ECLI:NL:GHSHE:2020:941

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.259.363_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verzoek tot wijziging van de bijdrage door de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderalimentatie door de vader is vastgesteld op € 50,-- per maand. [appellante] is op 13 mei 2019 in hoger beroep gekomen, waarbij zij verzoekt de beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie vast te stellen op € 408,-- per maand met ingang van 1 september 2018. De vader verzoekt [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar hoger beroep te ontzeggen als ongegrond.

Het hof verwijst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld en die niet zijn betwist in hoger beroep. Het huwelijk van de vader en de moeder is op 7 december 2010 ontbonden, en er is een ouderschapsplan vastgesteld waarin de vader een bijdrage van € 355,-- per maand heeft toegezegd. Het hof overweegt dat de door de vader opgevoerde gewijzigde omstandigheden niet relevant zijn voor de berekening van de kinderalimentatie, omdat zijn inkomen niet substantieel is gewijzigd. Bovendien is de situatie van [appellante] inmiddels inzichtelijk, en zij heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan de eerder vastgestelde kinderalimentatie.

Het hof concludeert dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. Tevens oordeelt het hof dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar verzoeken die zij voor het eerst in hoger beroep indient, omdat zij geen verzoeker in eerste aanleg was. De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het inleidend verzoek van de vader wordt afgewezen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.259.363/01
zaaknummer rechtbank : C/02/353059 / FA RK 18-6684
beschikking van de meervoudige kamer van 12 maart 2020
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat mr. E. Türk te Bergen op Zoom,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 4 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellante] is op 13 mei 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vader heeft op 5 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de van de zijde van [appellante] op 22 mei 2019 ingekomen brief;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 januari 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 24 januari 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 31 januari 2020.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 februari 2020 plaatsgevonden.
- [appellante] is verschenen, bijgestaan door mr. Türk;
- de vader, bijgestaan door mr. M.S. Yap, namens zijn kantoorgenoot mr. Klaver.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het huwelijk van de vader en [de moeder] (hierna: de moeder) is op [geboortedatum] 1999 [appellante] geboren. Het huwelijk is op 7 december 2010 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Bij echtscheidingsbeschikking van 6 december 2010 heeft de rechtbank bepaald dat het tussen de vader en de moeder overeengekomen ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking en dat de onderlinge regelingen daaruit daarin zijn overgenomen. De vader en de moeder zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [appellante] zal voldoen een bedrag van € 355,-- per maand, voor het eerst te indexeren per 1 januari 2010. Voorts zijn zij overeengekomen dat de vader deze bijdrage ook nadat [appellante] meerderjarig is geworden, in elk geval tot haar 21e verjaardag, zal blijven betalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van 6 december 2010 en het daarvan uitmakende ouderschapsplan, de door de vader aan [appellante] te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie (hierna: kinderalimentatie) met ingang van 18 augustus 2018 vastgesteld op € 50,-- per maand.
4.2
[appellante] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en te bepalen dat de vader met ingang van 1 september 2018 kinderalimentatie ter hoogte van € 408,-- dient te betalen op rekening [rekening] t.n.v. [appellante] en tevens te bepalen dat de vader het aan hem zelf uitgekeerde bedrag ter zake de polis bij Aegon binnen één maand na betekening van de beschikking van het hof aan [appellante] dient te betalen op voormelde rekening, met overlegging van het bewijs van het door Aegon uitgekeerde bedrag, kosten rechtens.
De grieven van [appellante] zien op de wijzigingsgrond, de behoefte van [appellante] , de draagkracht van de vader en de studieverzekering bij Aegon.
4.3.
De vader verzoekt [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar hoger beroep te ontzeggen als ongegrond c.q. ongemotiveerd, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1.1
[appellante] betwist dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van de kinderalimentatie rechtvaardigen. De vader heeft enkel gesteld dat er gewijzigde omstandigheden zijn zonder concreet aan te duiden waaruit de wijziging zou bestaan.
5.1.2
De vader voert aan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Zijn gezondheid, inkomen, vaste lasten en toekomstbeeld zijn gewijzigd. Verder is [appellante] meerderjarig geworden en is er geen inzicht in haar situatie.
5.1.3
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.1.4
Het hof overweegt als volgt. De door de vader opgevoerde lasten zijn niet relevant voor het berekenen van zijn draagkracht voor de kinderalimentatie, omdat wordt gerekend met een forfaitair systeem. Dat de gezondheid van de vader zou zijn verslechterd is in deze situatie ook niet relevant, gelet op het volgende. Het inkomen van de vader is niet substantieel gewijzigd ten opzichte van zijn inkomen ten tijde van het vaststellen van de kinderalimentatie, hetgeen de vader tijdens de mondelinge behandeling ook heeft erkend.
Voorts is van belang dat de situatie van [appellante] voor de vader inmiddels inzichtelijk is. Niet langer is in geschil dat voor het bepalen van de behoefte van [appellante] moet worden uitgegaan van de WSF-norm voor MBO-studenten. [appellante] heeft voldoende onderbouwd dat zij ook vanaf haar meerderjarigheid nog behoefte heeft aan de eerder vastgestelde door de vader te betalen kinderalimentatie. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de door de vader te betalen kinderalimentatie rechtvaardigt. Met de door de vader gestelde inkomensachteruitgang per 23 mei 2020 houdt het hof nog geen rekening. Er is sprake van een thans nog onzekere toekomstige gebeurtenis en nog onduidelijk is hoe de totale financiële situatie van de vader er op dat moment uit zal zien. Het hof stelt ook vast dat het op dat moment nog slechts ongeveer drie maanden duurt voordat [appellante] 21 jaar wordt, zodat sprake is van een zodanig korte periode waarin wellicht sprake is van een relevante wijzing dat een beperkt belang aanwezig is.
Nieuwe verzoeken [appellante] in hoger beroep
5.2
Het hof overweegt dat [appellante] voor het eerst in hoger beroep verzoekt de kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag van € 408,-- per maand met ingang van 1 september 2018 en een verzoek doet met betrekking tot de studieverzekering bij Aegon. Nu [appellante] geen verzoeker in eerste aanleg was, kan [appellante] hierom niet voor het eerst in hoger beroep verzoeken. Dit betekent dat zij niet-ontvankelijk is ten aanzien van betreffende verzoeken.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk ten aanzien van haar verzoek betreffende het vaststellen van de kinderalimentatie op een bedrag van € 408,-- per maand met ingang van 1 september 2018 en haar verzoek ten aanzien van de studieverzekering bij Aegon;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 4 maart 2019 en opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.A.R.M. van Leuven en A.M. van Riemsdijk en is op 12 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.