ECLI:NL:GHSHE:2020:939

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.269.574_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblemen en ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren in 2004, 2007 en 2011. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was opgelegd vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders hebben verzocht om de ondertoezichtstelling te verkorten tot maximaal zes maanden, maar het hof oordeelt dat de resterende termijn noodzakelijk is om de zorgen weg te nemen en de samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI) op te bouwen.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders niet verschenen zijn, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. De GI heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie en dat de hulpverlening in het vrijwillig kader niet voldoende is geweest. Het hof heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door de instabiele gezinssituatie en het gebrek aan samenwerking van de ouders met de hulpverlening. De ouders hebben aangegeven dat zij niet achter de zorgen van de raad staan en dat zij voldoende hulp hebben ingeschakeld, maar het hof is van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en benadrukt het belang van de samenwerking met de GI om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De ouders krijgen de kans om met de hulpverlening aan de slag te gaan, maar de ondertoezichtstelling blijft van kracht om de nodige ondersteuning te bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 maart 2020
Zaaknummer : 200.269.574/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/269642 / JE RK 19-2415, C/03/269644 / JE RK 19-2416,
C/03/269645 / JE RK 19-2417
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
(hierna te noemen: de moeder),
en
[appellant],
(hierna te noemen: de vader),
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuid-Oost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 20 november 2019, met producties, ingekomen ter griffie op
21 november 2019, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is dit verzoek nader toegelicht in die zin, dat ouders tevens verzoeken dat – mocht de ondertoezichtstelling gehandhaafd blijven – deze ondertoezichtstelling dient te worden verkort tot maximaal
6 maanden of een termijn die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de ouders;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De ouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] );
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] );
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 3] ).
3.2.
De ouders oefenen met ingang van 25 oktober 2019 het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over de bovengenoemde drie kinderen.
3.3.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wonen bij de ouders.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 oktober 2019, voor de duur van een jaar, dus tot 28 oktober 2020.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren – kort samengevat – het volgende aan. De ouders herkennen zich niet in de door de raad geuite zorgen die tot de ondertoezichtstelling hebben geleid. Er is voldoende hulp in het vrijwillig kader opgestart voor de kinderen en de ouders. Bovendien heeft er onlangs een gesprek tussen de GI en de ouders plaatsgevonden bij de ouders thuis. Mocht het hof al aanleiding zien de ondertoezichtstelling in stand te laten, dan moet deze ondertoezichtstelling bekort worden tot een periode van 6 maanden om de ouders in staat te stellen de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] weer volledig zelfstandig vorm te kunnen geven.
3.7.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan. De raad handhaaft zijn verzoek. De raad heeft veel zorgen over het gezin en dan met name over het vermijdende gedrag van de ouders. Het is belangrijk dat er zicht komt op de kinderen en dat [de minderjarige 1] weer naar school gaat. Gebleken is dat hulpverlening in het vrijwillig kader ontoereikend is geweest om de zorgen weg te nemen. De raad staat achter de aanpak van de GI om stapsgewijs een vertrouwensband met het gezin op te bouwen.
3.8.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan. De huidige gezinsvoogdijwerker is sinds 1,5 week betrokken bij het gezin en heeft inmiddels het gezin thuis kunnen bezoeken. Duidelijk is dat de moeder erg haar best doet de benodigde hulpverlening in te zetten. De zorgen zijn er echter nog steeds. Deze zorgen zijn met name gelegen in de instabiele en conflictueuze opvoedsituatie bij de ouders thuis, de geluids-overlast, de hoeveelheid dieren en de wijze van communiceren tussen de ouders en de kinderen. Daar komt bij dat de moeder heeft aangegeven op het einde van haar kunnen te zitten. De resterende termijn van de ondertoezichtstelling is nodig, omdat gebleken is dat het in dit gezin van groot belang is de samenwerking rustig op te bouwen. De GI hoopt op die manier meer zicht te krijgen op het gezin. De GI ondersteunt de wens van de moeder om opnieuw de hulpverlening van Radar in te schakelen nu zij heeft aangegeven daar vertrouwen in te hebben.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.3.
Gebleken is dat er al lange tijd zorgen zijn over het gezin. De gezinssituatie is niet stabiel en er zijn veel conflicten. Die conflicten spelen niet alleen binnen het gezin, maar ook met de buurt. De kinderen hebben daar veel last van. De hulpverlening in het vrijwillig kader vanuit Radar is door de ouders op een zeker moment beëindigd. Hierdoor is de hulp gericht op verbetering van de financiën, de gezinsrelaties en het schoolverzuim niet van de grond gekomen. De raad heeft vervolgens geprobeerd zicht te krijgen op het gezin. Dit is niet gelukt, omdat de ouders niet mee hebben willen werken aan de huisbezoeken van de raad en evenmin zijn verschenen op de afspraak met de raad op het kantoor van Radar in [kantoorplaats] ; een afspraak die op verzoek van de ouders zo was geregeld. Uit de raadsrapportage van
24 september 2019 blijkt bovendien dat de ouders hebben aangegeven geen bemoeienis te willen van welke hulpverlening dan ook. Dit is zorgelijk, omdat [de minderjarige 1] al sinds december 2018 niet naar school gaat, zich terugtrekt en veel gamet. Ook bij [de minderjarige 3] zijn er zorgen over schoolverzuim. Daar komt bij dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een verstandelijke beperking hebben en [de minderjarige 3] een lager verbaal IQ. Dit betekent dat alle drie de kinderen hierdoor kwetsbaar zijn en daardoor tevens extra zorg nodig hebben. Gelet op het voorgaande wordt de ontwikkeling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] dan ook ernstig bedreigd.
3.9.4.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat er kort geleden een positieve stap vooruit is gezet doordat de GI bij de ouders op huisbezoek is geweest. De GI heeft daarover aangegeven dat de moeder erg haar best doet om de benodigde hulpverlening voor de kinderen op te starten. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] volgen een Rots en Water-training ter versterking van hun weerbaarheid en zelfvertrouwen. [de minderjarige 1] is echter alweer na 1,5 week gestopt met zijn dagbesteding bij ‘’Uit de Steigers’’, maar de GI heeft de hoop geuit dat dit weer opgepakt kan worden. Ook zijn alle drie de kinderen inmiddels voor sportclubs en muziekles (drummen) aangemeld. Hoewel dit lijkt op een positieve stap vooruit, is het hof op dit moment toch van oordeel dat een ondertoezichtstelling van de kinderen nodig is. Het is nu namelijk van belang dat de GI werkt aan een vertrouwensrelatie met de ouders en de kinderen en - mede daardoor - goed zicht krijgt op het gezin. Zodoende kan de GI de benodigde hulpverlening inschakelen. Het is dan ook van groot belang dat er goed meegewerkt wordt met die hulpverlening. De mogelijkheid voor de moeder om weer persoonlijke begeleiding vanuit Radar te krijgen kan haar hierin ondersteunen. Vervolgens is het aan de ouders samen om – onder de regie van de GI – er aan te werken de ernstige zorgen die er op dit moment zijn weg te nemen. Het hof zal het verzoek van de ouders afwijzen om de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten, omdat het hof de resterende termijn nodig acht om te komen tot de juiste hulpverlening met het oog op het wegnemen van de ernstige ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Dat is het belang van deze kinderen. En daarmee krijgen de ouders - die ook de ouders blijven - een steuntje in de rug bij de opvoeding van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
28 oktober 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma-Beversluis en
M.L.F.J. Schyns en is op 12 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.