ECLI:NL:GHSHE:2020:944

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.256.519_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders en kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn verzoek tot het vaststellen van een contactregeling met zijn kinderen werd afgewezen. De vader, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat de rechtbank ten onrechte de zaak heeft afgedaan en dat de gecertificeerde instelling (GI) het contact tussen hem en zijn kinderen onterecht heeft stopgezet. De moeder, die de kinderen opvoedt, heeft het contact beëindigd omdat de vader te dwingend werd. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun zorgen geuit over de situatie van de vader en de veiligheid van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2020 zijn de vader en de moeder niet verschenen, maar hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de raad waren wel aanwezig. Het hof heeft de situatie van de vader beoordeeld, die in het verleden problemen heeft gehad met agressie, maar recentelijk verbetering heeft laten zien. Echter, het hof concludeert dat er momenteel geen mogelijkheid is voor een contactregeling, gezien de persoonlijke problematiek van de vader en het belang van de kinderen. Het hof adviseert de GI om mogelijkheden voor een interventie te onderzoeken, waarbij de vader niet overvraagd wordt en het contact op een veilige manier kan plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling werd afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die momenteel onder toezicht staan van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 maart 2020
Zaaknummer: 200.256.519/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/323753 / FA RK 16-6849
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Wouters,
tegen
[verweerster],
in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] op het kantoor van haar advocaat,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Intervence, de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vader ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de inleidende verzoeken van de vader toe te wijzen, dan wel subsidiair de zaak aan te houden en een voorlopige zorgregeling vast te stellen zoals in het beroepschrift is weergegeven, althans een beslissing te nemen welke het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Wouters, namens de vader;
  • mr. Remport-Urban, namens de moeder;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 31 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder
.
3.2.
De kinderen staan onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Vanwege de ontwikkelingen had de rechtbank de zaak nog niet mogen afdoen. De GI heeft het contact tussen de vader en de kinderen ten onrechte stopgezet. De vader is nooit agressief geweest tegenover de kinderen en het contact tussen de vader en de kinderen verloopt goed. De inspanningen van de ingeschakelde hulpverlening zijn beperkt gebleven. De vader wil een goede vader zijn en zorgdragen voor de kinderen maar hij wordt hierin belemmerd door de moeder en de instanties waardoor zijn gevoel van onmacht en agressiviteit worden aangewakkerd. De vader ziet zijn problematiek in en is bereid hieraan te werken. Hij heeft een behandeling ondergaan. Weliswaar is sprake van een terugval, maar zijn verbaal agressieve gedrag is niet meer teruggekomen. Dat het contact niet van de grond komt, kan niet geheel worden afgewenteld op de vader. De vader hoort niets van de GI en vanuit de GI wordt er heel weinig gedaan. Met zijn hulpverlening heeft de vader nog wel contact. Omdat de kinderen contact met de vader wilden, zijn de ouders zelf op zoek gegaan naar een oplossing.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De ouders hebben onderling geregeld dat er videocontact plaatsvond tussen de vader en de kinderen, maar de moeder heeft dit beëindigd omdat de vader te dwingend werd richting de moeder. De moeder verzoekt de zaak niet aan te houden maar de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voor de kinderen is het zwaar als er een contactmoment gepland staat en dit niet door kan gaan. De GI heeft de vader veel kansen gegeven. De vader kan op elk moment contact opnemen met de GI zodat van een impasse geen sprake is. De moeder hoopt dat de vader in een betere levensfase komt zodat de kinderen kunnen opgroeien met een vader in de buurt.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Bij de vader is sprake van een terugkerend patroon en dat gaat waarschijnlijk niet veranderen. Of de vader terughoudender is geworden qua agressie weet de GI niet doordat zij geen contact met de vader heeft. Ook hulpverlening heeft geen contact met de vader. De GI heeft regelmatig uitnodigingen naar de vader gestuurd maar daarop reageert hij niet. Het is aan de vader om te laten zien hoe het met hem gaat. De moeder heeft meegewerkt aan contact tussen de vader en de kinderen, maar uiteindelijk is de vader dwingend geworden naar de moeder toe en is de GI tussen beide moeten komen. De moeder is in staat de kinderen op te voeden, maar het lukt haar niet om tegen de vader op te komen waardoor de veiligheid van de moeder en de kinderen niet voldoende gewaarborgd is. Om die reden is de GI niet voornemens de ondertoezichtstelling te beëindigen. Het aanhouden van de zaak is niet in het belang van de kinderen.
3.8.
De raad brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
De vader heeft de plicht ervoor te zorgen dat de kinderen contact met hem kunnen hebben. Door zijn problematiek is hij tot nu toe echter overvraagd waardoor hij afspraken niet kan nakomen. De GI zou de komende maanden naar alternatieven voor een reguliere contactregeling moeten kijken. Hierbij moet niet langer vanuit de vader worden gekeken, maar vanuit de positie van de kinderen en er moet vervolgens iets worden gerealiseerd dat wel uitvoerbaar is. De moeder kan dit niet zelf regelen omdat dan de veiligheid van de kinderen in het geding komt. Vanuit het netwerk van de ouders zouden personen een rol kunnen spelen die in staat zijn een goede afweging te maken, te kijken naar de veiligheid van de kinderen en de omgang te monitoren. De kinderen moeten worden voorbereid dat zij contact met de vader gaan hebben, maar dat hierin waarschijnlijk geen structuur zal zitten. Dat is voor dit moment het maximaal haalbare. De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen en de zaak niet aan te houden omdat er nu wel duidelijkheid moet komen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling is gebleken dat er na de bestreden beschikking enige tijd een verbetering is opgetreden in de situatie van de vader maar dat hierna bij de vader weer een terugval is opgetreden. De vader is ook niet op de mondelinge behandeling verschenen, terwijl hij tegen zijn advocaat had gezegd dat hij aanwezig zou zijn. Naar het oordeel van het hof bestaat er in de huidige situatie geen mogelijkheid om een contactregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen, ook niet een voorlopige regeling. De persoonlijke problematiek van de vader en het belang van de kinderen staan hieraan in de weg.
3.9.3.
Het hof geeft de GI wel in overweging in het kader van de ondertoezichtstelling de mogelijkheden voor een interventie te gaan beproeven. Om te voorkomen dat de vader overvraagd wordt, dient hierbij absoluut niets van de vader te worden verwacht. Een mogelijkheid zou zijn dat er een vaste dag en tijd wordt afgesproken en dat de vader in de ochtend belt om door te geven dat het contact kan doorgaan. Dit betekent dat er alleen contact plaatsvindt als de vader dat die dag aan kan en dat geaccepteerd wordt als de vader niet belt. Aan de kinderen kan uitgelegd worden dat contact met de vader niet steeds op de voorziene dag kan doorgaan. De moeder staat ook open voor contact tussen de vader en de kinderen. In de periode dat het beter ging met de vader heeft er videocontact tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden, hetgeen de ouders in onderling overleg, buiten de GI om, hadden geregeld. De moeder heeft dit echter moeten beëindigen omdat de vader volwassen zaken met de kinderen besprak, hij op een dwingende manier toenadering tot de moeder zocht en hij dreigende uitspraken heeft gedaan. De vader was niet stuurbaar door de moeder en de moeder werd hierdoor angstig. De moeder kan derhalve het contact niet begeleiden omdat dan de veiligheid van de kinderen en de moeder in het geding zou komen. Er zou iemand vanuit het netwerk van de ouders bij betrokken kunnen worden die de omgang kan faciliteren en begeleiden, die een goede afweging kan maken of de vader in een toestand is dat er contact kan plaatsvinden, die kan kijken naar de veiligheid van de kinderen en die het contact kan monitoren, zodat het contact op een voor de kinderen onbelaste wijze plaatsvindt. Voor de kinderen is het van belang dat zij zo toch hun vader in hun leven een plek kunnen geven.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 december 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is op 12 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.