ECLI:NL:GHSHE:2020:933

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.256.975_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en gezag over minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2019. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof, verzoekt de vernietiging van de beschikking waarin de vader, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Mertens, gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2013, is toegewezen. De moeder heeft in hoger beroep de grieven ingediend met betrekking tot de omgangsregeling en het gezag, maar trekt deze grieven tijdens de mondelinge behandeling in, waardoor het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaart in haar verzoek. Het hof beoordeelt vervolgens de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vader verzoekt om uitbreiding van de contactregeling, terwijl de moeder zich hiertegen verzet, onder andere vanwege de angst en weerstand van de minderjarige om naar de vader te gaan. Het hof overweegt dat de door de vader verzochte uitbreiding van de contactregeling in het belang van de minderjarige is en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 maart 2020
Zaaknummer: 200.256.975/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/345211 / FA RK 18-2723
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. A.J.M. Mertens.
Deze zaak gaat over [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt: Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] , hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 maart 2019, heeft de
moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, zo nodig onder aanvulling of
verbetering van de rechtsgronden:
I. het verzoek van de vader om te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uitoefenen alsnog af te wijzen;
II. het verzoek van de vader tot wijziging van de bij beschikking van 22 juli 2016 vastgestelde omgangsregeling alsnog als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen;
III. (voorwaardelijk; afhankelijk van de resultaten van het onderzoek van de hulpverlening) alsnog te bepalen dat de omgangsregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan van
21 januari 2016 en de beschikking van 22 juli 2016 wordt gewijzigd in die zin dat de vader gerechtigd is tot contact met [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag 13.00 uur (na schooltijd) tot zondagmiddag 16.00 uur;
IV. een andere beslissing te nemen die het hof in het belang van [de minderjarige] geraden acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2019, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel dit beroep als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;
-de vader, bijgestaan door mr. Mertens;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 17 januari 2020;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 17 januari 2020.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [de minderjarige] geboren.
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
[de minderjarige] staat sinds 21 november 2019 onder toezicht van de GI.
3.2.
Bij beschikking van 22 juli 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, voor zover thans van belang, bepaald dat de vader en [de minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar éénmaal per veertien dagen vanaf vrijdag 9.00 uur tot zaterdag 12.00 uur en daarnaast gedurende de perioden, op de wijze en onder de condities, zoals opgenomen in het door partijen op 21 januari 2016 overeengekomen, aan de beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte, ouderschapsplan.
3.3.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank
bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uitoefenen en - met wijziging in zoverre van de onder 3.2 vermelde beschikking van 22 juli 2016 en het ouderschapsplan van 21 januari 2016 - bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte voorstel van de vader betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken deel uitmaken van de beschikking.
Ingevolge deze beschikking is de vader gerechtigd tot het hebben van contact met [de minderjarige]
eenmaal in de twee weken vanaf vrijdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur en gedurende de vakanties, de feestdagen en de bijzondere dagen zoals in het voorstel van de vader is weergegeven.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Sinds 12 april 2019 kwam de moeder de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] , die de rechtbank bij de thans bestreden beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - heeft vastgesteld, niet meer na.
Hierop spande de vader een kort geding tegen de moeder aan.
Bij vonnis van 5 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de moeder - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling, met dien verstande dat in de zomervakantie van 2019 de periodes dat [de minderjarige] bij de vader zou verblijven zijn ingekort, omdat [de minderjarige] toen nog niet langer dan twee nachten bij de vader had verbleven. Aan de nakoming van de zorgregeling heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden.
Sinds de uitspraak in kort geding komt de moeder de vastgestelde zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader na. In de praktijk haalt de vader [de minderjarige] op vrijdag om 15.15 uur op van school.
Waar het in hoger beroep over gaat
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder verklaard dat de moeder de grieven I tot en met IV, die zien op de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag over [de minderjarige] , intrekt. Dit betekent dat het hof de moeder in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in het verzoek in hoger beroep.
Aan het hof ligt hierna enkel nog voor de verdeling tussen partijen van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] .
Standpunten van de voor [de minderjarige] belangrijke personen en van de instanties
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De door de vader verzochte uitbreiding van de contactregeling is niet in [de minderjarige] belang. [de minderjarige] laat grote weerstand zien wanneer hij naar de vader moet gaan. De vader houdt geen rekening met de sociale activiteiten en de sport van [de minderjarige] . Daardoor heeft hij al tal van activiteiten gemist. De eindtijd van 17.00 uur op zondag is te laat. [de minderjarige] , die pas zes jaar oud is, moet de tijd hebben om bij de moeder weer te wennen, om te eten en om tot rust te komen voor de nieuwe schoolweek
Ook de door de vader verzochte vakantieregeling is niet in het belang van [de minderjarige] . De weerstand van [de minderjarige] is nog heftiger wanneer hij een langere periode bij de vader moet verblijven. De moeder stelt dat de reguliere regeling tijdens de schoolvakanties en de feestdagen dient te worden voortgezet.
De moeder wil dat er onderzoek wordt gedaan naar het angstige gedrag dat [de minderjarige] vertoont wanneer hij naar de vader moet gaan. [de minderjarige] staat nu bovenaan de wachtlijst voor speltherapie. De moeder meent dat de resultaten van de speltherapie moeten worden afgewacht, voordat tot uitbreiding van de contactregeling wordt overgegaan. De moeder stimuleert [de minderjarige] wel om naar de vader te gaan, maar door het angstige gedrag van [de minderjarige]
betwijfelt zij of het voor [de minderjarige] wel veilig is bij de vader. Enkel door de druk van de
dwangsom die de voorzieningenrechter op 5 juni 2019 heeft opgelegd, laat zij [de minderjarige] naar de vader gaan.
De moeder geeft het hof ten slotte in overweging een bijzondere curator ten behoeve van [de minderjarige] te benoemen.
3.8.
De vader heeft de grieven van de moeder gemotiveerd weersproken.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende
verklaard.
[de minderjarige] heeft last van de spanningen tussen de ouders. De ouders zijn inmiddels aangemeld voor oudergesprekken bij Impegno om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Wat in de wet staat
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Het hof neemt een zodanige beslissing als hem in belang van het kind wenselijk voorkomt.
De motivering
3.11.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.11.3.
Met de raad is het hof van oordeel dat de door de vader verzochte uitbreiding van de contactregeling in het belang van [de minderjarige] is. Feitelijk verblijft [de minderjarige] momenteel volgens de door de rechtbank vastgestelde contactregeling eenmaal in de veertien dagen van vrijdag na school te 15.15 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader. Het hof ziet geen grond om het eindtijdstip van 17.00 uur op zondag terug te brengen naar 16.00 uur, zoals de moeder heeft verzocht. Nu de moeder nog steeds - anders dan te doen gebruikelijk is - geen aandeel neemt in het halen en brengen van [de minderjarige] , moet de vader op zondag bij een eindtijd van 16.00 uur al om 15.00 uur vertrekken om op tijd bij de woning van de moeder te zijn. Bovendien is het tijdstip van 17.00 uur naar het oordeel van het hof vroeg genoeg om [de minderjarige] na thuiskomst de gelegenheid te geven om rustig te eten en om op tijd naar bed te gaan.
Het hof ziet met de raad geen contra-indicaties die maken dat de door de vader verzochte vakantieregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. Integendeel, het hof acht het juist in het belang van [de minderjarige] dat hij voor een langere aaneengesloten periode bij de vader verblijft. [de minderjarige] en de vader kunnen elkaar zo beter leren kennen.
Het verweer van de moeder is met name gestoeld op zorgen die zij heeft over de opvoedingsvaardigheden van de vader en over de veiligheid van zijn thuissituatie. Uit niets blijkt echter dat er bij de vader sprake is van een zorgelijke of onveilige thuissituatie of een
gebrek aan pedagogische vaardigheden. De raad heeft in het kader van een onderzoek naar een beschermingsmaatregel op 27 augustus 2019 een (concept-)rapport uitgebracht. In dit rapport worden de zorgen van de moeder op geen enkele wijze bevestigd. [de minderjarige] heeft tegenover de raadsonderzoeker verklaard dat hij het leuk vindt om op zaterdag en op zondag naar zijn vader te gaan. Uit het gesprek dat de raadsonderzoeker met de leerkracht van [de minderjarige] heeft gehad blijkt dat [de minderjarige] enige tijd geleden ook op school in een kringgesprek heeft verteld dat zijn vader hem heeft thuisgebracht en dat hij het leuk heeft gehad bij zijn vader.
De moeder stelt dat er bij [de minderjarige] sprake is van grote angst en weerstand om naar de vader te gaan, maar zij onderbouwt deze stelling op geen enkele wijze. Het hof ziet dan ook geen reden, mede gelet op de inhoud van het recente raadsrapport, om de beslissing in deze zaak aan te houden in afwachting van eventuele bevindingen uit de speltherapie die [de minderjarige] binnenkort gaat volgen. Ook aan de suggestie van de moeder om een bijzondere curator over [de minderjarige] te benoemen gaat het hof voorbij. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
Met de raad acht het hof het in het kader van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk dat hij onbelast contact heeft met zijn beide ouders en dat zijn ouders op ouderniveau met elkaar kunnen communiceren. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat zij enkel onder de druk van de opgelegde dwangsom [de minderjarige] naar de vader laat gaan. Het hof leidt hieruit af dat de moeder nog steeds zelf niet is gemotiveerd om de geldende contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] te onderhouden. Het ligt op de weg van de moeder om in het belang van [de minderjarige] aan haar intrinsieke motivatie te werken en te laten zien dat zij het contact dat [de minderjarige] met de vader heeft, ondersteunt.
Ten slotte dringt het hof er bij beide ouders op aan om bij Impegno serieus en hard aan het werk te gaan om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren. Dit zal voor [de minderjarige] zeer waardevol zijn en bijdragen aan een positieve ontwikkeling.
Conclusie
3.12.
Nu uit het voorgaande blijkt dat de moeder haar grieven tevergeefs heeft voorgedragen, zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
Proceskosten
3.13.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het onder I gedane verzoek om alsnog af te wijzen het verzoek van de vader om te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uitoefenen;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 januari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens
en E.M.C. Dumoulin en is op 12 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.