2.7.4.Artikel 29 sub 1 en sub 3 EEX-Vo 2015 bepaalt (voor zover van belang):
1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, (…) zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
(…)
3. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.
2.7.4.1. Tussen dezelfde partijen is een zaak geëntameerd bij het Landgericht waarin zowel de bank als [appellanten c.s.] vorderingen hebben geformuleerd en inmiddels uitspraak is gedaan (zie productie 3 bij indieningsformulier van 9 januari 2020).
Het hof leest in het vonnis van het Landgericht van 18 december 2019 – kort weergegeven – het volgende. Het Landgericht acht zich bevoegd om van het geschil kennis te nemen (zie pagina 11: “Die Klage is zulässig. Die internationale Zuständigkeit ergibt sich aus Art. 7 Nr. 1 lit.b. 2. Spiegelstrich EugVVO”, zijnde (hof) de EEX-Vo 2015)
[appellant] en [appellante] worden als Widerkläger respectievelijk Widerklägerin dan wel gezamenlijk als “Beklagte” aangeduid, waarbij wordt aangegeven op pagina 7 van het vonnis dat zij een tegenvordering/vordering in reconventie (“Widerklage”) uit hoofde van schadevergoeding (“Schadensersatzansprüche”) hebben ingediend (“machten geltend”).
Als feiten en omstandigheden worden door [appellanten c.s.] opgevoerd (zie pagina’s 7 en 8 van het vonnis) dat zij met de bank sinds 2004 een relatie hebben, dat zij op 14 december 2006 een ‘Fremdwährungsdarlehen” met de bank hebben gesloten voor 1.599.000 Zwitserse Frank. Daarnaast sloten zij met de bank een “Roll-over-Kreditvertrag-Privatkunde” voor 1.5900.900 Zwitserse Frank, dat op 18 december 2006 werd uitgekeerd, en met een “Avalkreditvertrag” ter zekerheid werd geborgd. In 2016 werd de Fremdwährungsdarlehen vervangen door een nieuwe kredietovereenkomst (“neuer Kreditvertrag”) voor € 1.400.000,-.
[appellanten c.s.] klagen dat zij bij het afsluiten van de Fremdwährungsdarlehen niet voldoende gewaarschuwd zijn over grote koerswisselingen (“nicht über die erheblichen Kursschwankungen beraten worden”). Het slechte advies werd daarmee voortgezet (“Der ursprüngliche Beratungsfehler habe sich insoweit perpetuiert”). In het bijzonder zijn ze niet geïnformeerd dat het omzetten van een lening van euro naar een andere valuta (Zwitserse Frank) verder verlies had kunnen voorkomen (“Inbesondere seien Sie nicht darauf hingewiesen worden, das sein Tausch in eine andere Währung in Zusammenhang mit den Kursschwankungen des CHF sinnvoll sei, um weiterem Verlust zuvorzukommen”). De bank had immers veel meer kennis (“überlegenes Wissen bestanden”). Op grond hiervan komt [appellanten c.s.] een schadevergoeding toe (“daher aufgrund der Verletzung des Beratervertrags ein Schadenersatzanspruch zu”). De slechte advisering (“Falschberatung”) door de bank heeft niet alleen plaatsgevonden bij het afsluiten van de Fremdwährungsdarlehen, maar heeft voortgeduurd gedurende de jaren erna. De bank heeft het al die jaren in hun prospectus doen voorkomen dat er slechts een gering risico was vanwege de stabiliteit van de Zwitserse Frank (“in einem Prospekt habe gestanden, dass es ein geringes Risiko gebe wegen der Stabilität der Schweizer Franken”).
In een gesprek met de bank is door [appellanten c.s.] telkens verzocht de lening in euro’s om te zetten naar een lening in Zwitserse Frank (“immer wieder versucht das Euro-Darlehen in ein Schweitzer-Franken-Darlehen umzuwandeln”), maar dat is niet gelukt. Als dat wel had plaatsgevonden, dan had dit een bedrag van € 358.449 opgeleverd (“einen Gewinn erzielt”). [appellanten c.s.] hebben een aantal malen in 2016 geïnformeerd naar een omzetting van de lening van euro naar Zwitserse Frank, maar dit is het afgeraden (“abgeraten”). Door de koerswisseling is een schade van € 358.469,62 ontstaan, aldus [appellanten c.s.] in de procedure in Duitsland en aldus weergegeven in het vonnis van het Landgericht München II als overgelegd.
De tegenvordering van [appellanten c.s.] is door het Landgericht München afgewezen.
2.7.4.2. Het hof begrijpt uit bovenstaande weergave van het geschil in Duitsland dat de tegenvordering van [appellanten c.s.] betrekking had op het niet gedurende het afsluiten en de looptijd informeren door de bank over de risico’s – de valutaschommelingen – van geldleningen in Zwitserse Frank, en het gedurende de looptijd niet willen meewerken aan c.q. afraden van het weer omzetten van de inmiddels in euro’s afgesloten geldlening naar Zwitserse Frank. Hierdoor zou schade zijn ontstaan c.q. ten onrechte zou de schade niet (verder) beperkt zijn. Deze klachten zijn ook terug te vinden in het verzoekschrift in eerste aanleg.
Het hof neemt bij zijn beoordeling in ogenschouw hetgeen het HvJ EU heeft overwogen in het arrest HvJ 22 oktober 2015, C‑523/14, inzake Aannemingsbedrijf Aertssen NV c.s. tegen VSB Machineverhuur BV c.s. (ECLI:EU:C:2015:722), ten aanzien van artikel 27 Brussel I – verordening, welke bepaling op het hier relevante punt overeenstemt met artikel 29 lid 1 EEX-Vo 2015:
38 In herinnering moet worden gebracht dat, om vast te stellen of sprake is van aanhangigheid, de in artikel 27 van voormelde verordening gebruikte begrippen autonoom moeten worden uitgelegd aan de hand van het stelsel en de doelstellingen van die verordening (arrest Cartier parfums-lunettes en Axa Corporate Solutions assurances, C‑1/13, EU:C:2014:109, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39 Een van de doelstellingen van verordening nr. 44/2001, zoals die blijkt uit overweging 15, is de mogelijkheid van parallel lopende procedures zoveel mogelijk te beperken ente voorkomen dat onverenigbare beslissingenvet, GHSHE)
worden gegeven wanneer meerdere gerechten bevoegd zijn kennis te nemen van hetzelfde geschil. Daartoe heeft de wetgever van de Europese Unie een duidelijke en afdoende regeling willen invoeren om problemen op het gebied van aanhangigheid op te lossen. Ter bereiking van die doelstellingen moet artikel 27 van voormelde verordening dan ookruim worden uitgelegd(vet, GHSHE)
(zie in die zin arresten Mærsk Olie & Gas, C‑39/02, EU:C:2004:615, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Cartier parfums-lunettes en Axa Corporate Solutions assurances, C‑1/13, EU:C:2014:109, punt 40).
40 Volgens de bewoordingen van voormeld artikel 27 is dit van toepassing wanneer partijen bij twee gedingen die bij gerechten van verschillende lidstaten aanhangig zijn dezelfde zijn en de verzoeken op dezelfde oorzaak berusten en hetzelfde onderwerp betreffen, zonder dat voormelde bepaling enige aanvullende voorwaarde stelt (zie in die zin arrest Gubisch Maschinenfabrik, 144/86, EU:C:1987:528, punt 14).
45 Wat in de derde plaats het onderwerp in de zin van artikel 27 van verordening nr. 44/2001 betreft, heeft het Hof verklaard dat het hierbij gaat omhet doel van de vorderingvet, GHSHE)
(zie in die zin arrest Gantner Electronic, C‑111/01, EU:C:2003:257, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).Dit begrip dient niet enkel te zien op de gevallen waarin de vorderingen formeel dezelfde zijn(vet, GHSHE)
(zie in die zin arrest Gubisch Maschinenfabrik, 144/86, EU:C:1987:528, punt 17)en moet ruim worden uitgelegd(vet, GHSHE)[zie in die zin arrest Nipponkoa Insurance Co. (Europe), C‑452/12, EU:C:2013:858, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
(…)50 Zoals tot slot in punt 39 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, moet artikel 27 van verordening nr. 44/2001, gelet ophet nagestreefde doel – de mogelijkheid om parallel lopende procedures en onverenigbare beslissingen zoveel mogelijk te beperken –, ruim worden uitgelegd(vet, GHSHE)
. Wanneer een persoon zich civiele partij heeft gesteld voor een onderzoeksrechter, zou het aanzoeken van iedere andere rechterlijke instantie van een andere lidstaat met betrekking tot dezelfde civiele vordering, te weten een vordering waarbij partijen dezelfde zijn en die op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp heeft, tot parallel lopende procedures leiden en het gevaar doen ontstaan dat onverenigbare beslissingen worden gegeven – wat tegen dat doel zou indruisen – indien de toepassing van dat artikel was uitgesloten.
2.7.4.3. In het onderhavige geval is het doel van de vordering(en) in Duitsland in de kern zowel aan de zijde van de bank als aan de zijde van [appellanten c.s.] (geweest) de omvang van de verschuldigdheid door [appellanten c.s.] uit hoofde van de aval-overeenkomsten vast te stellen. De bank meent dat sprake is volledige verschuldigdheid, terwijl [appellant] in essentie slechts meent gedeeltelijk tot betaling gehouden te zijn. Daarnaast ziet ‘de oorzaak’ op (grotendeels) dezelfde feiten, namelijk de totstandkoming en uitvoering van de overeenkomst. Tenslotte is al een beslissing in eerste aanleg in de bodemzaak genomen in Duitsland ten aanzien van zowel de vordering van de bank als ten aanzien van de vordering van [appellant] c.s en zou een parallelle procedure in Nederland het risico met zich brengen van onverenigbare beslissingen over hetzelfde geschil.
Feitelijk betreft het dus één en dezelfde kwestie in de zin van ‘hetzelfde onderwerp en berustend op dezelfde oorzaak”, als bedoeld in artikel 29 lid 1 EEX-Vo 2015. Bovendien heeft het Landgericht zichzelf bevoegd verklaard om kennis te nemen van de tegenvordering. Hoewel gezien de regel van artikel 29 lid 1 EEX-Vo 2015 de rechtbank wellicht de zaak nog even had moeten aanhouden, is haar inschatting dat de Duitse rechter zich bevoegd zou achten (bij gebreke van een dwingende regel die zonder verweer tot toch onbevoegdheid zou leiden) volledig juist gebleken.
Terecht heeft, nu die inschatting bewaarheid is geworden met de uitspraak van 18 december 2019, de rechtbank in deze zaak zich vervolgens op grond van artikel 29 lid 3 EEX-Vo 2015 onbevoegd verklaard.
Het hof verwerpt grief III.