Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een V1 formulier van de zijde van de vrouw op 15 juli 2019 bijlage I tot en met XXI (m.u.v. van XI en XXII)
- een brief van de zijde van de vrouw van 3 januari 2020 met bijlagen XXIII (abusievelijk genummerd XIII) tot en met XXXIX;
- een brief van de zijde van de vrouw van 3 januari 2020 met bijlage XL;
- een brief van de zijde van de man van 3 januari 2020 met de producties 4 tot en met 17;
- een brief van de zijde van de man van 8 januari 2020 met productie 18.
3.De feiten
- de thans meerderjarige dochter van partijen: [de meerderjarige] op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , hierna: [de meerderjarige] ;
- de thans nog minderjarige zoon van partijen: [de minderjarige] op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , hierna: [de minderjarige] ,
4.De omvang van het geschil
vrouwheeft twee grieven aangevoerd tegen de bestreden beschikking.
- de Suzuki Alto (grief 1);
- de betalingen aan de onderneming van de vrouw (grief 2).
vrouwverzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van
manvoert verweer. Hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar hoger beroep af te wijzen.
manheeft in zijn incidenteel hoger beroep vijf grieven aangevoerd tegen de bestreden beschikking. Zijn grieven houden verband met de door de rechtbank vastgestelde en door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 268,-- per maand, meer in het bijzonder:
- de behoeftigheid van de vrouw (grief 1 en 2);
- de draagkracht van de man (grief 3, 4 en 5).
manverzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw geen bijdrage is verschuldigd in haar levensonderhoud, althans deze op nihil te stellen, althans op een bijdrage die het hof juist acht, lager dan € 268,-- per maand, welk bedrag gefaseerd wordt afgebouwd en na drie jaar vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op nihil wordt gesteld.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel dit af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht. Bij wijze van aanvullend verzoek heeft de vrouw verder verzocht te bepalen dat de man vanaf 23 augustus 2019 aan de vrouw voor haar levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 268,-- per maand, althans een zodanig hoger of lager bedrag dat het hof juist acht.
hofzal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
manvoert aan dat de rechtbank bij de vaststelling van zijn draagkracht ten onrechte is uitgegaan van zijn salaris op basis van een fulltime dienstverband. Vanwege de zorg voor [de minderjarige] heeft hij per 1 april 2019 zijn fulltime dienstverband bij [hogeschool] hogeschool noodgedwongen moeten terugbrengen naar een parttime dienstverband van 0,8. Daarbij is hij onder grote druk gezet door zijn werkgever. Inmiddels heeft hij naar aanleiding van een voorgenomen reorganisatie gebruik gemaakt van de in het sociaal plan opgenomen ‘plaatsmakersregeling’. De situatie op de werkvloer was onhoudbaar geworden. Hij stond onder grote druk en er hebben meer gesprekken plaatsgevonden waarin de onvrede van de werkgever tegen de man als werknemer werd geuit. Hij moest vaak vrij nemen voor gesprekken met hulpverleners in verband met de hulpverlening aan [de minderjarige] . Hij stond in verband met zijn ziekteverzuim hoog op de lijst om ontslagen te worden. Uiteindelijk is hij voor de keuze gesteld: of zelf ontslag nemen met een aantal maanden ontslagvergoeding, of ontslagen worden vanwege de reorganisatie met alle kosten en (nog meer) negatieve energie van dien en zonder garantie van een ontslagvergoeding. Hij heeft gekozen voor de eerste optie, omdat hij het niet meer aankon. Per 1 augustus 2019 is zijn arbeidsovereenkomst geëindigd en sindsdien heeft hij geen inkomen meer.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij stelt – kort samengevat – dat het inkomensverlies voor rekening en risico van de man dient te komen. De man heeft er zelf voor heeft gekozen om gebruik te maken van de ‘plaatsmakersregeling’ en ontslag te nemen, terwijl niet vast stond dat de man als gevolg van de reorganisatie ontslagen zou worden.
hofis aan de zijde van de man sprake van voor herstel vatbaar inkomensverlies, welk herstel ook redelijkerwijs van de man kan worden gevergd. Het hof overweegt daartoe dat de man tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat wanneer hij zelf geen ontslag had genomen, hij door zijn werkgever zou zijn ontslagen in verband met een voorgenomen reorganisatie. Weliswaar kan uit de door de man overgelegde stukken worden afgeleid dat de verstandhouding tussen de man en zijn werkgever behoorlijk was verstoord, maar dat de situatie op de werkvloer dusdanig onhoudbaar was geworden dat zijn werkgever voornemens was hem te ontslaan, is niet komen vast te staan. Voor zover de voorgenomen reorganisatie van zijn werkgever al zou hebben geleid tot zijn ontslag, heeft de man bovendien nagelaten te onderbouwen dat hij door gebruik te maken van de ‘plaatsmakersregeling’ in een financieel gunstigere positie terecht is gekomen dan wanneer hij zich had laten ontslaan. Door op eigen initiatief ontslag te nemen in ruil voor een vertrekpremie is er geen sprake van ontslag op initiatief van de werkgever. Dit heeft tot gevolg dat de man geen aanspraak kan maken op uitkeringsrechten. Dat hij nu geen inkomen heeft dient daarom voor zijn rekening en risico te komen.
- € 158,-- aan premie basisverzekering ZVW,
- € 32,-- aan verplicht eigen risico;
- minus € 35,-- zijnde het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW;
vrouwkeert zich tegen de beslissing van de rechtbank dat de vrouw ter zake van de auto van het merk Suzuki Alto aan de man een bedrag van € 6.250,-- moet betalen. Ter toelichting op haar grief voert zij het volgende aan.
manheeft verweer gevoerd. De vrouw heeft haar grief onvoldoende onderbouwd. Zij onderbouwt haar grief door het formuleren van nog meer grieven, maar een duidelijke toelichting op haar grief ontbreekt. Zij heeft haar bezwaren tegen de beschikking van de rechtbank onvoldoende kenbaar gemaakt. Ook heeft zij geen redenen kenbaar gemaakt waarom het hof anders moet oordelen. De aanschafkosten van een auto zijn geen kosten van de huishouding. Benzine, verzekeringen, wegenbelasting en onderhoudskosten van een auto zijn wel kosten van de huishouding. De aanschaf van een auto betreft ook geen kosten van de kinderen. De auto is uitdrukkelijk niet noodzakelijkerwijs aangeschaft voor [de meerderjarige] .
hofoverweegt als volgt.
vrouwhoudt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij gehouden is om aan de man te voldoen een bedrag van € 6.134,-- ter zake van de betalingen van de man aan de onderneming van de vrouw. Verder houdt de grief in dat de rechtbank ten onrechte de vrouw niet heeft gevolgd in haar stelling dat zij voor een bedrag van € 4.800,-- een vergoedingsrecht heeft op de man.
manheeft verweer gevoerd. De vrouw heeft haar grief onvoldoende onderbouwd. Zij heeft haar bezwaren niet weergegeven en zij voert geen redenen aan waarom het hof anders zou moeten oordelen. Zij onderbouwt haar grief met het formuleren van nog meer grieven. Het enige wat zij ter motivering aanvoert is dat zij nog stukken in het geding gaat brengen. Als de vrouw meent dat een overweging van de rechtbank onjuist is, dan dient zij aan te geven waarom het niet klopt. De man heeft verder in eerste aanleg voldoende facturen en rekeningafschriften overgelegd waaruit volgt dat er vermogensverschuivingen hebben plaatsgevonden.
hofoverweegt als volgt.