ECLI:NL:GHSHE:2020:945

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
20-000347-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van gevangenisstraf en schadevergoeding in hoger beroep na benzinediefstallen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor dertien benzinediefstallen en diefstal van een geldbedrag van € 450,00. De politierechter had een gevangenisstraf van 16 weken opgelegd. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar wijzigde de opgelegde straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte, die eerder onherroepelijk was veroordeeld voor vermogensdelicten. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en toonde bereidheid om zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek. Het hof oordeelde dat een geheel voorwaardelijke straf niet passend was gezien de ernst van de feiten. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 61,92 en € 65,36, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij gijzeling kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000347-19
Uitspraak : 16 maart 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 januari 2019, parketnummer 01-119658-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 05-160960-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal, meermalen gepleegd (feit 1 primair) en diefstal (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken.
Voorts heeft de politierechter de benadeelde partijen [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. De door de benadeelde partijen [benadeelde partij I] en [benadeelde partij II] ingediende vorderingen tot schadevergoeding zijn toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente ‘vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening’.
De politierechter heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf (parketnummer 05-160960-16) afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte – ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde – zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partijen [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis van de politierechter en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
  • de opgelegde gevangenisstraf en de strafmotivering;
  • de beslissing op de door de benadeelde partij [benadeelde partij I] ingediende vordering tot schadevergoeding;
  • de beslissing op de door de benadeelde partij [benadeelde partij II] ingediende vordering tot schadevergoeding;
  • de door de politierechter aangehaalde wetsartikelen.
Voorts zal het hof de bewijsmiddelen aanvullen, de overweging in het vonnis onder het kopje ‘Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 05.160960.16’ – ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf – vervangen door de hierna opgenomen overwegingen en schadevergoedingsmaatregelen opleggen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden aangevuld met de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde V] te Nijmegen, wordt aangevuld met p. 11.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde partij III]
te Nijmegen, wordt aangevuld met p. 13-14.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde V] te Nijmegen, wordt aangevuld met p. 17.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde partij I]
te Haps, wordt aangevuld met p. 20.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde partij IV] te
Haps, wordt aangevuld met p. 24 en 26.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde VI]
te Nijmegen, wordt aangevuld met p. 29.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde V] te Nijmegen,
wordt aangevuld met p. 31-32.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde VII]
Nijmegen, wordt aangevuld met p. 34-35.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde partij I]
te Haps, wordt aangevuld met p. 36, 38 en 39.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde VIII] te Ede , wordt aangevuld met p. 42 en 44.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde IX] te
Mook, wordt aangevuld met p. 49.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde VI]
te Nijmegen, wordt aangevuld met p. 53-54.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [benadeelde V] te Nijmegen,
wordt aangevuld met p. 59.
Het proces-verbaal van bevindingen, p. 71, wordt aangevuld met p. 72.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geheel (of grotendeels) voorwaardelijke straf. Daartoe is – kort gezegd – het navolgende aangevoerd. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en hij is bereid zijn verantwoordelijkheid te nemen. De verdachte wil zich laten opnemen en behandelen bij verslavingskliniek [verslavingskliniek] , teneinde van zijn harddrugsverslaving af te komen. Voorts dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan;
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 3 juni 2017 tot en met 11 oktober 2017 schuldig gemaakt aan een reeks diefstallen van benzine. Het gaat in totaal om dertien benzinediefstallen. Door aldus te handelen heeft de verdachte voor de desbetreffende pomphouders financiële schade en overlast veroorzaakt. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een geldbedrag van € 450,00 van zijn ouders door middels de Rabofoon voornoemd geldbedrag van de bankrekening van zijn ouders over te laten schrijven op zijn eigen bankrekening. De verdachte heeft hierdoor het vertrouwen dat zijn ouders in hem hadden gesteld op grove wijze beschaamd. Het handelen van de verdachte getuigt bovendien van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 januari 2020. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan de onderhavige feiten. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat rekening dient te worden gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsrapport d.d. 9 augustus 2018. Uit dit rapport blijkt dat bij de verdachte (destijds) sprake was van verslavingsproblematiek op het gebied van cocaïne en heroïne, waarvoor de verdachte een methadonprogramma volgde. Het recidiverisico wordt –indien de verdachte middelen blijft gebruiken – door de reclassering hoog ingeschat.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is het hof op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte op dit moment nog methadon gebruikt en dat hij zelf het initiatief heeft genomen om zich – na een verwijzing door de huisarts – bij verslavingskliniek [verslavingskliniek] te laten opnemen en behandelen, teneinde van zijn harddrugsverslaving af te komen. De verdachte heeft hieromtrent naar voren gebracht dat hij bij voornoemde kliniek een intakegesprek heeft en dat hij – indien en voor zover het intakegesprek goed verloopt – binnen twee weken kan worden opgenomen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat het niet zo is dat op dit moment toevallig een plaats in de kliniek beschikbaar is, maar dat men daar altijd op korte termijn terecht kan.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op het aantal strafbare feiten, alsmede gelet op de voren omschreven aard en ernst daarvan – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een geheel voorwaardelijke straf – zoals door de verdediging is bepleit – acht het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en derhalve niet passend.
Hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat – indien en voor zover oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een behandeling van de verdachte in verslavingskliniek [verslavingskliniek] op dit moment zou verstoren – op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat voor de verdachte de mogelijkheid bestaat om na detentie op korte termijn te kunnen worden opgenomen in de betreffende kliniek.
Alles overziend acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 16 weken waarvan 8 weken voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Het hof komt daarmee tot een zelfde straf als door de advocaat-generaal gevorderd.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I]
De benadeelde partij [benadeelde partij I] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 61,92 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente ‘vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening’. De politierechter heeft geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Materiële schade en wettelijke rente
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij I] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 61,92. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal de aanvangsdatum van de wettelijke rente expliciet bepalen op 21 juni 2017.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij I] is toegebracht tot een bedrag van € 61,92. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet – anders dan de politierechter – aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II]
De benadeelde partij [benadeelde partij II] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 65,36 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente ‘vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening’. De politierechter heeft geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Materiële schade en wettelijke rente
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij II] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 65,36. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal de aanvangsdatum van de wettelijke rente expliciet bepalen op 3 september 2017.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij II] is toegebracht tot een bedrag van € 65,36. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet – anders dan de politierechter – aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 60 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen, nu is gebleken dat deze reeds eerder is toegewezen.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 januari 2020 is de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf van 60 uren reeds volledig toegewezen bij vonnis van 20 augustus 2018 van de politierechter in de rechtbank Gelderland. Gelet hierop dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I] en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II] , en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij I] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 61,92 (eenenzestig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij I] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 61,92 (eenenzestig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 juni 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij II] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 65,36 (vijfenzestig euro en zesendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij II] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 65,36 (vijfenzestig euro en zesendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 september 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 16 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.