5.1De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, 23 mei 2018, is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Kinderalimentatie over periode van 23 mei 2018 tot 18 december 2019
5.2.1Voor zover de man bedoelt te stellen dat de behoefte van [de minderjarige 1] verlaagd moet worden indien de vrouw instemt met haar lagere inkomen, volgt het hof de man niet in zijn stelling. De behoefte van [de minderjarige 1] is in 2014 vastgesteld op € 440,-- per maand. Een afname van het inkomen van de vrouw, om welke reden dan ook, is niet van invloed op deze behoefte. Het hof houdt dan ook rekening met een behoefte van [de minderjarige 1] van – geïndexeerd naar 2018 – € 465,61 per maand.
5.2.2De behoefte van [de minderjarige 4] van € 304,-- per maand is niet in geschil.
5.2.3De behoefte van [de minderjarige 2] van € 227,-- per maand is niet in geschil.
5.3.1De draagkracht van de man zoals door de rechtbank bepaald op € 260,-- per maand is niet in geschil.
De man is in deze periode tot 18 december 2019, onderhoudsplichtig voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Niet langer is in geschil dat de man bijdraagt in de kosten van [de minderjarige 2] . Anders dan de man stelt dient de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de kinderen te worden verdeeld over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 2] bedraagt € 85,21 per maand (€ 227/€ 692,61*€ 260) en in de kosten van [de minderjarige 1] € 174,79 per maand (€ 465,61/€ 692,61*€ 260).
5.3.2De nieuwe partner van de man is onderhoudsplichtig voor [de minderjarige 2] . Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling houdt het hof bij het berekenen van de draagkracht van de nieuwe partner van de man rekening met de volgende gegevens.
- een belastbare WIA-uitkering van € 20.722,-- bruto per jaar blijkens de jaaropgaaf 2018;
- de algemene heffingskorting;
- kindgebonden budget.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de nieuwe partner van de man vast op € 1.633,--. De draagkracht ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 2] stelt het hof, conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel 2018, vast op € 156,-- per maand.
5.3.3Het totaal van het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 2] van € 85,21 per maand en de draagkracht van de nieuwe partner van de man van € 156,-- per maand bedraagt € 241,21 per maand en overschrijdt daarmee de behoefte van [de minderjarige 2] van € 227,-- per maand, zodat een draagkrachtvergelijking dient te worden gemaakt.
Het aandeel van de man bedraagt € 85,21/€ 241,21*€ 227 = € 80,19.
Het aandeel van de nieuwe partner van de man bedraagt € 156/€ 241,21*€ 227 = € 146,81.
Van het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 2] wordt derhalve een bedrag van € 5,02 niet benut.
5.3.4Ten aanzien van de draagkracht van de vrouw overweegt het hof als volgt. De vrouw is onderhoudsplichtig voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 4] . Op het moment dat de vrouw haar werkzaamheden bij de politie beëindigde, in 2016, betaalde de man nog geen kinderalimentatie. Gelet op de door de vrouw gestelde – en niet betwiste – zorgen omtrent [de minderjarige 1] en [de minderjarige 4] acht het hof het inkomen van de vrouw dat zij in 2016 genereerde thans niet langer maatgevend voor haar verdiencapaciteit. De vrouw heeft voldoende onderbouwd dat zij op dit moment geen mogelijkheden heeft haar huidige inkomen verder uit te breiden. Gebleken is dat de situatie van [de minderjarige 1] zeer zorgelijk is waardoor er veel hulpverlening nodig is, zowel in de thuissituatie als extern, waaronder GGZ dagbehandeling, begeleiding thuis en specialistische dagopvang, hetgeen niet te combineren valt met een (andere) uitgebreidere dienstbetrekking. Het voorgaande in aanmerking nemende en rekening houdende met de overlegde stukken, waaronder de aangifte inkomstenbelasting 2018, gaat het hof ten aanzien van de draagkracht van de vrouw uit van een minimumdraagkracht van € 50,-- per maand.
De draagkracht van de vrouw dient naar rato van de behoefte van de kinderen te worden verdeeld over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 4] . Het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige 4] bedraagt € 19,75 per maand (€ 304/€ 769,61*€ 50) en in de kosten van [de minderjarige 1] € 30,25 per maand (€ 465,61/€ 769,61*€ 50).
5.3.5De draagkracht van de nieuwe partner van de vrouw van € 524,-- per maand is niet in geschil. Nu de vrouw en haar nieuwe partner niet gehuwd zijn en evenmin een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan is de nieuwe partner van de vrouw niet onderhoudsplichtig ten opzichte van [de minderjarige 1] .
5.3.6Het totaal van het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige 4] van € 19,75 per maand en de draagkracht van de nieuwe partner van de vrouw van € 524,-- per maand bedraagt € 543,75 per maand en overschrijdt daarmee de behoefte van [de minderjarige 4] van € 304,-- per maand, zodat een draagkrachtvergelijking dient te worden gemaakt.
Het aandeel van de vrouw bedraagt € 19,75/€ 543,75*€ 304 = € 11,04.
Het aandeel van de nieuwe partner van de vrouw bedraagt € 524/€ 543,75*€ 304 = € 292,96.
Van het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige 4] wordt derhalve een bedrag van € 8,71 niet benut.
5.3.7Het totaal van het aandeel van de man van € 174,79 en het aandeel van de vrouw van € 30,25 in de kosten van [de minderjarige 1] bedraagt € 205,04 en overschrijdt de behoefte van [de minderjarige 1] van € 465,61 niet, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven. Nu het aandeel van de man en de vrouw tezamen niet toereikend is om in de volledige behoefte van [de minderjarige 1] te voorzien, bestaat er aanleiding het bedrag de man niet benut ten behoeve van [de minderjarige 2] en het bedrag dat de vrouw niet benut ten behoeve van [de minderjarige 4] over te hevelen naar [de minderjarige 1] . Als gevolg hiervan bedraagt het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 1] € 179,81 per maand (€ 174,79+€ 5,02).
Vermindering met de zorgkorting
5.4.1De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Tussen partijen is niet in geschil dat een percentage van 25% in aanmerking moet worden genomen en dat de zorgkorting derhalve € 116,40 bedraagt. Nu het totaal van het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van [de minderjarige 1] , inclusief over te hevelen bedragen, onvoldoende is om in de totale behoefte van [de minderjarige 1] te voorzien en dit tekort groter is dan twee maal de zorgkorting, vervalt de aanspraak van de man op de zorgkorting.
5.4.2Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] over de periode van 23 mei 2018 tot 18 december 2019 derhalve vast op € 179,81 per maand.
Kinderalimentatie vanaf 18 december 2019
5.5.1De behoefte van [de minderjarige 1] bedraagt – geïndexeerd naar 2019 – € 474,92 per maand.
5.5.2De behoefte van [de minderjarige 4] van – geïndexeerd naar 2019 – € 310,08 per maand is niet in geschil.
5.5.3.1 Door de geboorte van [de minderjarige 3] op [geboortedatum] 2019 wijzigt ook de behoefte van [de minderjarige 2] .
5.5.3.2 De man erkent dat hij niet samenwoont met zijn nieuwe partner. De blote stelling van de man dat zijn nieuwe partner wel drie dagen per week met [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] bij hem verblijft, wordt door de vrouw betwist. In hetgeen partijen hieromtrent over en weer hebben aangevoerd, ziet het hof aanleiding de behoefte van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te berekenen uitgaande van de situatie dat de man en zijn nieuwe partner niet in gezinsverband samenleven. De behoefte wordt dan bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de man en de behoefte op basis van het inkomen van de nieuwe partner van de man, inclusief te ontvangen kindgebonden budget.
5.5.3.3 Het inkomen van de man bedraagt ten tijde van de geboorte van [de minderjarige 3] conform de overgelegde salarisspecificatie van december 2019 € 2.166,13 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en te verminderen met ingehouden pensioenpremie van € 69,06 per maand. Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man vast op € 1.890,-- per maand. Hierop dient in mindering te worden gebracht de kinderalimentatie van – geïndexeerd naar 2019 – € 183,41 per maand die de man ten behoeve van [de minderjarige 1] dient te voldoen, nu de man niet over dit bedrag kan beschikken, zodat het hof uitgaat van een netto besteedbaar inkomen van de man van € 1.706,59 per maand. De behoefte van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] op basis van het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt in totaal € 319,-- per maand.
5.5.3.4 De WIA-uitkering van de nieuwe partner van de man bedraagt, conform de overgelegde uitkeringsspecificatie van november 2019 € 1.672,36 bruto per maand. Voorts wordt rekening behouden met te ontvangen kindgebonden budget. Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de nieuwe partner van de man vast op € 1.698,--. De behoefte van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] op basis van het netto besteedbaar inkomen van de nieuwe partner van de man bedraagt in totaal € 317,-- per maand.
5.5.3.5 Het gemiddelde van de behoefte van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] op basis van het inkomen van de man en op basis van het inkomen van de nieuwe partner van de man bedraagt in totaal € 318,-- per maand, ofwel € 159,-- per kind per maand.
5.6.1De draagkracht van de man bedraagt geïndexeerd naar 2019 € 265,20 per maand.
De man is onderhoudsplichtig voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Niet langer is in geschil dat de man bijdraagt in de kosten van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Zoals hiervoor overwogen dient, anders dan de man stelt, zijn draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen te worden verdeeld over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] bedraagt € 106,36 per maand (€ 318/€ 792,92*€ 265,20) en in de kosten van [de minderjarige 1] € 158,84 per maand (€ 474,92/€ 792,92*€ 265,20).
5.6.2De nieuwe partner van de man is onderhoudsplichtig voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Gelet op voormeld netto besteedbaar inkomen van € 1.698,-- bedraagt haar draagkracht ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel 2019, € 167,-- per maand.
5.6.3Het totaal van het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] van € 106,36 per maand en de draagkracht van de nieuwe partner van de man van € 167,-- per maand bedraagt € 273,36 per maand en overschrijdt daarmee de totale behoefte van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] van € 318,-- per maand niet, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven en er van het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] geen bedrag onbenut blijft.
5.6.4Naar het hof is gebleken is de vrouw inmiddels werkzaam bij de vrijwillige politie. Om redenen zoals hiervoor overwogen gaat het hof ten aanzien van de draagkracht van de vrouw nog altijd uit van een minimumdraagkracht van € 50,-- per maand.
De draagkracht van de vrouw dient naar rato van de behoefte van de kinderen te worden verdeeld over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 4] . Het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige 4] bedraagt € 19,75 per maand (€ 310,08/€ 785*€ 50) en in de kosten van [de minderjarige 1] € 30,25 per maand (€ 474,92/€ 785*€ 50).
5.6.5De draagkracht van de nieuwe partner van de vrouw bedraagt geïndexeerd naar 2019 € 534,48 per maand. Nu de vrouw en haar nieuwe partner niet gehuwd zijn en evenmin een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan is de nieuwe partner van de vrouw niet onderhoudsplichtig ten opzichte van [de minderjarige 1] .
5.6.6Het totaal van het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige 4] van € 19,75 per maand en de draagkracht van de nieuwe partner van de vrouw van € 534,48 per maand bedraagt € 554,23 per maand en overschrijdt daarmee de behoefte van [de minderjarige 4] van € 310,08 per maand, zodat een draagkrachtvergelijking dient te worden gemaakt.
Het aandeel van de vrouw bedraagt € 19,75/€ 554,23*€ 310,08 = € 11,05.
Het aandeel van de nieuwe partner van de vrouw bedraagt € 534,48/€ 554,23*€ 310,08 = € 299,03.
Van het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige 2] wordt derhalve een bedrag van € 8,70 niet benut.
5.6.7Het totaal van het aandeel van de man van € 158,84 en het aandeel van de vrouw van € 30,25 in de kosten van [de minderjarige 1] bedraagt € 189,09 en overschrijdt de behoefte van [de minderjarige 1] van € 474,92 niet, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
Vermindering met de zorgkorting
5.7.1De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Tussen partijen is niet in geschil dat een percentage van 25% in aanmerking moet worden genomen en dat de zorgkorting derhalve € 118,73 bedraagt. Nu het totaal van het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van [de minderjarige 1] , inclusief over te hevelen bedrag, onvoldoende is om in de totale behoefte van [de minderjarige 1] te voorzien en dit tekort (€ 285,82) groter is dan twee maal de zorgkorting (€ 237,46), vervalt de aanspraak van de man op de zorgkorting.
5.7.2Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] vanaf 18 december 2019 derhalve vast op € 158,84 per maand, welk bedrag analoog naar de wettelijke indexering per 1 januari 2020 € 162,81 bedraagt.