat autoschadeherstelbedrijf [autoschadeherstelbedrijf] veel samen werkt met autobedrijf [de vof 2] V.O.F., gevestigd op de [adres 3] te [vestigingsplaats] .
Op het adres [adres 3] te [vestigingsplaats] , naast de loods/bedrijfsruimte van Autoschadeherstelbedrijf [autoschadeherstelbedrijf] ( [huurder van een loods] ), is volgens de Kamer van Koophandel, onder nummer (…), gevestigd [de vof 2] V.O.F. [...]
Op de adressen:
• [adres 1] te [vestigingsplaats] (autospuiterij [autospuiterij] / opslagruimte [huurder van een loods] );
• [adres 3] te [vestigingsplaats] ( [de vof 2] VOF);
• [adres 2] te [vestigingsplaats] (Autoschadeherstelbedrijf [autoschadeherstelbedrijf] );
• [adres 4] [vestigingsplaats] (sloopterrein van [grootvader sr.] );
• [adres 5] te [vestigingsplaats] (woning [de vader van de kleinzoon] ( [roepnaam van de vader van de kleinzoon] );
• [adres 6] te [vestigingsplaats] (woning [huurder van een loods] );
werden op 28 en 29 juli 2015 doorzoekingen ter in beslagneming uitgevoerd.
Op de locaties [adres 1] [vestigingsplaats] , [adres 3] [vestigingsplaats] , [adres 2] [vestigingsplaats] , [adres 5] [vestigingsplaats] en [adres 4] [vestigingsplaats] zijn een groot aantal voertuigen, motorblokken en auto-onderdelen aangetroffen en in beslag genomen.
Door specialistische medewerkers van het Permanent Auto Team van de politie, werden de in beslag genomen voertuigen, motorblokken en auto-onderdelen nader onderzocht.
Door brigadier [de brigadier] , werkzaam bij Politie Limburg, Forensische, Opsporing, Permanent Auto Team, werd medegedeeld dat op het moment van opmaken van dit proces-verbaal, inmiddels was vastgesteld dat:
• 96 voertuigen van diefstal afkomstig waren;
• 60 motorblokken van diefstal afkomstig waren;
• Diverse auto-onderdelen van diefstal afkomstig waren;
Verder deelde genoemde verbalisant [de brigadier] mij mede dat gedeelten van de ontvreemde voertuigen, motorblokken en auto-onderdelen deels op de [adres 3] , [adres 2] en [adres 4] [vestigingsplaats] werden aangetroffen.
VBV heeft een groot aantal processen-verbaal overgelegd uit het onderzoek dat de politie heeft verricht, waarin vermeld wordt dat auto’s en onderdelen die op bovengenoemde adressen zijn aangetroffen, zijn gestolen respectievelijk zijn te herleiden tot gestolen auto’s.
VBV heeft na de politie-inval diverse conservatoire beslagen en derdenbeslagen gelegd ten laste van de gedaagden.
[geintimeerden c.s.] is eigenaar van het bedrijfsterrein met de woning en de loodsen en de (inpandige) garages aan de [adres 4] te [vestigingsplaats] (hierna het bedrijfsterrein) (grieven, blz. 65; onder “ [geintimeerden] ” wordt in die memorie [geintimeerden c.s.] verstaan; antwoord, 7.16).
3.2.
VBV heeft in eerste aanleg in conventie samengevat gevorderd dat de rechtbank
gedaagden (inclusief enkele personen die in hoger beroep geen partij zijn, zoals [de vader van de kleinzoon] ) veroordeelt tot betaling van de door de niet tegen diefstalschade verzekerde eigenaren van voertuigen geleden schade, alsmede de door de in rechten van eigenaren van voertuigen gesubrogeerde verzekeraars geleden schade, in totaal een bedrag van € 2.042.512,65, vermeerderd met rente en kosten.
De grondslag voor de vordering is dat gedaagden jegens de niet tegen diefstal verzekerde eigenaren van de voertuigen en de verzekeraars namens wie de VBV optreedt een onrechtmatige daad hebben gepleegd door zich schuldig te maken aan diefstal, heling en/of witwassen van auto’s en onderdelen daarvan.
[geintimeerden c.s.] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van VBV althans tot afwijzing van de vordering. [geintimeerden c.s.] heeft kort gezegd aangevoerd dat er geen sprake is geweest van het omkatten van auto’s of het gebruik maken van gestolen onderdelen.
3.3.
De vof, grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] hebben in reconventie gevorderd:
I. veroordeling van VBV om binnen twee dagen na dagtekening van het vonnis te doen bewerkstelligen dat VBV Derden (de bewaarder van de in beslag genomen zaken) een gespecificeerde opgave doet van alle zaken die in beslag zijn genomen ten laste van gedaagden, uitgesplitst per gedaagde en per locatie, alsmede om een opgave te doen van de vervreemdingen die hebben plaatsgevonden, waarbij tevens wordt opgenomen de datum van de vervreemding, de gegevens van de verkrijger en de vervreemdingsprijs, dit alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat VBV niet aan deze veroordeling voldoet, met een door de rechtbank te bepalen maximum;
II. opheffing van alle namens VBV ten laste van gedaagden gelegde conservatoire beslagen met onmiddellijke ingang;
III. een verbod voor VBV om voor dezelfde feiten opnieuw conservatoir beslag ten laste van gedaagden te leggen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat VBV niet aan deze veroordeling voldoet, met een door de rechtbank te bepalen maximum;
IV. een verklaring voor recht dat VBV door het leggen van de genoemde conservatoire beslagen onrechtmatig tegenover gedaagden heeft gehandeld;
V. veroordeling van VBV tot schadevergoeding op te maken bij staat.
Deze vorderingen zijn er op gebaseerd dat VBV op onrechtmatige wijze conservatoir beslag heeft gelegd jegens gedaagden en hen daardoor schade heeft berokkend.
VBV heeft in reconventie verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis in conventie het gevorderde ten aanzien van de vof, de grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] afgewezen en VBV in zoverre veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis in reconventie de beslagen opgeheven jegens de vof, de grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] voor zover het goederen betreft anders dan voertuigen en onderdelen daarvan, de overige vorderingen afgewezen en de proceskosten tussen deze partijen gecompenseerd.
3.5.
VBV heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging en tot algehele toewijzing van haar gewijzigde vorderingen jegens [geintimeerden c.s.] op basis van hoofdelijkheid. Na wijziging strekken de vorderingen tot veroordeling van [geintimeerden c.s.] primair tot vergoeding van schade, op te maken bij staat. Subsidiair vordert VBV een verklaring van recht dat [geintimeerden c.s.] kort gezegd onrechtmatig heeft gehandeld (diefstal/heling/witwassen en inbreuk op het eigendomsrecht van de oorspronkelijke eigenaren) en gehouden is tot vergoeding van schade. Meer subsidiair strekt de vordering tot veroordeling tot het verstrekken van gegevens van personen (verkoper(s)/leverancier(s)) die voertuigen, delen daarvan, motorblokken of onderdelen heeft/hebben vervreemd (art. 437 Sr en art. 3:87 lid 1 BW), op straffe van een dwangsom. VBV vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding, inclusief de nakosten, te vermeerderen met rente.
[geintimeerden c.s.] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
3.6.
De vof, grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] hebben geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Hun vorderingen in reconventie en de afwijzing daarvan door de rechtbank zijn dan ook niet aan de orde in hoger beroep.
3.7.
De strekking van de grief van VBV is dat [geintimeerden c.s.] feitelijk betrokken is geweest bij het omkatten van voertuigen en daarom hoofdelijk aansprakelijk is tot vergoeding van schade.
3.8.
VBV heeft ter toelichting van de grief zeer kort samengevat gesteld (grieven, blz. 61 en verder):
[geintimeerden c.s.] heeft geen opkopersregister (art. 437 Sr) jo. Uitvoeringsbesluit art. 437 lid 1 Sr bijgehouden.
[geintimeerden c.s.] heeft het bedrijfsterrein inclusief loodsen en (inpandige) garages aan de [adres 4] te [vestigingsplaats] verhuurd of in gebruik gegeven aan [de vader van de kleinzoon] .
[geintimeerden c.s.] heeft niet aangetoond of inzichtelijk gemaakt welke voertuigen of onderdelen daarvan aan de grootvader toebehoren.
[geintimeerden c.s.] heeft aldus een feitelijke situatie gecreëerd van voertuigen die van diefstal afkomstig zijn, waaronder opvallende en peperdure voertuigen, alsmede carrosserieën, motorblokken en andere onderdelen waarvan is gebleken dat die herleidbaar zijn tot van diefstal afkomstige voertuigen en die slechts grofweg op grond van de door de grootvader en [de vader van de kleinzoon] bij de politie afgelegde verklaringen op basis van merk of leeftijd kunnen worden toegescheiden aan de grootvader of [de vader van de kleinzoon] .
De bedrijfsvoorraad van de vof en de bedrijfsvoorraad van [de vof 2] zijn met elkaar vermengd door het handelen van de grootvader. De grootvader heeft niets gedaan om duidelijk te maken wat van hem is en wat van [de vader van de kleinzoon] (of [de vof 2] ) is. De grootvader heeft over de voertuigen gelogen, of nagelaten bij [de vader van de kleinzoon] inlichtingen in te winnen. De grootvader doet alsof zijn neus bloedt.
Uit de overgelegde processen-verbaal van politie blijkt dat zeer veel van diefstal afkomstige zaken zich hebben bevonden op het bedrijfsterrein. Daaruit komt tevens naar voren dat sommige voertuigen op dat bedrijfsterrein zijn aangetroffen die slechts zeer korte tijd daarvoor waren gestolen.
De grootvader heeft, naar moet worden aangenomen, wetenschap van de criminele herkomst van de voertuigen en overige genoemde zaken op het bedrijfsterrein en in de garages. De grootvader wist dat op zijn bedrijfsterrein en in zijn garages dingen gebeurden die het daglicht niet konden verdragen (grieven, blz. 69). De grootvader heeft het omkatproces gefaciliteerd door geen controle uit te oefenen. De grootvader had alerter moeten zijn op de signalen en hij had onderzoek moeten doen.
De grootvader is meermalen, onder vergelijkbare omstandigheden, veroordeeld voor (opzet)heling door de strafrechter. Dit geldt ook voor [de vader van de kleinzoon] .
De grootvader handelt onrechtmatig. Dit geldt ook voor het niet voldoen aan de wegwijsplicht van art. 437 Sr jo. Uitvoeringsbesluit 437 lid 1 Sr en art. 3:87 lid 1 BW.
3.9.
[geintimeerden c.s.] heeft deze standpunten betwist en daartoe zeer kort samengevat aangevoerd:
De rechtsstrijd in hoger beroep is beperkt: geen grief is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat [geintimeerden c.s.] alleen aansprakelijk is indien wordt aangetoond dat hij (actief) bij een omkatproces betrokken is (antwoord, 2.4, 6.4).
De enkele omstandigheid dat gestolen auto-onderdelen op het terrein van de grootvader zijn aangetroffen, brengt niet mee dat wetenschap van omkatten kan worden vastgesteld (antwoord, 6.7).
[geintimeerden c.s.] maakte geen deel uit van de groep die zich volgens de rechtbank bezig hield met omkatten. VBV heeft niet duidelijk gemaakt wat precies de rol van [geintimeerden c.s.] zou zijn geweest. VBV heeft geen onderscheid gemaakt naar ieders rol.
VBV legt veel producties over maar maakt niet duidelijk waar deze op betrekking hebben, wie de stukken heeft opgemaakt en wat de betekenis is van de stukken (antwoord, 7.3 en verder).
Uit de administraties blijkt wat van wie is (antwoord, 7.10). Vermenging van voorraden is niet aan de orde.
De grootvader heeft slechts twee tot drie auto’s per jaar ingevoerd uit het buitenland, nooit jonge auto’s (antwoord, 7.11).
[geintimeerden c.s.] heeft het opkopersregister overgelegd (productie 1 bij antwoord; 7.12).
Alle voertuigen die zich in de garage van [geintimeerden c.s.] bevonden zijn eigendom van een derde, behalve een Harley Davidson en een Chevrolet (antwoord, 7.15).
[de vader van de kleinzoon] had het bedrijfsterrein, dat eigendom is van [geintimeerden c.s.] , grotendeels in gebruik.
Niet is komen vast te staan dat [geintimeerden c.s.] zich bezig heeft gehouden met een omkatproces (antwoord, 7.31, 8.1).
De grootvader is nooit veroordeeld voor diefstal of heling, maar alleen – lang geleden, in 1996 – omdat hij [de vader van de kleinzoon] toegang heeft gegeven tot zijn eigendom (antwoord, 7.39). Het gaat om een geringe taakstraf. De veroordeling van [de vader van de kleinzoon] is ook van lang geleden (1996).
3.10.
Het hof beoordeelt eerst het verweer van [geintimeerden c.s.] dat hij bij gebreke van een voldoende kenbare grief alleen aansprakelijk is ingeval van actieve betrokkenheid bij het omkatproces (zoals de rechtbank heeft overwogen) (antwoord, 2.4, 6.4, 9.1-9.2). Het hof verwerpt dit verweer. Uit de memorie van VBV kan redelijkerwijs een voldoende kenbare grief worden afgeleid, die ertoe strekt dat VBV [geintimeerden c.s.] aansprakelijk acht op grond van het ter beschikking stellen van een bedrijfsterrein met loodsen en garages zonder voldoende toezicht en controle, (daarmee) het faciliteren van het omkatproces en (aldus) wetenschap van en betrokkenheid bij het omkatproces (3.8 g hiervoor; grieven, blz. 61 en 69; pln mr. Schuldink, 1). Deze grondslag van het gevorderde is dan ook aan de orde in hoger beroep. Het hof verwerpt ook het standpunt van [geintimeerden c.s.] dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geintimeerden c.s.] niets wist van het omkatten (antwoord, 6.7).
3.11.
Het hof slaat verder acht op het standpunt van [geintimeerden c.s.] in hoger beroep. [geintimeerden c.s.] heeft in hoger beroep meermalen nadrukkelijk aangevoerd dat de grootvader geen
actievebetrokkenheid bij een omkatproces heeft gehad. [geintimeerden c.s.] is echter niet (voldoende) ingegaan op de vraag of hij op andere wijze daarbij betrokken is geweest, en zo ja, in welke mate. De betwisting door [geintimeerden c.s.] van de door VBV gestelde verwijtbare mate van betrokkenheid is naar het oordeel van het hof onvoldoende toegelicht. Dit komt hierna aan de orde.
3.12.
Het hof overweegt wat betreft de verwijten van VBV in de eerste plaats dat de vof in 2014 en (de eerste helft van) 2015 een (omvangrijke) (bedrijfs)voorraad had, waarvoor [geintimeerden c.s.] verantwoordelijk was. Het gaat volgens VBV onbetwist om een RDW-bedrijfsvoorraad (kentekens op naam van [geintimeerden c.s.] ) en om de fysieke (bedrijfs)voorraad (voertuigen die zich bevonden op het bedrijfsterrein). VBV stelt onvoldoende weersproken dat tientallen voertuigen uit deze laatste voorraad (de voertuigen die zich bevonden op het bedrijfsterrein van [geintimeerden c.s.] ) van diefstal afkomstig waren (grieven, blz. 7 en 10). Het ging volgens VBV onbetwist om bedrijfsactiviteiten van niet te verwaarlozen en niet te negeren omvang.
3.13.
Het hof neemt verder de onvoldoende weersproken standpunten van VBV in aanmerking met betrekking tot voertuigen die zijn aangetroffen (in de garages) op of rondom het bedrijfsterrein. Deze komen hieronder aan de orde (3.14-3.17). Het lag, gelet op de zeer specifieke en concreet gemotiveerde stellingen van VBV, op de weg van [geintimeerden c.s.] om aan de hand van een deugdelijke administratie en op een adequate en inzichtelijke manier toe te lichten welke zaken aan de orde zijn en dat en waarom geen sprake is van illegale activiteiten. [geintimeerden c.s.] heeft dit nagelaten. Hij heeft de standpunten van VBV niet voldoende betwist. Deze standpunten moeten dan ook voor juist worden gehouden.
3.14.
De politie heeft onderzoek gedaan naar enkele voertuigen die zijn aangetroffen in de inpandige garages bij het woonhuis van de grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] (grieven, blz. 14 en verder). Uit dit onderzoek blijkt volgens VBV dat talrijke voertuigen of onderdelen daarvan van diefstal afkomstig waren. VBV heeft de volgende voorbeelden genoemd:
- een Ferrari had een vals VIN-nummer (voertuigidentificatienummer) (grieven, blz. 14);
- een Harley had geen VIN, maar wel gestolen onderdelen (blz. 15);
- een Porsche had een vals VIN en was gestolen (blz. 17);
- een Chevrolet had een vals VIN (blz. 18);
- een Mercedes had een vals VIN en een vals motornummer en de door de fabrikant aangebrachte unieke productiekenmerken zijn verwijderd (blz. 19);
- een Harley was voorzien van een niet bestaand VIN (blz. 20);
- een Von Dutch was voorzien van een VIN dat niet door de fabrikant is aangebracht en een vervalst versnellingsbaknummer (blz. 21);
- een custom motor was voorzien van een niet bestaand VIN (blz. 21);
- een Harley was opgebouwd met gestolen onderdelen (blz. 22).
3.15.
De politie heeft soortgelijke bevindingen gerapporteerd met betrekking tot voertuigen elders op het bedrijfsterrein en in de loods:
- een Audi had een vals kenteken (blz. 23);
- een Mercedes SLK had een vals VIN (blz. 24);
- een Mercedes Pagode is gebruikt als “donorauto” (de typeplaatjes waren verwijderd en gebruikt op een van diefstal afkomstige soortgelijke auto) en er waren onregelmatigheden met het VIN (blz. 25);
- een Harley was voorzien van een niet door de fabrikant en vals aangebracht motornummer (blz. 27).
3.16.
Het hof wijst verder op de terugroepacties van de RDW in 2016 en 2018 (grieven, blz. 32, 40). De onvoldoende weersproken stellingen van VBV in dit verband komen erop neer dat de RDW 286 voertuigen in 2016 en 6 voertuigen in 2018 heeft onderzocht. Het ging bij dit onderzoek volgens VBV om de verkeersveiligheid. Het merendeel van de in 2016 onderzochte voertuigen bleek volgens VBV verkeersonveilig te zijn en/of opgebouwd uit gestolen onderdelen of onderdelen waarvan de identiteit was verwijderd (grieven, blz. 32). In 2018 werden volgens VBV 5 voertuigen als “samengesteld” aangemerkt en derhalve “niet akkoord” bevonden (grieven, blz. 40). VBV noemt in het bijzonder:
- een Mercedes, die vanaf 21 september 2005 geregistreerd staat op naam van de vof, had een niet door de fabrikant aangebracht VIN (grieven, blz. 35-36);
- een Volkswagen had een niet vast te stellen VIN en een samengestelde carrosserie waarbij een deel niet te identificeren is (blz. 36-39);
- een Volkswagen was een samengesteld voertuig en had een uit diefstal afkomstige motor (blz. 41-46);
- een Volkswagen had een vals VIN, afkomstig van een gestolen auto (blz. 46-48);
- een Volkswagen was een samengesteld voertuig met deuren en andere onderdelen, afkomstig van diefstal (blz. 50-53);
- een Volkswagen had een VIN dat niet bij het voertuig hoort en de versnellingsbak hoort niet bij het VIN (blz. 53-55);
- een Volkswagen had een VIN dat niet bij het voertuig hoort; het VIN met een deel van de carrosserie is niet fabrieksmatig aangebracht en de versnellingsbak hoort niet bij het VIN (blz. 55-57).
VBV stelt onweersproken dat de vof (kosten met betrekking tot een deel van) deze auto’s heeft verantwoord in haar boeken.
3.17.
De politie heeft in het woonhuis van de grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] een navigatie-apparaat aangetroffen dat oorspronkelijk was ingebouwd in een Volkswagen die in 2012 is gestolen in Duitsland (grieven, blz. 28).
3.18.
De stellingen van VBV onder 3.14-3.17 zijn niet (voldoende) weersproken door [geintimeerden c.s.] Het gaat naar het oordeel van het hof bij de voormelde zaken (3.14-3.17) niet om de vragen of deze tot de (bedrijfs)voorraad van (de vof of) [geintimeerden c.s.] behoorden, of wie eigenaar was van de zaken (antwoord, 7.10, 7.13-7.15, 7.19 en verder), of om de eventuele legitieme reden voor de aanwezigheid van de zaken op die locatie (zoals aankoop, het bedrijf van [de vader van de kleinzoon] of het stallen voor familie of vrienden). Het gaat om de omstandigheid dat in of rondom het bedrijfsterrein op grote schaal gedurende een lange periode illegale activiteiten met voertuigen plaatsvonden. Dat volgt onmiskenbaar uit de voormelde gegevens. [geintimeerden c.s.] heeft onder 7.19 en verder van het antwoord aandacht besteed aan enkele voertuigen, maar hij heeft geen aannemelijke verklaring aangereikt voor het grote aantal ernstige onregelmatigheden met deze voertuigen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat [geintimeerden c.s.] er vanuit ging dat al deze voertuigen zich daar op legitieme gronden bevonden. Het moet ervoor worden gehouden dat de activiteiten illegaal waren en dit [geintimeerden c.s.] niet kan zijn ontgaan (grieven, blz. 30).
3.19.
Het hof neemt ook in aanmerking dat [geintimeerden c.s.] , naar bij gebreke van een nadere toelichting moet worden aangenomen, geen toereikend opkopersregister heeft bijgehouden (grieven, blz. 12). VBV stelt onvoldoende weersproken dat het opkopersregister zodanig moet zijn dat de ‘voorman’ (waar de auto vandaan komt) kenbaar is (toelichting mr. Schuldink, pleidooi) en dat het door [geintimeerden c.s.] aangevoerde en overgelegde register (antwoord, 7.12, 9.5; productie 1) het vereiste inzicht niet biedt. Bovendien is in het register evenmin een prijs vermeld die voor de auto is betaald. [geintimeerden c.s.] heeft niet voldoende uitgelegd dat en waarom dat register wel het vereiste inzicht biedt. [geintimeerden c.s.] is in het bijzonder niet ingegaan op de hiervoor onder 3.15 tot en met 3.16 omschreven voertuigen en de wijze waarop de herkomst van deze voertuigen uit het register blijkt. Bij deze stand van zaken is de betwisting door [geintimeerden c.s.] op het punt van het opkopersregister onvoldoende gemotiveerd.
3.20.
Het hof beoordeelt vervolgens de geschiedenis van de vof en de rol en positie van de grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] .
3.21.
De grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] hebben de vof gedreven vanaf 1993 tot 25 november 2017. [de vader van de kleinzoon] is toegetreden per 17 oktober 2008 en uitgetreden per 1 april 2011 (grieven, blz. 29-30). [geintimeerden c.s.] heeft aldus gedurende enkele jaren een gezamenlijke onderneming gedreven met [de vader van de kleinzoon] . [de vader van de kleinzoon] is daarna verder gegaan in [de vof 2] . VBV stelt onvoldoende weersproken dat van diefstal afkomstige onderdelen, zoals van carrosserieën, zich hebben bevonden op het bedrijfsterrein in de periode dat [de vader van de kleinzoon] vennoot was van de vof (vóór de oprichting van [de vof 2] in 2011) (grieven, blz. 30). Deze onderdelen hebben volgens VBV onweersproken een “totale schadelast” van € 350.000,00. Verder heeft VBV erop gewezen dat enkele voormelde voertuigen (3.14-3.17 hiervoor) zijn gestolen in de periode van de gezamenlijke vof van [geintimeerden c.s.] en [de vader van de kleinzoon] (grieven, blz. 15 (Ferrari, gestolen in 2010), 17 (Porsche, gestolen in 2009), 21 (Von Dutch, gestolen in 2009), 25 (Mercedes, gestolen in 2009, gekocht door de vof in 2009)).
3.22.
VBV stelt onweersproken dat [geintimeerden c.s.] het bedrijfsterrein aan [de vader van de kleinzoon] ter beschikking heeft gesteld (grieven, blz. 11). Vast staat in hoger beroep dat [de vader van de kleinzoon] op dat terrein (een wezenlijk onderdeel van) het omkatproces heeft uitgevoerd. [de vader van de kleinzoon] is door de rechtbank veroordeeld en hij is niet in hoger beroep gekomen. [geintimeerden c.s.] betwist de stellingen van VBV niet (gemotiveerd) voor zover het gaat om de gewraakte handelwijze van [de vader van de kleinzoon] .
3.23.
De grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] hebben in de relevante periode gewoond in een huis, gelegen naast het bedrijfsterrein (grieven, blz. 29). Het moet er dan ook, zonder nadere toelichting die ontbreekt, voor worden gehouden dat zij dagelijks zicht hadden op het reilen en zeilen van de (bedrijfs)activiteiten op het bedrijfsterrein en het komen en gaan van mensen en voertuigen. Omdat grootvader zelf (nog steeds) actief was in een sloop- en schadeherstelbedrijf en in de autohandel, kon hij deze activiteiten duiden en kon het illegale karakter daarvan hem ook om die reden niet ontgaan zijn.
3.24.
Daarbij komt nog dat de grootvader een gewaarschuwd mens was: hij was in de jaren negentig veroordeeld tot een taakstraf in verband met soortgelijke activiteiten en [de vader van de kleinzoon] is destijds veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf (grieven, blz. 70-71). Een dergelijke gevangenisstraf past, naar bij gebreke van een nadere toelichting moet worden aangenomen, bij een zwaar vergrijp. [geintimeerden c.s.] voert zelf aan dat de grootvader in 1996 strafrechtelijk is veroordeeld omdat hij [de vader van de kleinzoon] toegang had gegeven tot zijn eigendom (antwoord, 7.39). Dat is in de kern het verwijt dat in dit geding aan de orde is.
3.25.
De tussenconclusie is dat [geintimeerden c.s.] onrechtmatig heeft gehandeld door de illegale activiteiten mogelijk te maken, door het ter beschikking stellen van zijn bedrijfsterrein, door onvoldoende onderzoek te doen en door onvoldoende toezicht te houden. De illegale activiteiten kunnen [geintimeerden c.s.] niet zijn ontgaan. [geintimeerden c.s.] heeft deze activiteiten op onrechtmatige wijze gefaciliteerd.
3.26.
Het hof overweegt dat het handelen van de grootvader moet worden toegerekend aan de vof en daarmee ook aan [de overleden echtgenote van grootvader] als vennoot in de vof (antwoord, 10.1). Het hof neemt hierbij allereerst het lange tijdvak – meerdere jaren – en het stelselmatige karakter van het omkatproces in aanmerking. De grootvader heeft dit proces stelselmatig gefaciliteerd door het bedrijfsterrein ter beschikking te stellen zonder voldoende onderzoek te doen en voldoende toezicht uit te oefenen. De grootvader heeft aldus anderen, zoals [de vader van de kleinzoon] , de gelegenheid gegeven om voertuigen om te katten. Talrijke auto’s zijn in die periode langs gekomen. Het gaat hier niet om een incident of een geïsoleerde éénmansactie van de grootvader. Het gaat niet om (marginale) privé-activiteiten van de grootvader. Het gaat, naar bij gebreke van een voldoende gemotiveerd verweer moet worden aangenomen, om een doelgerichte en structurele handelwijze die niet los valt te zien van de bedrijfsactiviteiten die de grootvader in de vof uitvoerde. Dit betrof vergelijkbare bedrijfsactiviteiten als die waaronder (onder meer) [de vader van de kleinzoon] de illegale praktijken ondernam. Om die reden wist de grootvader van de hoed en de rand over hoe het er aan toegaat in de autohandel, de autosloop en het autoschadeherstel. Het was als vermeld ook het bedrijfsterrein waaraan het bedrijf van de vof was gevestigd dat grootvader aan [de vader van de kleinzoon] ter beschikking stelde. Naar VBV voldoende aannemelijk heeft gemaakt en [geintimeerden c.s.] onvoldoende heeft weersproken, heeft de bedrijfsvoorraad van de vof zich daarbij in zekere mate vermengd met die van het bedrijf van [de vader van de kleinzoon] , wat heeft bijgedragen aan (a) de feitelijke situatie dat voertuigen niet goed zijn toe te scheiden aan de vof dan wel aan het bedrijf van [de vader van de kleinzoon] en daarmee ook (b) het faciliteren van de illegale activiteiten van [de vader van de kleinzoon] . Het hof neemt hierbij ook het opkopersregister in aanmerking. De verplichting om dit register bij te houden rust op de vof. Het is een eigen verantwoordelijkheid van de vof om het register bij te houden. De vof heeft het register echter niet adequaat bijgehouden. De vof heeft aldus zodanig gehandeld in het verkeer dat de vereiste gegevens niet kunnen worden achterhaald en dat het vereiste inzicht niet wordt geboden. Het hof overweegt verder dat [de vader van de kleinzoon] gedurende enkele jaren vennoot in de vof is geweest en dat de illegale activiteiten ook in die periode plaatsvonden (3.21 hiervoor). In die periode hebben de illegale activiteiten bijgedragen aan het resultaat van de vof, waarbij de grootvader en [de overleden echtgenote van grootvader] als vennoot belang hadden. Nadat [de vader van de kleinzoon] uit de vof is uitgetreden (2011), zijn de illegale activiteiten voortgezet (onder de vlag van [de vof 2] ).
Bij het voorgaande komt nog dat een Chevrolet met een vals VIN gedurende enkele jaren op naam van [de overleden echtgenote van grootvader] heeft gestaan en in deze periode haar eigendom was (grieven, blz. 18); vanaf 30 juni 2015 behoorde de Chevrolet tot de bedrijfsvoorraad van de vof. Uit het voorgaande volgt dat iedere vennoot betrokken was bij de gewraakte handelwijze (3.25 hiervoor). De conclusie is dat het hiervoor omschreven handelen van de grootvader moet worden toegerekend aan de vof.
3.27.
Aan de orde is vervolgens het door VBV gestelde causaal verband.
3.28.
Het hof is van oordeel dat het vereiste causaal verband (condicio sine qua non) aanwezig is tussen de onrechtmatige handelwijze en ten minste een deel van de gestelde schade. Indien [geintimeerden c.s.] voldoende onderzoek zou hebben gedaan en voldoende toezicht op zijn terrein zou hebben uitgeoefend, zoals onder de voormelde omstandigheden van hem mocht worden verlangd, zou het omkatproces niet – in deze omvang – mogelijk zijn geweest. Uit de aard van de zaak volgt immers dat ruimte vereist is op een afgelegen plaats met een eigenaar of terreinbeheerder die geen of weinig onderzoek doet en niet met de nodige aandacht toezicht houdt. Een zakelijke eigenaar, terreinbeheerder of verhuurder (neutrale derde) zou anders hebben gehandeld dan [geintimeerden c.s.] . Die andere handelwijze zou het omkatproces op die locatie en op die wijze onmogelijk hebben gemaakt.
3.29.
Het hof neemt ook in het kader van het causaal verband in aanmerking dat sprake is van een stelselmatige handelwijze van (in het bijzonder) de grootvader die gedurende vele jaren heeft plaatsgevonden. Voldoende aannemelijk is dat een groot aantal auto’s/onderdelen, zoals omschreven door VBV, op het bedrijfsterrein aanwezig is geweest en (aldaar of elders) is omgekat en dat deze illegale activiteiten door de grootvader gedurende vele jaren zijn gefaciliteerd door de illegale activiteiten mogelijk te maken, door het ter beschikking stellen van zijn bedrijfsterrein, door onvoldoende onderzoek te doen en door onvoldoende toezicht te houden. Het ging om activiteiten op grote schaal en om een organisatie met continuïteit gedurende vele jaren. [geintimeerden c.s.] heeft bij voorbaat de gelegenheid gegeven (aan [de vader van de kleinzoon] , de kleinzoon, [de vof 2] , [huurder van een loods] en andere) om gestolen goederen te gelde te maken. [geintimeerden c.s.] heeft daarmee – evenzeer als door de activiteiten van [de vader van de kleinzoon] , de kleinzoon, [de vof 2] en [huurder van een loods] – een noodzakelijke bijdrage aan de illegale activiteiten geleverd en meegewerkt aan de instandhouding van een afzetmarkt voor autodieven. Met betrekking tot de desbetreffende auto’s/onderdelen die zich op het bedrijfsterrein hebben bevonden, neemt het hof het vereiste condicio sine qua non verband aan tussen de handelwijze van [geintimeerden c.s.] en de gestelde schade. De volgende vragen behoeven in dit geding niet te worden beantwoord:
(a) welke specifieke auto’s/onderdelen het hier betreft;
(b) voor welke andere specifieke auto’s/onderdelen het condicio sine qua non verband moet worden aangenomen (bijvoorbeeld voor zover gestolen voertuigen of onderdelen daarvan niet op het bedrijfsterrein van [geintimeerden c.s.] aanwezig of gestald zijn geweest en het omkatten niet op dat bedrijfsterrein heeft plaatsgevonden, maar voor die voertuigen wel geldt dat zij zijn gestolen, geheeld en omgekat waarbij sprake is van zodanige samenhang met de stelselmatige onrechtmatige handelwijze van [geintimeerden c.s.] dat aangenomen moet worden dat ook de schade ter zake van de diefstal en het omkatten van die voertuigen niet zou zijn ontstaan zonder die handelwijze);
(c) in hoeverre de gestelde schade in redelijkheid kan worden toegerekend aan het handelen van [geintimeerden c.s.] (of bijvoorbeeld in een te ver verwijderd verband staat) (6:98 BW).
Deze onderwerpen kunnen in de schadestaatprocedure aan de orde komen.
3.30.
Het hof verwerpt het standpunt van [geintimeerden c.s.] dat de vereiste relativiteit zou ontbreken (antwoord, 13; antwoord in eerste aanleg, 95). De door de grootvader overtreden zorgvuldigheidsnorm strekt zonder meer tot bescherming van VBV (en haar achterban van verzekeraars en de niet-verzekerde eigenaren die hun vorderingen aan VBV ter incasso hebben gecedeerd) tegen schade, zoals deze zich voordoet (diefstal van voertuigen en claims van verzekerden). Het hof onderschrijft de overweging van de rechtbank onder 4.32 van het bestreden vonnis en acht deze overweging ook relevant voor de positie van [geintimeerden c.s.] De handelwijze van [geintimeerden c.s.]
“is onrechtmatig om de hiervoor beschreven redenen, vormt een inbreuk op de eigendomsrechten van de eigenaren van de gestolen auto’s en is in strijd met de jegens hen in acht te nemen maatschappelijke zorgvuldigheid. (…) [VBV] behoort tot de kring die door die strafbepaling wordt beschermd en dat de strafbepaling beoogt te beschermen tegen het soort schade dat is geleden. In het geval van heling is in eerdere rechtspraak uitgemaakt (o.m. HR 24 maart 1998, NJ 1998, 537) dat de strafbaarstelling van heling (mede) strekt ter bescherming van het belang van de rechthebbende op het geheelde goed zodat VBV zich op die norm kan beroepen.”
3.31.
Het hof verwerpt ook het standpunt van [geintimeerden c.s.] dat hij te goeder trouw is en dat hem een beroep toekomt op art. 3:86 BW (antwoord in eerste aanleg, 98 en verder). [geintimeerden c.s.] heeft niet toegelicht dat en waarom het bepaalde in dat wetsartikel relevant is voor de beoordeling van de gewraakte onrechtmatige handelwijze van [geintimeerden c.s.] Het gaat, zoals hiervoor is overwogen, niet om de vraag wie eigenaar is van zaken, maar om de onrechtmatige handelwijze van [geintimeerden c.s.]
3.32.
Het hof verwerpt ook het standpunt van [geintimeerden c.s.] over de subrogatie (antwoord in eerste aanleg, 104). Het hof onderschrijft de volgende overwegingen van de rechtbank in het bestreden vonnis:
“4.1. Gedaagden hebben primair aangevoerd dat VBV niet bevoegd is om namens de verzekeraars dan wel namens de vermeende gedupeerden op te treden. Uit de als productie 230 overgelegde stukken alsmede de toelichting daarop, blijkt dat VBV optreedt op basis van zogenaamde “cessies ter incasso”, afgegeven door de verzekeraars die tot uitkering van de schade zijn overgegaan. Gedaagden hebben aangevoerd dat er geen rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden nu de wettelijk voorgeschreven mededeling van de cessie ontbreekt, zodat VBV in haar vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard.
4.2.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Een formele procespartij kan in rechte optreden voor een materiële procespartij omdat hij daartoe opdracht heeft gekregen. Een dergelijke opdracht kan worden gekwalificeerd als een lastgevingsovereenkomst. De opdracht kan al dan niet worden gecombineerd met een volmacht om in naam van de lastgever te handelen (art. 7:414 jo. art. 3:60 BW). De lastgeving die betrekking heeft op het innen van een vordering van de lastgever, waarbij de ‘last’ inhoudt dat de lasthebber de rechtsvordering tot het te gelde maken van deze vordering op eigen naam zal instellen, wordt ook wel aangeduid met de term ‘cessie ter incasso’.
4.3.
VBV vordert op eigen naam vergoeding van de schade als gevolg van onrechtmatig handelen van gedaagden, maar treedt daarbij kennelijk op als lasthebber van verzekeraars die een vergoeding hebben uitgekeerd aan hun verzekerden, van wie de auto is gestolen. Per gestelde schadepost, zoals opgenomen uit de schadelastberekening die als productie 229 is overgelegd, zal VBV moeten bewijzen dat zij een last heeft om op eigen naam op te treden teneinde de schade te verhalen, alsmede dat de lastgever beschikkingsbevoegd was. Dat laatste kan het geval zijn wanneer de vordering van de gelaedeerde wiens auto is gestolen door cessie of subrogatie rechtsgeldig is overgaan op de verzekeraar die als lastgever optreedt. Het kan ook zo zijn dat de eigenaar zelf lastgever is.
4.4.
Het bewijs als genoemd in de vorige alinea heeft VBV willen leveren doordat zij als productie 230 voor elk kenteken op het schadelastoverzicht een pakket stukken heeft overgelegd, waarin onder meer is opgenomen een bewijs dat de desbetreffende verzekeraar tot vergoeding is overgegaan van de schade die door diefstal is ontstaan. Zij heeft dit bij pleidooi aangevuld met een betalingsoverzicht van de bank waaruit daadwerkelijke betalingen blijken.
4.5.
Daar VBV optreedt als lasthebber is er geen sprake van eigenlijke cessie aan VBV. Dat komt onder meer tot uitdrukking doordat de wettelijk verplichte mededeling van cessie achterwege mag blijven. Gelet hierop is er geen reden om VBV niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen die zij heeft ingediend.”
[geintimeerden c.s.] heeft in hoger beroep geen aandacht besteed aan deze overwegingen.
3.33.
Het hof acht gezien het bovenstaande de mogelijkheid voldoende aannemelijk dat partijen voor wie VBV optreedt, schade hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van [geintimeerden c.s.] De mogelijkheid is aannemelijk dat schade (in enige mate) in redelijkheid aan [geintimeerden c.s.] kan worden toegerekend. De primaire vordering, die strekt tot schadevergoeding, op te maken bij staat, zal dan ook worden toegewezen. De subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van VBV behoeven geen behandeling.
3.34.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grief slaagt. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd, voor zover aan de orde in hoger beroep. Het primair door VBV gevorderde moet alsnog worden toegewezen jegens [geintimeerden c.s.] . Ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [geintimeerden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in beide instanties worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover aan de orde in hoger beroep;
en opnieuw rechtdoende
veroordeelt [geintimeerden c.s.] hoofdelijk tot vergoeding van de schade die VBV lijdt als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van [geintimeerden c.s.] , op te maken bij staat;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] hoofdelijk tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 11.160,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2015 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] hoofdelijk in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van VBV op € 94,19 aan dagvaardingskosten, op € 613,00 aan griffierecht (inclusief beslagrekesten), op € 8.332,69 voor explootkosten beslag en op € 3.211,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op
€ 98,01 aan dagvaardingskosten, op € 5.270,00 aan griffierecht en op € 3.222,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf veertien dagen na het bestreden vonnis wat betreft de kosten in eerste aanleg dan wel het einde van voormelde termijn wat betreft de kosten in hoger beroep en de nakosten, telkens tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, L.S. Frakes en G.A.J. Boekraad en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 maart 2020.
griffier rolraadsheer