ECLI:NL:GHSHE:2020:917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
20-003072-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal in vereniging met braak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak. De verdachte, geboren in 1993, werd op 27 februari 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch gehoord. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden en had een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, en de argumenten van de verdediging, die pleitte voor vernietiging van het vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 december 2017 samen met een medeverdachte een woning heeft binnengegaan en daar toilettassen met inhoud heeft weggenomen. De verdachte heeft verklaard dat de gevonden handschoenen, die matchten met zijn DNA, mogelijk door iemand anders zijn achtergelaten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van zijn handschoenen op de plaats delict. Het hof heeft de ten laste gelegde braak en/of verbreking niet bewezen geacht, maar heeft de diefstal door twee of meer verenigde personen wel bewezen verklaard.

De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003072-18
Uitspraak : 27 februari 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 10 september 2018, parketnummer 01-099834-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-000070-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Voorts heeft de politierechter bovengenoemde vordering tenuitvoerlegging toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat:
  • verdachte zal worden vrijgesproken;
  • indien het hof toch komt tot een bewezenverklaring, aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2017 te [locatie] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit/vanuit een woning (gelegen aan de [locatie] ) 4, althans een of meer, (toilet)tas(sen) met inhoud, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om die/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2017 te [locatie] tezamen en in vereniging met een ander uit een woning (gelegen aan de [locatie] ) 4 toilettassen met inhoud, die toebehoorden aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat alleen de gevonden handschoenen verdachte aan de inbraak linken, maar dat het verplaatsbare objecten betreffen die bewust of onbewust door een ander kunnen zijn achtergelaten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals ter terechtzitting medegedeeld heeft de medeverdachte [medeverdachte] het ingestelde appel ingetrokken. [medeverdachte] is dus onherroepelijk veroordeeld voor het medeplegen van het feit dat aan [verdachte] is tenlastegelegd.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Op 23 december 2017 werd er in de woning aan de [locatie]
ingebroken door twee personen. Getuige [getuige] heeft gezien dat een van de daders in de woning is geweest en dat deze vervolgens vanuit de achtertuin van de woning over de schutting spullen aangaf aan de andere dader (die later [medeverdachte] bleek te zijn), die in de brandgang stond. Toen de politie arriveerde, is de dader die in de tuin stond over de schutting geklommen en weggerend. In de achtertuin van de woning, zijde brandgang, werd een paar zwarte handschoenen aangetroffen, inbeslaggenomen en op DNA-sporen veiliggesteld.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat die handschoenen aldaar zijn achtergelaten door de dader die in de woning is geweest en vanuit de tuin gestolen spullen aan de in de brandgang staande [medeverdachte] gaf.
Beide handschoenen zijn bemonsterd:
  • SIN AAKS1182NL: bemonstering linkerhandschoen, binnenzijde manchet, vingers en handpalm;
  • SIN AAKS1183NL: bemonstering rechterhandschoen, binnenzijde manchet, vingers en handpalm.
Van beide bemonsteringen is vastgesteld dat deze met een matchkans van één op één miljard matchen met het DNA van verdachte. Het hof stelt vast dat de bemonsteringen op verschillende plekken aan de binnenzijde van beide handschoenen slechts met verdachte matchende sporen hebben opgeleverd. Aanwijzingen uit het sporenonderzoek dat een ander dan verdachte de handschoenen heeft gedragen zijn er niet.
Ten overvloede overweegt het hof hierbij dat een DNA-bemonstering (en -match) met betrekking tot sporen aan de binnenzijde van een (dergelijk) kledingstuk vele malen relevanter is dan een bemonstering aan de buitenzijde, nu DNA-sporen aan de buitenkant ook reeds kunnen ontstaan door een vluchtig contact, zoals een handdruk van een bekende of een niesbui van een passant terwijl sporen aan de binnenzijde in het algemeen door gebruik zullen ontstaan.
Verdachte heeft op 22 maart 2018 bij de politie verklaard dat ook hij ervan uit gaat dat het zijn handschoenen waren maar dat iemand anders deze wellicht uit zijn kast heeft gepakt of dat hij deze misschien aan een ander heeft gegeven. Verdachte geeft daarbij als uitleg dat hij enkele maanden daarvoor zwart bij een bedrijf heeft gewerkt dat zich bezig hield met luchtkanalen en dat hij tijdens zijn werkzaamheden voor het bedrijf elke dag nieuwe (montage)werkhandschoenen droeg. De naam van het bedrijf weet verdachte niet (meer) en hij weet ook niet meer welke kleur die handschoenen waren. Op de vraag aan wie verdachte dergelijke handschoenen dan mogelijk heeft gegeven, wil verdachte vervolgens geen antwoord geven.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn handschoenen op de plaats delict.
Het hof acht het ongeloofwaardig dat verdachte, gehoord bij de politie, niet meer weet bij welk bedrijf hij slechts enkele maanden daarvoor heeft gewerkt en dat hij niet meer weet welke kleur de handschoenen waren die hij droeg tijdens zijn werkzaamheden bij dat bedrijf.
De in dat verhaal besloten suggestie dat de verdachte zóveel handschoenen had dat hij echt niet kan weten wie op pad is gegaan met zijn handschoenen wordt door het hof – noch daargelaten dat niet vaststaat dat het gaat om soortgelijke handschoenen als de in de tuin aangetroffen handschoenen, omdat geen kleur genoemd wordt – dus ook verworpen.
Het hof gaat daarom uit van een normale situatie, te weten dat een persoon beschikt over een paar of slechts enkele paren handschoenen.
Daarvan uitgaande acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte, die destijds alleen woonde, niet weet of zijn vrienden die handschoenen hebben gepakt of dat hij hen die heeft gegeven. Aan dit oordeel draagt bij dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg niet meer heeft verklaard over dit luchtkanalenbedrijf waar hij werkte, maar over frequent handschoenengebruik toen hij bij DAF werkte en over een la met meerdere werkhandschoenen, waarvan ter zitting in eerste aanleg, anders dan bij de politie, de kleur zwart genoemd wordt.
Gelet op het processuele stadium waarin deze verklaring wordt afgelegd en de tegenstrijdigheden met de eerdere verklaring acht het hof deze – bovendien niet nader onderbouwde – verklaring evenzeer onaannemelijk.
Het hof komt tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte zelf is geweest die de handschoenen gedragen heeft, ook in de avond van 23 december 2017 en dat hij samen met [medeverdachte] , die, naar hij bij de politie en ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard, een bekende van hem was, de diefstal uit de woning aan de [locatie] heeft gepleegd.
Dat een signalement ontbreekt en dat geen nader onderzoek is verricht in de auto doet daar niet aan af.
Nu onvoldoende uit het dossier blijkt hoe de daders de woning zijn binnengekomen en de aangeefster zelf niet uitsluit dat zij een raam niet heeft afgesloten, acht het hof, evenals de raadsman, de ten laste gelegde braak en/of verbreking niet bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met:
  • het gegeven dat feiten als de onderhavige doorgaans ergernis, overlast en financiële schade voor benadeelden met zich meebrengen;
  • de inhoud van het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2019, waaruit blijkt dat hij meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Kennelijk laat verdachte zich niets gelegen liggen aan de in die eerdere veroordelingen gelegen waarschuwingen;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen.
Voor de bepaling van de straf heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en op de straffen die door dit hof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Voor insluiping in een woning, waarbij sprake is van recidive, wordt in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opgelegd.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overziende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 10 maart 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen gevorderd.
Die vordering is door de rechtbank toegewezen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde is. Het hof is van oordeel dat op grond van de artikelen 361a en 407 Wetboek van Strafvordering (WvSv), in onderlinge samenhang, de beslissing van de rechtbank op de vordering tenuitvoerlegging door het ingestelde appel aan het hof ter beoordeling wordt voorgelegd. Dat artikel 6:6:7 WvSv (per 1 januari 2020 in werking getreden met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) anders bepaalt doet daar niet aan af.
Het hof acht op grond van hetgeen tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken de vordering tot tenuitvoerlegging toewijsbaar: de verdachte heeft immers binnen de proeftijd opnieuw een soortgelijk strafbaar feit gepleegd.
Daarom zal deze vordering, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, worden toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.

Vordering tenuitvoerlegging

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 10 maart 2016 gewezen onder parketnummer
20-000070-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. M.J. Grapperhaus en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 27 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wubben is buiten staat dit arrest te ondertekenen.