ECLI:NL:GHSHE:2020:921

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
20-002000-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal met vorderingen tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 26 juni 2019 was gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor winkeldiefstal. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, met uitzondering van de straf. De verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair verweer gevoerd tegen de straf en de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 juni 2019 te Eindhoven samen met een ander diverse levensmiddelen heeft weggenomen, die toebehoorden aan een benadeelde. Het hof heeft de tenlastelegging aangepast en de verdachte wettig en overtuigend schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van drie eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. De beslissing is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002000-19
Uitspraak : 4 maart 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 juni 2019, parketnummer 01-142664-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 01-084917-18, 01-254706-18 en 20-003839-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep bevestigt, met uitzondering van de straf, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken en de drie vorderingen tot tenuitvoerlegging toewijst.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit en subsidiair een verweer met betrekking tot de straf gevoerd. Ook is verweer gevoerd tegen de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 13 juni 2019 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse levensmiddelen, waaronder wijn en/of brood en/of vleessalade en/of gevulde eieren, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om die/dat zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij omstreeks 13 juni 2019 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander diverse levensmiddelen, waaronder wijn en brood en vleessalade en gevulde eieren,
die toebehoorden aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van vier weken gevorderd.
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar de oriëntatiepunten van het LOVS, bepleit aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan door de politierechter opgelegd is.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft samen met een ander winkeldiefstal gepleegd. Winkeldiefstal is een hinderlijk feit dat ergernis en overlast veroorzaakt voor de gedupeerde. De verdachte heeft met het bewezen verklaarde feit aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het volgende:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten door de Nederlandse strafrechter onherroepelijk is veroordeeld;
  • het voortgangsverslag toezicht van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 21 juni 2019, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte verslaafd is aan cocaïne, niet over woonruimte beschikt, geen stabiel inkomen heeft en schulden heeft. Geadviseerd wordt de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
  • de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende, acht het hof met de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie te ‘s-Hertogenbosch heeft bij schriftelijke vorderingen d.d. 15 juni 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de volgende voorwaardelijke straffen:
  • een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2019 onder parketnummer 01-084917-18;
  • een gevangenisstraf voor de duur van twaalf dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 28 december 2018 onder parketnummer 01-254706-18;
  • een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, opgelegd bij arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 30 januari 2018 onder parketnummer 20-003839-16.
Deze vorderingen zijn bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Op 28 juni 2019 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter en de daarvan deel uitmakende beslissingen na voorwaardelijke veroordeling.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof zich onbevoegd dient te verklaren om in hoger beroep kennis te nemen van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling dan wel de vorderingen dient af te wijzen, gelet op de per 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB).
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of met de inwerkingtreding van de Wet USB de verdachte ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis nog kan worden ontvangen in het ingestelde hoger beroep. In artikel 6:6:7 Wetboek van Strafvordering (Sv) (nieuw) is immers bepaald dat een rechterlijke beslissing als bedoeld in de eerste titel van hoofdstuk 6 van Boek 6 – i.c. kortweg: een beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling in verband met overtreding van de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken – niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen.
De Wet USB behelst inzake dit aspect geen overgangsbepalingen. Ondertussen is een reparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen in voorbereiding op grond waarvan opnieuw hoger beroep wordt opengesteld tegen een beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens overtreding van de algemene voorwaarde. Voorts heeft het hof kennis genomen van een vordering tot cassatie in het belang der wet van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad; deze vordering betreft de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet USB.
Het hof is tegen de achtergrond van voorgaande ontwikkelingen en gelet op het bepaalde in de artikelen 361a en 407 Sv van oordeel dat de veroordeelde in het onderhavige geval in het hoger beroep moet worden ontvangen.
Dat leidt tot het oordeel van het hof dat het verweer van de raadsvrouw verworpen moet worden.
Het hof is voorts van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de drie gehele, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Van bijzondere omstandigheden die desalniettemin tot een ander oordeel zouden moeten leiden is het hof niet gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2019, parketnummer
01-084917-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2018, parketnummer
01-254706-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) dagen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 januari 2018 parketnummer 20-003839-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 4 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.