ECLI:NL:GHSHE:2020:887

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
200.250.009_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade bij autoverhuur en weerlegging van wettelijk vermoeden

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de huurder van een auto voor schade die tijdens de huurperiode is ontstaan. De appellant, een huurder uit België, heeft op 14 april 2016 een Chevrolet Corvette gehuurd van Silver Line Verhuur B.V. (SLV) voor een korte periode. Na inlevering van de auto op 15 april 2016 constateerde SLV schade aan de auto, die volgens hen was veroorzaakt door onzorgvuldig gebruik door de huurder. SLV vorderde betaling van schadevergoeding, terwijl de huurder betwistte verantwoordelijk te zijn voor de schade. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat de huurder aansprakelijk was voor de schade en veroordeelde hem tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De huurder ging in hoger beroep, waarbij hij zes grieven aanvoerde en vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis. Het hof oordeelde dat SLV bewijs moest leveren dat de schade was ontstaan tijdens de huurperiode. Het hof stelde vast dat de schade aan de auto niet zichtbaar was bij inlevering en dat de huurder niet kon worden gehouden aan de schade die mogelijk al voor de huur aanwezig was. De zaak werd verwezen naar de rol voor bewijslevering door SLV.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.250.009/01
arrest van 10 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , België),
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. G.G.J. Geerlings te Roermond,
tegen
Silver Line Verhuur B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als SLV,
advocaat: mr. Z.C.J. Adams te Nieuwegein,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 oktober 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 1 augustus 2018, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en SLV als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5919274 CV EXPL 17-3446)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 14 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 14 april 2016 heeft [appellant] van SLV een auto gehuurd, merk Chevrolet, type Corvette, kenteken [kenteken] voor de periode van 14 april 2016 17:00 uur tot 15 april 2016 17:00 uur. De kilometerstand bij het ophalen was 43.778. De huursom bedroeg € 150,= (inclusief 150 kilometers), te vermeerderen met € 0,35 per kilometer boven het vrije aantal kilometers. [appellant] heeft een borgsom betaald van € 600,=. Partijen zijn een eigen risico overeengekomen van € 1.500,= per schadegeval. Op de huurovereenkomst staat achter de tekst ‘Schade bij ophalen’ vermeld “Bumper L voor licht krasje”.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van SLV van toepassing (verder: AV). Artikel 7 en artikel 8 van deze voorwaarden luiden, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 7: Gebruik van het voertuig.
1. Huurder dient op zorgvuldige wijze met het voertuig om te gaan en ervoor te zorgen dat het voertuig overeenkomstig zijn bestemming wordt gebruikt. (…)
2. Huurder is gehouden het voertuig in oorspronkelijke staat bij verhuurder terug te brengen.
(…)
8. Het is huurder niet toegestaan (…) met het voertuig wedstrijden, snelheids-, rijvaardigheids- of betrouwbaarheidsproeven te houden.
(…)
12. In geval van schade of gebrek aan het voertuig, is het huurder niet toegestaan het voertuig te gebruiken indien dat kan leiden tot verergering van de schade of van het gebrek, of tot vermindering van de verkeersveiligheid.
13. In geval van enige gebeurtenis waaruit schade kan voortvloeien, is huurder verplicht:
- verhuurder hiervan onmiddellijk telefonisch in kennis te stellen;
- de instructies van de verhuurder op te volgen;
(…)
- gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen en alle bescheiden die op de gebeurtenis betrekking hebben aan verhuurder en aan diens verzekeraar te verstrekken;
(…).
Artikel 8: Aansprakelijkheid van de huurder voor schade.
1. Tenzij in de schaderegistratie die bij vertrek is opgemaakt anders is aangegeven, wordt huurder geacht het voertuig zonder zichtbare gebreken of beschadigingen te hebben ontvangen.
2. Huurder is aansprakelijk voor alle schade die is ontstaan ten gevolge van enige gebeurtenis tijdens de huurperiode of anderszins verband houdende met de huur van het voertuig, met inachtneming van het navolgende.
3. Indien er een eigen risico in de huurovereenkomst is overeengekomen, is de aansprakelijkheid van huurder voor schade aan het voertuig, uitgezonderd in geval van diefstal of vermissing, per schadegeval beperkt tot het bedrag van het eigen risico, tenzij:
- de schade is ontstaan tijdens of ten gevolge van handelen of nalaten in strijd met de Wegenverkeerswet (WVW) of het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels (RVV).
- de schade is ontstaan tijdens of ten gevolge van handelen of nalaten in strijd met artikel 7.
- de schade is ontstaan met goedvinden van, of door opzet of grove schuld van huurder.
(…)
10. Indien het voertuig met niet-rijdbare schade of aanzienlijke optische schade, ter beoordeling van verhuurder, ingeleverd wordt, zal naast de reparatiekosten ook een bedrag ter grootte van de daghuur in rekening gebracht worden, voor elke dag binnen de periode waarin het voertuig om deze reden niet verhuurd kan worden, tot een maximum van 14 dagen. (…) Deze kosten vallen buiten de verzekering c.q. het eigen risico.”
Bij het ophalen van de auto heeft [appellant] geconstateerd dat een waarschuwingslampje ging branden. Bij repliek voert SLV enerzijds aan dat zij dit betwist, anderzijds dat zij hierover met [appellant] heeft gesproken. Nu het één het ander uitsluit, gaat het hof ervan uit dat inderdaad over één of meer brandende waarschuwingslampjes is gesproken.
SLV heeft aanpassingen aan de auto verricht, waardoor de vering niet meer in de sportstand gezet kon worden en waardoor het uitschakelen van de traction control onmogelijk was gemaakt. Het uitschakelen van de sportstand van de vering leidt tot een foutmelding in de boordcomputer.
Ongeveer een kwartier na vertrek heeft [appellant] telefonisch contact opgenomen met SLV. Volgens [appellant] heeft hij zich beklaagd over het feit dat de motor inhield bij een hoog toerental, dat diverse waarschuwingslampjes gingen branden en dat hij de auto niet vertrouwde. Volgens SLV zou [appellant] hebben gemeld dat de auto oververhit raakte en slecht schakelde. SLV heeft [appellant] vervolgens geadviseerd te stoppen en de motor af te laten koelen en heeft – naar eigen zeggen – geadviseerd om de ANWB te bellen wanneer de problemen zouden aanhouden.
Op 15 april 2016 heeft [appellant] de auto weer ingeleverd bij SLV. SLV en [appellant] hebben de auto bij inlevering niet gezamenlijk geïnspecteerd. Bij die gelegenheid is [appellant] aangesproken op zijn rijgedrag (de auto was voorzien van een track & trace systeem) en is aan hem te kennen gegeven dat de auto eerst zou worden nagekeken voordat een eindafrekening zou worden opgesteld.
Na inlevering van de auto heeft SLV tijdens een proefrit bemerkt dat de auto slecht schakelde. In verband daarmee heeft SLV een afspraak gemaakt met een bedrijf dat gespecialiseerd is in automatische versnellingsbakken (ATR). Daar is de auto op 19 april 2016 naartoe gebracht.
Een medewerker van voormeld bedrijf heeft contact opgenomen met SLV en gemeld dat de auto aan de onderkant schade vertoonde, waarschijnlijk veroorzaakt doordat met hoge snelheid over een verkeersdrempel was gereden. Volgens de medewerker betrof het een verse schade.
Naar aanleiding van deze melding heeft SLV een verzekeringsexpert ingeschakeld. Dat heeft geleid tot een expertiserapport en een aanvullend rapport (productie 3 bij dagvaarding) welke beide zijn gedateerd op 29 september 2016. Volgens dit rapport heeft de expert zijn onderzoek uitgevoerd op 18 mei 2016, naar aanleiding van een opdracht die op 17 mei 2016 is gegeven. Het formulier onder het hoofd ‘OPDRACHT’ vermeldt onder meer het navolgende:
“SCHADEGEGEVENS
Schade bevindt zich : onderzijde
Stootrichting : 12 uur
Aangrijppunt : Midden voor
Schadeoorzaak : Ar. Vast object
(…)
Schadevaststelling
(…)
In deze rapportage is enkel de aanrijdingsschade opgenomen. De schade aan de transmissie is moedwillig toegebracht door de huurder en valt niet onder de dekking. (…)
Schadeoorzaak
De schade aan de voorzijde is veroorzaakt door een aanrijding met een verkeersdrempel. De schade aan de transmissie is veroorzaakt doordat door de aanrijding de luchtmassameter los is gedrukt waardoor de motor zeer slecht ging lopen en de schakeldruk van de transmissie verlaagd.
Ondanks de aanrijding en het zeer slechte lopen van de motor is de bestuurder doorgereden en heeft de transmissie kapot gereden.”
Het hof zal hierna een onderscheid maken tussen de schade aan het voertuig (de cascoschade) en de schade aan de versnellingsbak (de transmissieschade).
Bij het rapport zit een aanvullend rapport, waarin onder meer het navolgende is opgenomen:
“De auto heeft schade aan de voorzijde. Er is met behoorlijke snelheid een drempel geraakt waardoor het radiateurframe kapot is gedrukt. De voorbumper is beschadigd. Tevens is de radiateur en het luchtfilter omhoog gedrukt door de vervorming van het frame. Hierdoor is slang tussen luchtfilter en luchtmassameter en de inlaat op de motor losgedrukt. Om deze reden start de motor zeer slecht en loopt niet stationair.
Tevens is er een ernstige schade aan de transmissie aanwezig. De inwendige schade aan de transmissie is dusdanig groot dat deze vervangen moet worden. De oorzaak van de defecte transmissie komt doordat de bestuurder ondanks de schade en het zeer slechte lopen van de auto toch verder is gereden.
Doordat de luchtmassameter niet meer werkte doordat het luchtfilter en de luchtmassameter omhoog waren gedrukt, en de slang daardoor los is geschoten is de schakeldruk in de transmissie te laag geworden. Bij een lage motorbelasting is de schakeldruk tevens laag om soepel schakelen mogelijk te maken. De bestuurder heeft doordat de motor op toeren gehouden moest worden met een hoog toerental de transmissie meerdere malen ingeschakeld. De klap die de transmissie hierbij heeft gekregen is dusdanig groot geweest dat er mechanische schade aan diverse delen is ontstaan. Door de te lage schakeldruk is er inwendige slip ontstaan en zijn de pakketten verbrand.”
De cascoschade aan de auto is door de verzekeringsexpert vastgesteld op € 2.548,87 inclusief btw. Dit bedrag is op 28 september 2016 aan SLV gefactureerd door [autoschade] Autoschade B.V. De kosten voor het vervangen van de versnellingsbak bedroegen volgens een daarvoor door ATR gezonden factuur € 3.741,32 inclusief btw.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert SLV - zakelijk weergegeven - in conventie op verschillende gronden betaling van € 7.790,19, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten als vermeld in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg. Aan deze vordering heeft SLV, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder van de auto en dat zij, SLV, als gevolg daarvan een schade heeft geleden als gevorderd, waar [appellant] aansprakelijk voor is. Voor zover nodig komt het hof hieronder nader op de onderbouwing door SLV van haar vorderingen terug.
3.2.2.
[appellant] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer komt erop neer dat hij betwist de schade in kwestie te hebben veroorzaakt. Ook op de onderbouwing van het verweer zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende terugkomen. [appellant] heeft vervolgens een vordering in reconventie ingesteld. Hij vordert betaling van € 750,= te vermeerderen met rente en kosten als vermeld onder het petitum in de conclusie van eis in reconventie. [appellant] legt hieraan ten grondslag dat SLV hem een auto met gebreken heeft verhuurd, waarvan hij niet het normale huurgenot heeft gehad. Om die reden stelt [appellant] geen huur (€ 150,=) verschuldigd te zijn. Bovendien weigert SLV volgens [appellant] ten onrechte om de betaalde borgsom ad € 600,= terug te betalen.
3.2.3.
In een rolbeschikking van 1 november 2017 heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor uitlating over door SLV ingebrachte producties. Vervolgens heeft de kantonrechter in een tussenvonnis van 14 februari 2018 in conventie SLV toegelaten om bij akte een nadere toelichting te geven omtrent haar stelling dat de schade aan de auto is veroorzaakt doordat [appellant] met te hoge snelheid over een verkeersdrempel heeft gereden. Tegen genoemd tussenvonnis wordt niet geappelleerd.
3.2.4.
Nadat hierop nog een aktewisseling had plaatsgevonden, heeft de kantonrechter in het bestreden eindvonnis van 1 augustus 2018 [appellant] in conventie veroordeeld tot betaling van € 7.790,19 ten titel van schadevergoeding en tot betaling van € 764,51 wegens buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en proceskosten als vermeld in het bestreden vonnis. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd en heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van alle vorderingen van SLV conventie en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen in reconventie. Het hof zal de grieven, die zowel op de conventie als de reconventie zien, tezamen en in onderling verband beoordelen. Met de grieven en hetgeen ter toelichting daarop is aangevoerd wordt het geschil ten aanzien van de aansprakelijkheid in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorgelegd.
3.4.
Het hof overweegt dat partijen in de huurovereenkomst en met name in artikel 8 AV een van artikel 7:218 BW afwijkende regeling zijn overeengekomen. Dat deze bepaling de rechtsverhouding tussen partijen beheerst wordt niet betwist. Het hof verwijst voor het relevante deel van de inhoud daarvan naar r.o. 3.1 onder b.
In artikel 8 lid 1 AV zijn partijen overeengekomen dat huurder geacht wordt het voertuig zonder zichtbare gebreken of beschadigingen te hebben ontvangen, tenzij in de schaderegistratie die bij vertrek is opgemaakt anders is overeengekomen. Als ‘Schade bij ophalen’ is vastgesteld bij “Bumper L voor licht krasje”. Voorts staat vast dat partijen samen hebben geconstateerd dat bij aanvang één of meer brandende waarschuwingslampjes bleven branden en dat SLV heeft meegedeeld dat dit het gevolg was van het uitschakelen van de sportstand. Door partijen zijn geen andere zichtbare of onzichtbare gebreken bij vertrek vastgesteld of mondeling besproken of in de schaderegistratie vermeld.
3.5.
SLV stelt dat tijdens de periode waarin [appellant] als huurder de auto ter beschikking heeft gehad schade is ontstaan aan de auto. Op grond van het bepaalde in artikel 8, lid 2 AV houdt zij hem voor deze schade aansprakelijk. Zij doet een beroep op de in artikel 8 lid 3 AV genoemde uitzonderingen ter onderbouwing van haar standpunt dat [appellant] voor de volledige schade aansprakelijk is en niet slechts tot het bedrag van het eigen risico (€ 1.500,=). Kort samengevat stelt zij dat de schade is ontstaan tijdens of ten gevolge van handelen of nalaten in strijd met de verkeersregels, dan wel in strijd met art. 7 AV door niet zorgvuldig met de auto om te gaan door te hard rijden over een drempel dan wel de auto niet te gebruiken overeenkomstig de bestemming dan wel de instructies van SLV niet te hebben opgevolgd.
3.6.1.
Het hof stelt vast dat [appellant] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep de bevindingen en conclusies van de verzekeringsexpert heeft aangevochten. Het hof gaat er daarom van uit dat de gehuurde auto bij zijn inspectie op 18 mei 2016 daadwerkelijk de door de expert vastgestelde schade heeft gehad, dat de cascoschade is ontstaan door het raken van een verkeersdrempel en dat de transmissieschade vervolgens is ontstaan als gevolg van de cascoschade in combinatie met de omstandigheid dat met die schade is doorgereden. De conclusie ten aanzien van de oorzaak volgt uit het schadebeeld zoals opgenomen in het rapport (stootrichting en locatie). Daarbij merkt het hof op dat deze schade pas is geconstateerd door het bedrijf dat is ingeschakeld om het schakelprobleem te onderzoeken (ATR), nadat dit bedrijf de auto aan de onderzijde had geïnspecteerd. Dit voert het hof tot het oordeel dat in rechte moet worden aangenomen dat de schade waar het in dit geding om draait bij een visuele inspectie van de buitenzijde van de auto niet zichtbaar was.
3.6.2.
Bij aanvang van de huur op 14 april 2016 is geen andere zichtbare schade vastgesteld dan aan de bumper aan de linker voorzijde. Bij het inleveren van de auto op 15 april 2016 door [appellant] is geen andere cascoschade vastgesteld. SLV heeft ook niet gesteld dat zij bij het inleveren van de auto een cascoschade heeft waargenomen en dat zij [appellant] daar toen al op heeft gewezen. Ook daaruit leidt het hof af dat de cascoschade aan de onderzijde bij een eenvoudige visuele inspectie rondom de auto niet zichtbaar was en uitsluitend geconstateerd kon worden door de onderzijde van de auto te bekijken, hetgeen bij het inleveren van de auto op 15 april niet is gebeurd.
3.7.
Het hof oordeelt nu als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 8, lid 2 AV is [appellant] aansprakelijk voor alle schade die is ontstaan door enige gebeurtenis tijdens de huurperiode of anderszins verband houdend met de huur van de auto. Dat de auto op 18 mei 2016 een schade heeft gehad, neemt het hof als vaststaand aan (zie r.o. 3.6.1.). Het verweer van [appellant] komt neer op een betwisting van de stelling dat de door de expert geconstateerde schade is ontstaan in de periode waarin hij als huurder over de auto kon beschikken. Vastgesteld hebbende dat de auto op 18 mei 2016 schade had, betekent het verweer van [appellant] dat de auto de geconstateerde schade al moet hebben gehad bij aanvang van de huurovereenkomst of dat deze schade moet zijn ontstaan na het inleveren van de auto, dus in de periode tussen de namiddag van 15 april 2016 en 18 mei 2016.
3.8.1.
Voor zover SLV een beroep doet op artikel 8, lid 1 AV en de beschrijving van de auto zoals die is opgenomen in de huurovereenkomst, is het hof van oordeel dat het ontbreken van de onderhavige schade bij die beschrijving niet uitsluit dat deze schade al aanwezig was. Zij was immers niet op eenvoudige wijze visueel vast te stellen. Zij is niet vastgesteld bij het inleveren van de auto door [appellant] en in dat geval kan ook bepaald niet worden uitgesloten dat de schade eerder was ontstaan en evenmin is vastgesteld bij inlevering door een vorige huurder.
3.8.2.
In dit verband merkt het hof op dat SLV niet weerspreekt dat [appellant] al kort na het ophalen van de auto heeft gemeld dat deze warm liep en slecht schakelde. [appellant] heeft de technische mankementen die gedurende de huurperiode zijn gebleven ook bij inlevering gemeld en herhaald in zijn brief van 11 mei 2016. Gelet op de omstandigheid dat volgens de expert als gevolg van de aanrijding onder meer de radiateur omhoog was gedrukt, kan het probleem met de kort na vertrek gemelde klacht over de koeling van de auto zich laten verklaren door schade aan het koelsysteem, meer in het bijzonder aan de radiateur. Dat zou erop kunnen duiden dat de radiateur voor aanvang van de huur al een klap zou moeten hebben gehad.
3.8.3.
Volgens SLV is de auto op 19 april 2016 voor onderzoek en reparatie aangeboden aan ATR, nadat medewerkers van SLV met de auto een proefrit hadden gemaakt. Daarmee staat vast dat na het inleveren van de auto anderen dan [appellant] daar nog mee gereden hebben. In dat geval kan vooralsnog evenmin worden uitgesloten dat de geconstateerde schade is ontstaan nadat [appellant] de auto al had ingeleverd.
3.9.
Nu de vordering tot vergoeding van schade berust op de stellingname dat deze schade is ontstaan in de periode waarin [appellant] de auto als huurder in gebruik heeft gehad en vooralsnog niet, althans niet met voldoende zekerheid, kan worden uitgesloten dat de schade hetzij vóór die periode, hetzij na die periode is ontstaan, dient SLV, die dit feit als grondslag voor haar vordering aanvoert, te bewijzen dat de onderhavige schade is ontstaan tijdens de periode waarin [appellant] als huurder over de auto heeft beschikt.
3.10.1.
Voor zover SLV verwijst naar een vermoeden dat voortvloeit uit artikel 8, lid 1 AV is het hof van oordeel dat daarin geen grond is gelegen om de bewijslast om te draaien. Dit beding ziet uitdrukkelijk op
zichtbareschade. De in dit geding aan de orde zijnde schade was echter bij een visuele inspectie van het voertuig niet zichtbaar. In dat geval kan aan het ontbreken van een vermelding van deze schade in de schaderegistratie op het huurcontract vooralsnog niet het uit artikel 8, lid 1 AV voortvloeiende vermoeden worden ontleend dat de schade bij aanvang van de huur niet aanwezig was.
3.10.2.
SLV heeft een schriftelijke verklaring in het geding gebracht die de voorgaande huurder ( [de voorgaande huurder] ) haar heeft doen toekomen, maar uit die verklaring volgt vooralsnog in onvoldoende mate dat de auto op 14 april 2016 schadevrij is verhuurd. [de voorgaande huurder] heeft de auto op 13 april 2016 rond 11:00 uur ingeleverd. Omdat de in geding zijnde schade bij een visuele inspectie niet zichtbaar was, kan niet worden uitgesloten dat de schade op dat moment al wel aanwezig was, maar dat [de voorgaande huurder] dat niet heeft gemeld. [de voorgaande huurder] kan belang hebben bij zijn verklaring, wanneer hij zelf een drempel zou hebben geraakt en hij dat voor SLV wilde verhullen. Wat er tussen het moment van inleveren en het moment van afgifte aan [appellant] met de auto is gebeurd is vooralsnog ook niet duidelijk.
3.10.3.
SLV heeft uitgebreid stilgestaan bij het rijgedrag van [appellant] , zoals dat volgens het track & trace systeem in de auto is gebleken. Het hof is van oordeel dat uit deze gegevens op zich in onvoldoende mate volgt dat de schade aan de auto moet zijn ontstaan tijdens de periode waarin [appellant] de beschikking heeft gehad over de auto. Deze gegevens sluiten immers niet uit dat de schade bij aanvang van de huur al aanwezig was of na afloop van de huur is ontstaan. Ook volgt daaruit (thans) in onvoldoende mate dat de schade moet zijn ontstaan doordat [appellant] zo hard over een verkeersdrempel is gereden dat de voorzijde van de auto het wegdek met een dermate harde klap heeft geraakt dat de onderhavige schade daardoor is ontstaan.
3.11.
Het hof zal SLV toestaan bewijs te leveren als na te melden. Mocht de bewijsvoering leiden tot de conclusie dat de in geding zijnde schade bij aanvang van de huurperiode niet aanwezig was en niet daarna is ontstaan, dan kan de conclusie niet anders zijn dan dat de schade tijdens de huurperiode is ontstaan. In dat geval doet zich de vraag voor tot welk bedrag [appellant] de door SLV geleden schade moet vergoeden. Achter randnummer 50 van de memorie van grieven voert [appellant] in zijn toelichting op grief 4 aan dat de schade niet is ontstaan als gevolg van handelen in strijd met de WWV of het RVV, dan wel als gevolg van handelen of nalaten in strijd met artikel 7 AV. Het hof begrijpt dit aldus dat [appellant] daarmee (subsidiair) betoogt dat zijn aansprakelijkheid beperkt is tot € 1.500,=, omdat zich geen van de “tenzij omstandigheden” heeft voorgedaan als bedoeld in het laatste deel van artikel 8, lid 3 AV.
3.12.
Voor zover [appellant] dit ook met grief 4 beoogt te betogen, is het hof van oordeel dat de grief faalt. Hiervoor heeft het hof in r.o. 3.6.1 al geoordeeld dat de conclusie van de schade-expert ten aanzien van de oorzaak van de schade niet wordt betwist. Die heeft vastgesteld dat met de auto een drempel moet zijn geraakt. Als bewezen wordt dat de schade is ontstaan tijdens de huurperiode, dan volgt uit de onweersproken conclusie van de schade-expert dat tijdens de huurperiode met de auto een drempel is geraakt. dat levert naar het oordeel van het hof in elk geval een onzorgvuldig gebruik van de auto op als bedoeld in artikel 7 AV. Daarmee is dan voldaan aan de voorwaarde om voorbij te gaan aan de beperking van de aansprakelijkheid tot het overeengekomen bedrag van het eigen risico.
3.13.
Het voorgaande leidt het hof tot na te melden beslissing. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor uitlating zijdens SLV over de vraag of zij het op te dragen bewijs kan en wil leveren en, zo ja, op welke wijze. Mocht SLV daartoe getuigen willen doen horen, dan dient zij tevens opgaaf te doen van de verhinderdata van partijen en hun advocaten. Na ontvangst van die opgaaf zal de te benoemen raadsheer-commissaris een datum en uur voor het te houden verhoor vaststellen. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat SLV toe tot bewijs van het feit dat de schade, zoals vastgesteld door de verzekeringsexpert bij diens onderzoek op 18 mei 2016, is ontstaan gedurende de periode van 14 april 2016 17:00 uur tot het moment van inleveren van de auto op 15 april 2016;
bepaalt, voor het geval SLV bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. R.J.M. Cremers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 24 maart 2020 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van SLV tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, R.J.M. Cremers en J.K. Six-Hummel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 maart 2020.
griffier rolraadsheer