ECLI:NL:GHSHE:2020:883

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
200.234.789_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een notaris voor beroepsfout en zorgplichtschending in het kader van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een notaris voor een beroepsfout die hij heeft gemaakt bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden. De appellant, een architect, heeft de notaris ingeschakeld om zijn huwelijkse voorwaarden te actualiseren na wijzigingen in het erfrecht. De notaris heeft echter een inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden van 2007 ten onrechte beperkt ten opzichte van de huwelijkse voorwaarden van 1985, waardoor de appellant en zijn ex-echtgenote benadeeld zijn. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt, maar heeft geen causaal verband vastgesteld tussen deze fout en de door de appellant gevorderde schade. De appellant heeft in hoger beroep 22 grieven aangevoerd en vordert schadevergoeding op grond van de beroepsfout van de notaris. Het hof oordeelt dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden en dat er causaal verband bestaat tussen de beroepsfout en de schade die de appellant heeft geleden. Het hof verklaart voor recht dat de notaris onrechtmatig heeft gehandeld en dat de maatschap van notarissen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van hun verplichtingen. De appellant wordt in het gelijk gesteld en de notaris en de maatschap worden veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.234.789/01
arrest van 10 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. L.L.M. Prinsen te Breda,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. de ontbonden maatschap
[notarissen 1] Notarissen,
oorspronkelijk gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[notarissen 2] Notarissen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geintimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. T. Riyazi te ’s-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 februari 2018 ingeleide hoger beroep van het tussenvonnis van 14 juni 2017 en het eindvonnis van 29 november 2017, hersteld bij vonnis van 24 januari 2018, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geintimeerden c.s.] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/317138 / HA ZA 16-451)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de akte van [appellant] , met producties;
  • het bericht van [geintimeerden c.s.] dat wordt afgezien van het nemen van een antwoordakte.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1.
De rechtbank heeft in 3.1. a t/m p van het tussenvonnis de feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven gericht. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.2.
[appellant] is op 20 juni 1985 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [ex-echtgenote van appellant] (hierna: [ex-echtgenote van appellant] ). De akte huwelijkse voorwaarden is verleden op 18 juni 1985 en houdt voor zover hier van belang het navolgende in:
“artikel 1.
Tussen de echtgenoten zal geen enkele gemeenschap van goederen welke ook, bestaan; derhalve worden de gemeenschappen van winst en verlies en van vruchten en inkomsten uitgesloten.
(…)
artikel 8.1.
Per het einde van elk kalenderjaar voegen de echtgenoten bijeen, hetgeen van hun inkomsten over dat kalenderjaar nog onverteerd is, ter verdeling tussen hen bij helfte en ter voeging van deze helfte bij respectieve vermogens.
2. De vordering van ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot op voeging en verdeling van de inkomsten van beide echtgenoten over het afgelopen kalenderjaar vervalt twee jaren na het einde van dat kalenderjaar.”
3.1.3.
Op 1 december 1989 is [appellant] als architect begonnen met een eenmanszaak. Op 23 december 1999 heeft [appellant] zijn eenmanszaak ingebracht in [beheer] Beheer B.V., waarvan hij directeur/grootaandeelhouder is. Via deze vennootschap neemt hij deel in een aantal andere vennootschappen.
3.1.4.
In verband met wijzigingen in het erfrecht heeft [appellant] op advies van zijn accountant notaris [geïntimeerde 1] (geïntimeerde onder 1, hierna: de notaris) benaderd. Op 10 oktober 2006 hebben [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] een eerste bespreking gevoerd met de notaris. Hierbij aanwezig was kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] . Besproken werd dat niet alleen de testamenten wijziging behoefden, maar dat ook de huwelijkse voorwaarden geactualiseerd dienden te worden. Naar aanleiding van deze bespreking hebben [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] aan de maatschap [notarissen 1] Notarissen opdracht gegeven tot het verrichten van werkzaamheden in verband met het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden, welke opdracht is aanvaard.
3.1.5.
Nadat eerder viermaal conceptakten waren opgesteld heeft de notaris bij brief van 15 maart 2007 [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] een conceptakte huwelijkse voorwaarden toegestuurd en toegelicht. Dit laatste concept is na verkregen toestemming van de rechtbank door [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] ten overstaan van de notaris op 7 juni 2007 ondertekend. Artikel 6 van de gewijzigde huwelijkse voorwaarden luidt:
“Inkomsten zijn inkomsten uit arbeid, waaronder wordt verstaan al wat naar maatschappelijke opvattingen daaronder wordt begrepen, waaronder winst uit onderneming, periodieke uitkeringen voor de verwerving waarvan aftrek inkomstenbelasting werd genoten alsmede de uitkeringen welke geacht worden in de plaats te treden van inkomsten uit arbeid, zoals sociale uitkeringen, uitkeringen uit volksverzekeringen, arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en pensioenen en dergelijke. Optierechten, uitkeringen die niet jaarlijks terugkeren en vergoedingen bij het einde van de dienstbetrekking worden niet tot het inkomen gerekend. Ingeval een echtgenoot in overwegende mate bij machte is in een vennootschap de winstuitkering te bepalen, is de betrokken echtgenoot verplicht het totaal van zijn inkomsten ten laste van de vennootschap jaarlijks vast te stellen op een, mede gelet op het belang van de onderneming, de omvang van de kosten van de huishouding en de arbeidsinkomsten van de ander, redelijke bedrag.
Tot het begrip inkomsten uit arbeid wordt niet gerekend vermogensaanwas binnen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan een echtgenoot in overwegende mate bij machte is de winstuitkering te bepalen. Onder de winst uit onderneming wordt niet begrepen, winst die in die zin niet wordt genoten omdat sprake is van (her)investering in de onderneming dan wel sprake is van winst als gevolg van autonome waardestijging van ondernemingsvermogen. Dividenduitkeringen ten laste van een zojuist bedoelde vennootschap worden niet tot de inkomsten uit arbeid gerekend.”
3.1.6.
[appellant] en [ex-echtgenote van appellant] hebben op 7 juni 2007 tevens een “Vaststellingsovereenkomst” (hierna: de overeenkomst) ondertekend. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) dat partijen voorts door mij, notaris, op de hoogte zijn gesteld van de huidige stand van de wetgeving alsmede jurisprudentie terzake van niet-uitgevoerde verrekenbedingen, waarin is bepaald dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat in de verrekening moet worden betrokken de vermeerdering van het vermogen van één van partijen ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van één van partijen is bespaard en overgebleven en voorts dat de waardestijging van vermogensbestanddelen van een van partijen als inkomsten behoort te worden gekwalificeerd, ook al is er een vervaltermijn in de huwelijksvoorwaarden opgenomen;
- dat partijen echter de werking van de vervaltermijn als volkomen geldig en redelijk aanmerken; voorts verklaren partijen dat bij het opmaken van de huwelijksvoorwaarden destijds bewust hebben gekozen voor het opnemen van een vervaltermijn in hun huwelijksvoorwaarden;
- dat partijen mitsdien vaststellen dat het recht tot het vorderen van de verrekening als bedoeld in artikel 8 van hun huidige huwelijksvoorwaarden over de periode van twintig juni negentienhonderd vijfentachtig tot eenendertig december tweeduizend vier is vervallen, zodat geen van partijen zich nog op (enige) verrekening over genoemde periode kan beroepen;
- dat de periode van een januari tweeduizend vijf tot heden derhalve nog voor verrekening in aanmerking komt;
- dat partijen stellen dat zij hun beider inkomen hebben gestort op een gezamenlijke en/of rekening, van welke rekening alle huishoudkosten zijn voldaan. De niet bestede (overgespaarde) inkomsten zijn gestort op een gezamenlijke en/of spaarrekening;
- dat partijen mitsdien verklaren ter vaststelling van hun onderlinge rechtsverhouding dat door bovenstaande regeling het verrekenbeding van artikel 8 van hun huidige huwelijksvoorwaarden over de periode een januari tweeduizend vijf tot heden is uitgevoerd, zodat geen van hen zich nog kan beroepen op enige verrekening over genoemde periode.”
3.1.7.
Het door de notaris aan [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] in rekening gebrachte honorarium bedraagt € 1.592,94.
3.1.8.
Bij beschikking van de rechtbank Breda van 15 december 2009 is de echtscheiding tussen [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] uitgesproken.
3.1.9.
Op vordering van [ex-echtgenote van appellant] heeft de rechtbank Breda bij vonnis van 9 februari 2011 zowel de vernietiging van de overeenkomst als de vernietiging van de notariële akte tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden van 7 juni 2007 uitgesproken op grond van (wederzijdse) dwaling. Bij arrest van dit gerechtshof van 28 februari 2012 is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het door [appellant] ingestelde cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013 verworpen.
3.1.10.
De kamer voor het notariaat heeft bij uitspraak van 23 juli 2013 de klacht van [appellant] tegen de notaris gegrond verklaard op de grond dat de notaris jegens [appellant] een zwaarwegende zorgplicht heeft veronachtzaamd en niet aan zijn voorlichtingsplicht heeft voldaan. De kamer heeft onder meer het volgende overwogen:
“4.7. Gelet op de inhoud van het ambt van een notaris, die bij uitstek deskundig wordt geacht om
rechtzoekenden op dit terrein van de juiste juridische informatie te voorzien, is de kamer van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen om klager en de vrouw er, na kennisname en bestudering van de oorspronkelijke huwelijksvoorwaarden, op te wijzen dat zij ten ónrechte in de veronderstelling verkeerden dat zij op grond van die huwelijkse voorwaarden over en weer niets met elkaar te verrekenen hadden. Omdat de notaris op dat punt echter niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld, heeft hij klager (en de vrouw) evenmin deugdelijk kunnen informeren omtrent de mogelijke rechtsgevolgen van een wijziging van hun oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden overeenkomstig de door de notaris geconcipieerde akte tot wijziging daarvan en de daarmee samenhangende “vaststellingsovereenkomst”. Door deze nalatigheid heeft hij zijn hiervoor omschreven zwaarwegende zorgplicht veronachtzaamd, hetgeen de kamer tuchtrechtelijk laakbaar acht.”
3.1.11.
Op 23 maart 2006 is [de vennootschap] opgericht, handelend onder de naam [de vennootschap] en [notarissen 1] Notarissen en van 15 november 2007 tot 10 januari 2013 handelend onder de naam [notarissen 2] Notarissen. De notaris is enig aandeelhouder en bestuurder van [de vennootschap] Op 2 september 2013 is [notarissen 3] Notarissen B.V. opgericht, handelend onder de naam [notarissen 3] Notariaat B.V. [de vennootschap] is enig aandeelhouder en bestuurder van [notarissen 3] Notarissen B.V.
3.1.12.
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (de verzekeraar) is de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [geintimeerden c.s.] Mr. Riyazi is advocaat in dienst van de verzekeraar. Zij treedt op als advocaat van [geintimeerden c.s.]
3.2.1
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, voor recht te verklaren dat de notaris jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat de maatschap [notarissen 1] Notarissen jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de op 15 maart 2007 namens en op briefpapier van [notarissen 1] Notarissen door hem bevestigde opdracht tot het actualiseren van de huwelijkse voorwaarden 1985, waardoor [geintimeerden c.s.] hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk zijn jegens hem voor de daaruit voortvloeiende schade. [appellant] vorderde hoofdelijke veroordeling van [geintimeerden c.s.] tot betaling van de schade, nader gespecificeerd in de dagvaarding onder VI sub 1 tot en met 16, met daarbij enkele nevenvorderingen.
3.2.2.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis overwogen dat [geintimeerden c.s.] erkennen dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt, daarin bestaande dat hij het inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden van 2007 ten onrechte heeft beperkt ten opzichte van de huwelijkse voorwaarden van 1985, hij [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] er niet op heeft gewezen dat winst uit onderneming wel onder het inkomensbegrip van de huwelijkse voorwaarden van 1985 viel omdat dit inkomensbegrip geen beperkingen kende en hij [ex-echtgenote van appellant] er niet op heeft gewezen dat zij bij het sluiten van de overeenkomst voor meer dan een kwart benadeeld zou worden. De rechtbank heeft voorts beoordeeld of er causaal verband bestaat tussen de door [appellant] gevorderde schadeposten en de beroepsfout van de notaris. De rechtbank achtte noch de omkeringsregel, noch het leerstuk van kansschade, noch het leerstuk van proportionele causaliteit van toepassing. Het beroep op het leerstuk van kansschade heeft de rechtbank verworpen op de grond dat het daartoe vereiste conditio sine qua non verband tussen de beroepsfout van de notaris en het verlies van [appellant] van de kans op succes niet aanwezig is. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden aangenomen dat er een reële (meer dan een zeer kleine) kans bestond dat [ex-echtgenote van appellant] , indien zij deugdelijk was geïnformeerd over de strekking van het inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden van 1985, zou hebben ingestemd met een inperking van het inkomensbegrip en afstand zou hebben gedaan van haar recht op verrekening over de periode tot 2007. De rechtbank heeft geen causaal verband aanwezig geacht tussen de beroepsfout van de notaris en de schadeposten die verband houden met de (afwikkeling van de) echtscheiding op de grond dat die kosten hun oorzaak vinden in het feit dat tussen [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] zeer veel geschilpunten bestonden over de afwikkeling van de echtscheiding.
3.2.3.
De rechtbank heeft wel causaal verband aanwezig geacht tussen de beroepsfout van de notaris en de procedurekosten van [appellant] in verband met de door [ex-echtgenote van appellant] aangespannen procedure tot vernietiging van de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst, voor zover deze kosten betrekking hebben op de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Wat betreft deze laatste kosten heeft de rechtbank overwogen dat deze voor rekening van [geintimeerden c.s.] moeten komen omdat de notaris ook na het vonnis in eerste aanleg van 9 februari 2011 vast hield aan zijn standpunt dat partijen in hun huwelijkse voorwaarden van 1985 een beperkt inkomensbegrip hadden opgenomen. Van de kosten van het cassatieberoep van [appellant] heeft de rechtbank overwogen dat deze in redelijkheid voor rekening van [appellant] dienen te blijven. De rechtbank heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen een specificatie te geven van de kosten die zijn verbonden aan de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep inzake de vernietiging van de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst.
3.2.4.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de door [appellant] gevorderde verklaringen voor recht gegeven. Van de door [appellant] naar aanleiding van het tussenvonnis opgevoerde kosten van in totaal € 241.993,52 heeft de rechtbank een bedrag van in totaal € 29.990,76, vermeerderd met wettelijke rente, toewijsbaar geoordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank het aandeel van [appellant] in de factuur van de notaris, zijnde € 796,47, zonder wettelijke rente, toewijsbaar geoordeeld. De rechtbank heeft vervolgens [geintimeerden c.s.] hoofdelijk veroordeeld aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 30.787,23, vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 29.990,76 vanaf 8 maart 2012 en [geintimeerden c.s.] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft het door [appellant] meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3.
[appellant] is van het tussenvonnis en van het eindvonnis in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in hoger beroep 22 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van deze vonnissen. [appellant] heeft zijn vorderingen ten opzichte van de vorderingen in eerste aanleg anders geredigeerd en aangepast aan de omstandigheden ten tijde van de memorie van grieven, onder meer inhoudende dat de echtscheidingsprocedures tussen [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] in augustus 2017 zijn geëindigd met een vaststellingsovereenkomst. [appellant] vordert thans bij arrest, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de notaris jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op 15 maart 2007 voor [notarissen 1] Notarissen bevestigde opdracht tot het actualiseren van de huwelijkse voorwaarden 1985, althans onrechtmatig heeft gehandeld bij de uitvoering daarvan, en daardoor aansprakelijk is jegens [appellant] voor de hierna bedoelde schade;
en:
II. voor recht te verklaren dat de maatschap [notarissen 1] Notarissen, jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de
door de notaris op 15 maart 2007 namens [notarissen 1] Notarissen bevestigde opdracht tot het
actualiseren van de huwelijkse voorwaarden 1985 en daardoor aansprakelijk is jegens [appellant] voor de hierna bedoelde schade;
III. [geintimeerden c.s.] of in elk geval de notaris en de maatschap [notarissen 1] Notarissen ieder voor het geheel, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de uit die wanprestatie, althans onrechtmatige daad, voortvloeiende:
1. honorariumschade tot een bedrag van € 796,47, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2008;
2. schade bestaande uit advocaat-, advies- en overige (proces)kosten voortkomende uit en samenhangende met de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst en de huwelijkse voorwaarden 2007 en de afwikkeling daarvan en het bedrag van € 10.000,00 te boven gaand, tot een bedrag van minimaal € 1.240.075,64, te vermeerderen met de schade vanaf mei 2017, te vermeerderen met de financieringskosten zoals de rente over de hieromtrent aangegane schulden en leningen, nader op te maken bij staat;
3. schade bestaande uit hetgeen aan [ex-echtgenote van appellant] moest worden voldaan wegens afwikkeling van het huwelijksvermogen hetgeen nu alsnog verrekend moest worden op grond van de nu opnieuw geldende huwelijkse voorwaarden uit 1985, meer in het bijzonder met betrekking tot:
a. de waarde van de onderneming van [appellant] ;
b. de banksaldi van [appellant] ;
c. de waarde van de Spaaroptimaalpolis;
d. de levensverzekering bij Nationale Nederlanden;
waarbij tevens de echtelijke woning en de daarop rustende schulden werden afgewikkeld, de privé-investering van [appellant] voor een bedrag van € 139.569,66 is betrokken, toekomstige partneralimentatie is afgekocht en pensioenverevening is overeengekomen, te weten een bedrag van € 355.000,00 te vermeerderen met de waarde van de extra pensioenverevening van € 97.000,00 te vermeerderen met het bedrag van € 57.121,34, dat [appellant] van [ex-echtgenote van appellant] zou hebben ontvangen in geval volgens de akten uit 2007 was afgewikkeld, derhalve een bedrag van € 509.121,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008 (zijnde de peildatum van de afwikkeling op basis van de huwelijkse voorwaarden 1985), althans te vermeerderen met de financieringskosten zoals de rente over de hiervoor afgesloten lening, op te maken bij staat;
4. schade vanwege de partneralimentatie, te weten een bedrag van € 25.833,96;
5. schade vanwege de kinderalimentatie, te weten een bedrag van € 68.959,41;
6. schade met betrekking tot de pensioenverevening en -afstorting, te weten een bedrag van € 107.174,51;
7. schade vanwege dubbele woonlasten, te weten een bedrag van € 43.081,43;
8. vermogensschade doordat [appellant] niet heeft kunnen werken, te weten een bedrag van € 92.705,87 bruto;
9. schade vanwege gederfde inkomsten van [appellant] , te weten per 31 december 2017 een bedrag van € 125.919,00 bruto, te vermeerderen met de toekomstige derving van € 2.469,00 per maand vanaf 1 januari 2018, nader op te maken bij staat;
10. immateriële schade van [appellant] , te weten een bedrag van € 100.000,00 of zoveel minder als het hof in goede justitie zal vaststellen;
IV. [geintimeerden c.s.] voorts te veroordelen om aan [appellant] te voldoen de wettelijke rente ex art.
6:119 BW over de onder III. gevorderde bedragen, ingaande op de eerste dag waarop de
aansprakelijkheidstelling is gedaan, zijnde 8 maart 2012, althans vanaf het moment dat het hof redelijk acht tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [geintimeerden c.s.] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de nader te specificeren werkelijke kosten van het schadeverhaal op [geintimeerden c.s.] , waaronder de daadwerkelijke kosten van dit geding en het geding in eerste aanleg inclusief de daarvoor benodigde rechtsbijstand, te vermeerderen met de financieringskosten, alsmede de wettelijke rente over deze kosten;
VI. met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de kosten van het geding, alsmede de wettelijke rente
over deze kosten voor zover deze niet zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van
het in deze te wijzen arrest.
[geintimeerden c.s.] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.4.
Het hof stelt vast dat de wijziging van eis van [appellant] niet overeenkomstig artikel 2.14 van het toepasselijke procesreglement is aangekondigd. [geintimeerden c.s.] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging die gelet op de redactie van de vordering wel als zodanig herkenbaar is en hebben verweer gevoerd. Het hof ziet ook ambtshalve geen strijd met een goede procesorde. De wijziging van eis is toelaatbaar.
3.5.
De 22 grieven van [appellant] komen in de kern hierop neer. De notaris heeft jegens [appellant] een beroepsfout gemaakt. [geintimeerden c.s.] zijn jegens [appellant] hoofdelijk aansprakelijk en gehouden de schade die het gevolg is van de beroepsfout van de notaris te vergoeden. Alle door [appellant] gevorderde schadeposten staan in causaal verband met de beroepsfout van de notaris. [appellant] heeft zijn schade genoegzaam onderbouwd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.6.1.
[appellant] heeft aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De notaris heeft de op hem vanwege zijn bijzondere rol in de samenleving rustende zwaarwegende zorgplicht in meerdere opzichten geschonden. De notaris had er voor moeten zorgdragen dat zijn werkzaamheden als resultaat zouden hebben dat de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst rechtsgeldig en in rechte onaantastbaar zouden zijn. [appellant] mocht erop vertrouwen dat de notaris aan die verplichting zou voldoen en dat de rechtsverhouding tussen [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] voortaan zou worden bepaald door die akte en overeenkomst. De akte en de overeenkomst zijn echter vernietigd op grond van dwaling hetgeen betekent dat de notaris jegens [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende resultaatsverbintenis. Subsidiair geldt dat de notaris is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende zwaarwegende zorgplicht. In de aanloop naar het opstellen van de akte en de overeenkomst heeft de notaris verzuimd deugdelijk onderzoek te doen naar de bedoelingen van partijen, naar ieders (financiële) positie en naar de betekenis van de akte huwelijkse voorwaarden van 1985. Aldus is de notaris tekortgeschoten in zijn verplichting partijen deugdelijk voor te lichten, te adviseren en te waarschuwen. Tot slot heeft de notaris de inhoud van de gesprekken en correspondentie tussen de notaris, [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] niet deugdelijk vastgelegd.
3.6.2.
[appellant] betoogt verder als volgt. Beantwoording van de vraag of causaal verband aanwezig is tussen de beroepsfout van de notaris en de door [appellant] opgevoerde schadeposten dient te geschieden door een vergelijking te maken tussen de huidige situatie waarin de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst als gevolg van de beroepsfout van de notaris zijn vernietigd en de hypothetische situatie waarin de beroepsfout achterwege zou zijn gebleven. In die laatste situatie zouden de akte en de overeenkomst rechtsgeldig en onaantastbaar zijn en de rechtsverhouding tussen [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] bepalen. Het gaat hier om de beoordeling van het causaal verband in de relatie tussen de notaris en [appellant] . Of [ex-echtgenote van appellant] , wanneer de beroepsfout van de notaris achterwege zou zijn gebleven, al dan niet met de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst zou hebben ingestemd is voor de beoordeling niet relevant. Wat [ex-echtgenote van appellant] zou hebben gedaan is ook niet meer te achterhalen omdat de notaris geen deugdelijke verslagen heeft. Uit de wel beschikbare informatie, waaronder de overwegingen in de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst blijkt dat de notaris [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] uitgebreid heeft voorgelicht over verrekenbedingen en hun werking, dat partijen destijds ook een zeer beperkt inkomensbegrip voor ogen hadden, dat partijen een goede specificering van het inkomensbegrip belangrijk vonden en dat partijen zich bewust waren van het inkomensbegrip en de afstand van verrekening.
Wanneer de notaris aan zijn resultaatsverbintenis zou hebben voldaan en de akte en de overeenkomst rechtsgeldig en onaantastbaar zouden zijn, zouden geen van de door [appellant] opgevoerde schadeposten aan de orde zijn geweest. Daarom is causaal verband in de zin van conditio sine qua non verband tussen de door [appellant] genoemde schade(gebeurtenissen) en voormelde wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van de notaris aanwezig. Bij de beoordeling van het causaal verband hoeft [appellant] geen beroep te doen op de leerstukken “omkeringsregel” en “kansschade”. Hij doet dit beroep slechts subsidiair.
3.6.3.
Wat betreft de schadeposten betoogt [appellant] dat zijn werkelijke schade dient te worden vergoed. Die schade heeft [appellant] in zijn vorderingen tot uitdrukking gebracht en van een onderbouwing voorzien.
3.6.4.
[geintimeerden c.s.] hebben erkend dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt. Er is volgens hen sprake van een zorgplichtschending, niet van een schending van een resultaatsverbintenis. [geintimeerden c.s.] weerspreken dat causaal verband bestaat tussen de beroepsfout van de notaris en de door [appellant] opgevoerde schadeposten, behoudens voor zover de rechtbank dat causaal verband aanwezig heeft geacht. Hun standpunt luidt, samengevat, als volgt. Volgens [geintimeerden c.s.] zou [ex-echtgenote van appellant] , wanneer de notaris [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] juist zou hebben voorgelicht over de inhoud van het inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden van 1985 en hen er op zou hebben gewezen dat het inkomensbegrip in de concept akte huwelijkse voorwaarden van 2007, gelet op de uitleg die hij aan de akte uit 1985 had moeten geven, voor [ex-echtgenote van appellant] een aanmerkelijke benadeling zou betekenen, niet met de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en niet met de overeenkomst hebben ingestemd. Zij verwijzen daartoe onder andere naar het vonnis van de rechtbank van 9 februari 2011 en het arrest van het hof van 28 februari 2012 in de door [ex-echtgenote van appellant] aanhangig gemaakte procedure tot vernietiging daarvan op grond van dwaling. [geintimeerden c.s.] hebben er ter motivering van hun standpunt ook op gewezen dat [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] in 2006 naar de notaris zijn gegaan naar aanleiding van wijzigingen in het erfrecht, niet om de rechten van [ex-echtgenote van appellant] te beperken, dat zij in 2007 22 jaar getrouwd waren, dat [ex-echtgenote van appellant] niet heeft gewerkt om zo voor de vier kinderen te kunnen zorgen en dat zij intussen het bedrijf van [appellant] zag groeien, dat [ex-echtgenote van appellant] financieel afhankelijk was van [appellant] en dat de echtscheiding al binnen twee jaar na de akte huwelijkse voorwaarden 2007 en de overeenkomst is uitgesproken.
De enige schade die redelijkerwijs aan de beroepsfout van de notaris kan worden toegerekend bestaat uit de door de rechtbank toegewezen kosten in verband met de procedure betreffende de vernietiging van de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst in eerste aanleg en in hoger beroep. [appellant] heeft niet onderbouwd dat zijn schade op dit punt meer bedraagt dan de rechtbank heeft toegewezen.
3.7.1.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat sprake is van een opdracht aan de maatschap [notarissen 1] Notarissen, uitgevoerd door de notaris, om de huwelijkse voorwaarden van 1985 te actualiseren. Waar sprake is van een door de maatschap aanvaarde opdracht is op grond van art. 7:407 lid 2 BW iedere maat jegens de opdrachtgever aansprakelijk voor het geheel, tenzij de tekortkoming niet aan hem kan worden toegerekend. De opdracht is niet gegeven door [appellant] alleen, maar door [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] tezamen. De notaris heeft een zorgplicht jegens [appellant] en jegens [ex-echtgenote van appellant] . Hij dient de belangen van beiden op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te dienen (artikel 17 Wna). De inhoud van de zorgplicht van een notaris is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het gaat hier om wijziging van een akte huwelijkse voorwaarden en om een overeenkomst tussen [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] . Voor een rechtsgeldige totstandkoming van een dergelijke akte en overeenkomst is noodzakelijk dat de wil van zowel [appellant] als van [ex-echtgenote van appellant] zonder gebreken wordt gevormd en vervolgens dat hun wil gelijkluidend is c.q. dat tussen hen wilsovereenstemming bestaat. In een bespreking met [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] was de notaris gebleken dat [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] er vanuit gingen dat de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden van 1985 een beperkt inkomensbegrip kenden in die zin dat winst uit onderneming niet als (te verrekenen) inkomen gold. Of die huwelijkse voorwaarden dienden te worden aangepast was volgens de notaris afhankelijk van de inhoud van die voorwaarden, die de notaris nog niet kende. Daarom heeft de notaris partijen gevraagd die voorwaarden aan hem te verstrekken. Op de notaris rustte de plicht na ontvangst van die voorwaarden te onderzoeken wat tussen partijen rechtens gold op het punt van het inkomensbegrip. Een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris had moeten begrijpen dat artikel 8 van die voorwaarden aldus moet worden uitgelegd dat tussen partijen een geheel onbeperkt inkomensbegrip gold. De notaris had vervolgens moeten vaststellen dat er een discrepantie bestond tussen hetgeen [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] dachten dat tussen hen rechtens gold en hetgeen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden van 1985 schriftelijk was neergelegd. De notaris had ook moeten vaststellen dat de met de concept akte huwelijkse voorwaarden van 2007 voorgestane inperking van het inkomensbegrip een aanmerkelijk nadeel voor [ex-echtgenote van appellant] zou betekenen. Op de notaris rustte de plicht zowel [appellant] als [ex-echtgenote van appellant] te informeren en [ex-echtgenote van appellant] bovendien te waarschuwen voor het gevolg van wijziging van het inkomensbegrip. Op de notaris rustte ook de plicht zich ervan te vergewissen of zowel [appellant] als [ex-echtgenote van appellant] daadwerkelijk dit gevolg begrepen en daadwerkelijk wilden. Wanneer de notaris voormelde verplichtingen zou zijn nagekomen en [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] vervolgens (nog steeds) allebei als hun wil te kennen zouden hebben gegeven dat de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst tussen hen moest gaan gelden, zouden deze onaantastbaar zijn geweest. De notaris is voormelde verplichtingen echter niet nagekomen. Daarmee heeft hij de op hem rustende zorgplicht jegens [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] geschonden.
3.7.2.
De notaris is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem jegens [appellant] (en [ex-echtgenote van appellant] ) rustende verbintenis de vereiste zorg te verlenen en de vereiste zorgvuldigheid te betrachten. Deze verbintenis houdt niet in dat de notaris als resultaat diende te bewerkstelligen dat tussen [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] een in rechte onaantastbare akte en overeenkomst tot stand zou komen met een inhoud zoals die in die akte en overeenkomst was vermeld. Het vormen en bepalen van de wil met het oog op huwelijkse voorwaarden en een overeenkomst is aan [appellant] en aan [ex-echtgenote van appellant] , niet aan de notaris. Het hof deelt dan ook niet het andersluidende standpunt van [appellant] .
3.7.3.
Het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen I. en II. van [appellant] toewijsbaar zijn als volgt en met dien verstande dat daarbij de door de rechtbank in de beslissing vermelde grondslagen moeten worden overgenomen omdat tegen die beslissingen niet is gegriefd. Voor vordering I. geldt dat voor recht zal worden verklaard dat de notaris jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld bij de uitvoering van de op 15 maart 2007 door de notaris namens [notarissen 1] Notarissen bevestigde opdracht tot het actualiseren van de huwelijkse voorwaarden van 1985 en daardoor gehouden is aan [appellant] de schade te vergoeden die [appellant] als een gevolg daarvan lijdt. Voor vordering II. geldt dat voor recht zal worden verklaard dat de maatschap [notarissen 1] Notarissen jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de door de notaris op 15 maart 2007 namens [notarissen 1] Notarissen bevestigde opdracht tot het actualiseren van de huwelijkse voorwaarden van 1985 en daardoor verplicht is aan [appellant] de schade te vergoeden die [appellant] daardoor lijdt. Nu ook niet is gegriefd tegen de veroordeling van [geintimeerden c.s.] tot vergoeding van schade geldt wat betreft vordering III. dat [geintimeerden c.s.] tot vergoeding van schade zullen worden veroordeeld, voor zover deze hierna toewijsbaar wordt geoordeeld.
3.8.
De vraag naar de vestiging van de aansprakelijkheid en de omvang daarvan ligt nu ter beoordeling voor. Voor het aannemen van aansprakelijkheid van de notaris (en [geintimeerden c.s.] ) voor de door [appellant] opgevoerde schade(gebeurtenissen) is noodzakelijk dat tussen de beroepsfout van de notaris en die schade(gebeurtenissen) causaal verband in de zin van conditio sine qua non verband bestaat als bedoeld in artikel 6:74 BW en 6:162 BW. Indien dat verband aanwezig is, dient vervolgens te worden beoordeeld of de betreffende schade aan de notaris moet worden toegerekend als bedoeld in artikel 6:98 BW.
3.9.
De vordering onder III. kent 10 schadeposten. De eerste post betreft het aandeel van [appellant] in het aan de notaris betaalde honorarium. Het gaat om een bedrag van € 796,47. [geintimeerden c.s.] hebben meegedeeld dit bedrag uit coulance terug te willen betalen. In geschil is of wettelijke rente over dit bedrag is verschuldigd. [appellant] betoogt dat nu de akte en de overeenkomst zijn vernietigd de notaris achteraf bezien niets heeft gepresteerd. [appellant] heeft daarom onverschuldigd honorarium betaald. [geintimeerden c.s.] betogen dat er geen grondslag is voor toekenning van wettelijke rente. Het hof deelt dat standpunt. Zou [appellant] een beroep op ontbinding van de overeenkomst van opdracht hebben gedaan, dan zou een verplichting tot terugbetaling zijn ontstaan en in geval van verzuim terzake tot verschuldigdheid van wettelijke rente. Dat heeft [appellant] echter niet gedaan. Het betaalde honorarium kan voorts ook niet worden aangemerkt als schade die het gevolg is van de beroepsfout van de notaris. De omstandigheid dat [appellant] honorarium heeft betaald vindt zijn grond immers in de verbintenis die op [appellant] rust uit hoofde van de (niet ontbonden) overeenkomst van opdracht en niet in de beroepsfout van de notaris. Deze post is dus toewijsbaar tot een bedrag van € 796,47.
3.10.
De tweede post betreft schade bestaande uit advocaat-, advies- en overige (proces)kosten voortkomende uit en samenhangende met de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst en de huwelijkse voorwaarden van 2007 en de afwikkeling daarvan en het bedrag van € 10.000,00 te boven gaand, tot een bedrag van minimaal € 1.240.075,64, te vermeerderen met de schade vanaf mei 2017, te vermeerderen met de financieringskosten zoals de rente over de hieromtrent aangegane schulden en leningen, nader op te maken bij staat. Deze post kent twee onderdelen, kosten in verband met de vernietigingsactie van [ex-echtgenote van appellant] en de daaruit gevolgde procedures over de rechtsgeldigheid van de huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst en kosten in verband met de echtscheidingsprocedures. Wat betreft de schade bestaande uit de kosten die [appellant] heeft moeten maken als gevolg van het feit dat [ex-echtgenote van appellant] vernietiging van de akte en overeenkomst heeft gevorderd, gegrond op - kort gezegd - dwaling als gevolg van de beroepsfout van de notaris, geldt dat zonder beroepsfout [appellant] die kosten niet zou hebben gehad. [ex-echtgenote van appellant] zou dan immers haar wil op grond van volledige en juiste informatie hebben gevormd en geen vordering tot vernietiging van de akte en overeenkomst op grond van dwaling hebben ingesteld. Daarmee is het conditio sine qua non verband tussen schade bestaande uit de kosten voor die procedures en de beroepsfout gegeven. [geintimeerden c.s.] hebben dit conditio sine qua non verband ook niet betwist. [geintimeerden c.s.] dienen deze schade te vergoeden voor zover deze gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade als een gevolg van de beroepsfout aan de notaris kan worden toegerekend.
3.11.1.
[appellant] betoogt dat alle kosten tot en met de procedure in cassatie als gevolg van de beroepsfout aan de notaris moeten worden toegerekend. [geintimeerden c.s.] achten alleen de kosten tot en met de procedure in hoger beroep toerekenbaar en wel alleen voor zover de rechtbank die toewijsbaar heeft geoordeeld. Artikel 6:98 BW vergt een oordeel over de toerekenbaarheid van de schade aan de notaris als gevolg van de beroepsfout, waarbij causaliteit en redelijkheid een rol spelen. Anders dan [geintimeerden c.s.] lijken te bepleiten is de toets niet of het redelijkheid is dat kosten zijn gemaakt en of de kosten redelijk zijn zoals aan de orde is in gevallen waarop artikel 6:96 BW ziet. Het hof stelt vast dat [appellant] verweer heeft moeten voeren tegen het beroep op vernietiging van de akte en overeenkomst om de negatieve gevolgen voor hem bij het slagen van dat beroep af te wenden. [ex-echtgenote van appellant] heeft bij brief van 19 oktober 2008 de buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen van de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 (productie 87, punt 20 van [appellant] , het verzoekschrift van [ex-echtgenote van appellant] van 5 februari 2009). Aangezien het hier gaat om een beroepsfout van een notaris, waarvan (hoge) juridische kosten als kenmerkend gevolg zijn aan te merken, acht het hof de kosten die [appellant] vanaf 19 oktober 2008 in verband met het verweer heeft gemaakt in beginsel toerekenbaar.
3.11.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg facturen van de advocaten mrs. [advocaat 1] en [advocaat 2] overgelegd die betrekking hebben op de periode vanaf 14 augustus 2008 tot en met het arrest van de Hoge Raad van 23 juli 2013. De rechtbank heeft van de door [appellant] opgevoerde kosten een bedrag van € 11.449,28 in verband met facturen van mr. [advocaat 1] toewijsbaar geoordeeld en een bedrag van € 18.541,48 in verband met facturen van mr. [advocaat 2] . [appellant] betoogt met de grieven 16 tot en met 19 dat een hoger bedrag aan kosten aan de notaris toerekenbaar is.
3.11.3.
Wat betreft de facturen van mr. [advocaat 1] geldt het volgende. [appellant] heeft facturen overgelegd bij dagvaarding in eerste aanleg (producties 73 en 74) en bij akte van depot van 12 december 2016 en een verklaring van mr. [advocaat 1] bij conclusie na tussenvonnis van 26 juli 2017 (productie 1). Het hof kan uit de facturen van mr. [advocaat 1] niet afleiden in welke mate de werkzaamheden van mr. [advocaat 1] verband houden met het beroep op vernietiging van [ex-echtgenote van appellant] dan wel met de echtscheidingsprocedure. Het hof stelt vast dat mr. [advocaat 1] na voormelde brief van 19 oktober 2008 op 5 november 2008, 26 januari 2009 en 5 februari 2009 facturen aan [appellant] heeft gezonden (productie 73). Het verzoekschrift van [ex-echtgenote van appellant] dateert van 5 februari 2009. Een belangrijk onderdeel van dit verzoekschrift is het beroep op vernietiging van de akte huwelijkse voorwaarden van 2007. Aannemelijk is dat mr. [advocaat 1] vanaf 19 oktober 2008 werkzaamheden heeft verricht die verband houden met het aangekondigde beroep op vernietiging. De inhoud van het echtscheidingsverzoek vergde dit nog meer. Totdat de rechtbank oordeelde dat een vordering tot vernietiging van de huwelijkse voorwaarden van 2007 bij dagvaarding diende te worden ingesteld hadden de werkzaamheden van mr. [advocaat 1] in de verzoekschriftprocedure een gemengd karakter. Vervolgens heeft mr. [advocaat 1] zowel ten behoeve van de verzoekschriftprocedure als ten behoeve van de dagvaardingsprocedure werkzaamheden verricht. Bij gebreke van aanknopingspunten om de kosten voor werkzaamheden die zijn verricht in verband met het beroep op vernietiging concreet te begroten dienen deze kosten te worden geschat. Mr. [advocaat 1] schat het aandeel van deze kosten in de totale kosten op 60 tot 70%. Een schatting van een advocaat die in het kader van een bewijsaanbod als getuige is genoemd acht het hof niet zonder betekenis. Gelet daarnaast op het aanmerkelijke aandeel van het beroep op vernietiging van de huwelijkse voorwaarden van 2007 en de gevolgen daarvan voor de afwikkeling van het echtscheidingsverzoek en de nevenverzoeken acht het hof aannemelijk dat een belangrijk deel van de werkzaamheden van mr. [advocaat 1] daarmee gepaard is gegaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat als gevolg van het beroep het inkomensbegrip uit twee akten huwelijkse voorwaarden in beeld kwam en een beroep op dwaling en het leerstuk “laesio enormis” meer dan standaardwerkzaamheden vergt. Wanneer dit in aanmerking wordt genomen en wordt afgezet tegen het feit dat het verzoekschrift naast het beroep op vernietiging zeven verzoeken in het kader van de echtscheiding kent schat het hof het aandeel van werkzaamheden die zijn verricht in verband met het beroep op vernietiging op 50%. Het hof neemt gelet op het vorenstaande in aanvulling op de facturen die de rechtbank in aanmerking heeft genomen ook de facturen van 5 november 2008 (€ 1.774,79), 26 januari 2009 (€ 1.112,55), 5 februari 2009 (€ 1.271,49), 17 februari 2009 (€ 900,64) en 26 februari 2009 (€ 1.271,49) in aanmerking nu die dateren van na het buitengerechtelijke beroep op vernietiging van [ex-echtgenote van appellant] van 19 oktober 2008 en ook de factuur van 13 mei 2009 (€ 208,00) die bij akte van depot in de procedure bij de rechtbank is overgelegd. De factuur [factuur] bevindt zich niet bij de gedingstukken, terwijl [geintimeerden c.s.] hebben betwist dat deze factuur aan [appellant] is gestuurd en door hem is betaald. Ook in hoger beroep heeft [appellant] nagelaten deze factuur in reactie op het verweer en op de afwijzende beslissing van de rechtbank in het geding te brengen. Het hof zal de met betrekking tot deze factuur door [appellant] opgevoerde kosten daarom niet bij de schadebegroting in aanmerking nemen. De in aanmerking te nemen door mr. [advocaat 1] gefactureerde kosten bedragen dan € 6.330,96 (via [advocatenkantoor 1] ) en € 34.349,46 (via [advocatenkantoor 2] ), in totaal € 40.680,42. 50% daarvan is € 20.340,21. Dit bedrag komt als schadevergoeding in aanmerking.
3.11.4.
Wat betreft de facturen van mr. [advocaat 2] geldt het volgende. [appellant] heeft facturen overgelegd bij dagvaarding in eerste aanleg (producties 71 en 72) en bij akte van depot van 12 december 2016. [appellant] heeft die facturen bij conclusie na tussenvonnis van 26 juli 2017 in vijf categorieën verdeeld, te weten bestudering stukken (€ 5.522,41), handelskamer (€ 18.932,82), hoger beroep (€ 19.867,79), aansprakelijkheid (€ 7.201,88) en cassatie (€ 70.287,51). Als bijlage bij de conclusie heeft [appellant] de facturen die hij als schade opvoert met datum en kenmerk op een rij gezet.
3.11.5.
De facturen in de categorie “aansprakelijkheid” betreffen werkzaamheden in verband met de aansprakelijkstelling van de notaris. Deze kosten houden geen verband met het verweer tegen de vernietigingsactie van [ex-echtgenote van appellant] . De rechtbank heeft deze kosten niet bij de begroting in aanmerking genomen en [appellant] heeft daartegen niet gegriefd. Wat betreft de (proces)kosten in verband met de procedure tegen [geintimeerden c.s.] betoogt [appellant] dat de werkelijke kosten moeten worden vergoed. Daarover oordeelt het hof later.
3.11.6.
De rechtbank heeft de facturen in verband met de eerste twee categorieën niet bij de begroting van de schade in aanmerking genomen overwegende dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat mr. [advocaat 2] werkzaamheden heeft verricht in verband met de procedure in eerste aanleg en niet heeft onderbouwd dat deze facturen betrekking hebben op het verweer tegen de vernietigingsactie van [ex-echtgenote van appellant] . Het hof stelt vast dat [appellant] ter onderbouwing van de door hem gemaakte kosten voor de werkzaamheden van mr. [advocaat 2] heeft volstaan met het in het geding brengen van facturen en het onderverdelen daarvan in categorieën. Voor het hof liggen dan in het kader van de begroting van de schade de facturen van mr. [advocaat 2] ter beoordeling voor. Het hof stelt vast dat de facturen blijkens de vermeldingen daarop betrekking hebben op een veelheid aan werkzaamheden. Mr. [advocaat 2] heeft de diverse opdrachten van [appellant] onderverdeeld in “echtscheiding”, “voorlopige voorziening”, “kort geding”, “alimentatie”, “verdeling/verrekening”, “advies”, “huwelijkse voorwaarden”, hoger beroep”, “hoger beroep huwelijkse voorwaarden” en “cassatie”. De factuur van 9 september 2010 (€ 5.522,41) betreft de bestudering van stukken. De factuur vermeldt dat het advieswerkzaamheden betreft. Op grond van de specificatie bij de factuur is niet vast te stellen in welke van voormelde categorieën advies is gegeven. Het advieswerk kan op vele van de voormelde opdrachten zien. Anders dan bij de facturen van mr. [advocaat 1] , die een inschatting van de verdeling van de kosten heeft gemaakt, heeft het hof hier onvoldoende aanknopingspunten een deel van de factuur schattenderwijs toe te rekenen aan werkzaamheden in verband met verweer tegen de vernietigingsactie van [ex-echtgenote van appellant] . Het had tegen de achtergrond van het verweer van [geintimeerden c.s.] en de afwijzing van de vordering door de rechtbank op de weg van [appellant] gelegen de vordering in hoger beroep op dit punt nader te onderbouwen. Het hof neemt de factuur niet bij de begroting in aanmerking.
3.11.7.
De facturen die [appellant] aanduidt als “handelskamer” (€ 18.932,82) vermelden dat zij betrekking hebben op “huwelijkse voorwaarden”. Niet in geschil is dat mr. [advocaat 1] zich gedurende de procedure in eerste aanleg als advocaat van [appellant] heeft onttrokken - de rechtbank vermoedt medio september 2010 en partijen hebben daarover geen andersluidende informatie verstrekt - en dat mr. [advocaat 2] zich als zodanig heeft gesteld. De facturen dateren vanaf 31 december 2010, voordat de rechtbank vonnis had gewezen. Het hof acht gelet op de gedetailleerde onderverdeling van de facturen naar de aard van de werkzaamheden aannemelijk dat de facturen met de vermelding “huwelijkse voorwaarden” betrekking hebben op werkzaamheden in het kader van verweer tegen de vernietigingsactie van [ex-echtgenote van appellant] . De specificaties bij de facturen duiden niet op andere werkzaamheden. Het bedrag van € 18.932,82 komt als schadevergoeding in aanmerking.
3.11.8.
De facturen die [appellant] aanduidt als “hoger beroep” (€ 19.867,79) vermelden dat zij betrekking hebben op “hoger beroep huwelijkse voorwaarden”. Wat betreft de facturen van na het arrest van het hof van 28 februari 2012, die de rechtbank niet bij de begroting in aanmerking heeft genomen, geldt het volgende. [appellant] betoogt dat deze facturen zien op het onderzoeken van cassatiemogelijkheden. De factuur van 15 maart 2012 (€ 555,02) ziet blijkens de specificatie op bestudering van het arrest van het hof, overleg met cliënt en met derden, waaronder een cassatieadvocaat. De factuur van 17 april 2012 (€ 582,77) heeft blijkens de specificatie een gemengd karakter. Een bedrag van € 110,00 in verband met de aansprakelijkstelling van de notaris is niet bij de begroting in aanmerking te nemen. De factuur van 18 februari 2013 (€ 197,52) ziet blijkens de specificatie op bestudering van uitspraken van rechtbank en hof in het kader van “hoger beroep huwelijkse voorwaarden” en wordt bij de begroting in aanmerking genomen. Gelet op het vorenstaande komt van de facturen voor “hoger beroep” een bedrag van € 19.736,89 als schadevergoeding in aanmerking.
3.11.9.
De facturen die [appellant] aanduidt als “cassatie” (€ 70.287,51) vermelden “cassatieadvies huwelijkse voorwaarden”. Beantwoording van de vraag of de kosten in verband met de procedure in cassatie in zodanig verband staan met de beroepsfout van de notaris dat zij als gevolg van deze gebeurtenis aan de notaris kunnen worden toegerekend, dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval te geschieden. In dit geval staat vast dat het hof in hoger beroep bij arrest van 28 februari 2012 de grieven van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij het beroep op dwaling is gehonoreerd, heeft verworpen. Voorafgaand aan dat arrest heeft de notaris op 24 februari 2011, op 19 mei 2011, op 9 juli 2011 en op 3 november 2011 aan [appellant] nog informatie gezonden ter ondersteuning van het standpunt van [appellant] in de door [ex-echtgenote van appellant] aanhangig gemaakte procedure. De notaris heeft daarna niet aan [appellant] meegedeeld dat zijn standpunt was gewijzigd. In mei 2012 heeft [appellant] , na cassatie-advies te hebben ingewonnen, beroep in cassatie tegen het arrest van het hof ingesteld. In het door [appellant] overgelegde (onderdeel van het) cassatieadvies van [cassatieadvocaat] advocaten en notarissen vermeldt de cassatieadvocaat dat hij zeer wel bereid is om cassatieberoep op de door hem geformuleerde gronden in te stellen ondanks dat zijn advies niet onverdeeld positief is, omdat de in zijn advies aangeroerde vragen in ieder geval voor de rechtspraktijk van groot belang zijn. De verzekeraar van de notaris heeft nadat [appellant] beroep in cassatie had laten instellen op 26 juli 2012 nog aan [appellant] bericht dat de notaris geen beroepsfout heeft gemaakt. [geintimeerden c.s.] hebben de stelling van [appellant] in de akte na pleidooi dat hij op grond van het cassatieadvies redelijkerwijs tot het laten instellen van beroep in cassatie mocht overgaan niet weersproken. Het hof is van oordeel dat gelet op het cassatieadvies en de overige voormelde omstandigheden de met het instellen van beroep in cassatie gepaard gaande kosten op de voet van artikel 6:98 BW aan de notaris kunnen worden toegerekend. De omstandigheid dat de Hoge Raad het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO heeft verworpen doet aan dat oordeel niet af. De cassatieadvocaat meldde in zijn advies immers dat beantwoording van diverse vragen wel van groot belang voor de rechtspraktijk was. De Hoge Raad heeft voorts geen toepassing gegeven aan het ten tijde van zijn arrest al geldende artikel 80a RO dat grond biedt voor niet-ontvankelijk verklaring omdat de aangevoerde klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. De kosten van [appellant] in cassatie in verband met de procedure tot vernietiging komen voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de aanduiding op de facturen en de daarbij gevoegde specificaties betreffen de facturen werkzaamheden in verband met de cassatieprocedure over de vernietiging van de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst door [ex-echtgenote van appellant] . [geintimeerden c.s.] hebben niet gereageerd op de na het pleidooi bij het hof door [appellant] genomen akte met het cassatieadvies en het facturenoverzicht. [geintimeerden c.s.] hebben in een eerder stadium van de procedure wel betoogd dat het bedrag zeer hoog is in vergelijking tot de kosten die [ex-echtgenote van appellant] in cassatie heeft moeten maken, maar ziet er daarbij aan voorbij dat de advocaten van [appellant] de Hoge Raad van argumenten moesten voorzien om anders te oordelen dan de rechtbank en het hof hadden gedaan, terwijl [ex-echtgenote van appellant] zich ook in cassatie achter die uitspraken kon scharen. Gelet hierop komt het volledige gefactureerde bedrag van € 70.287,51 als schadevergoeding in aanmerking.
3.11.10.Het hof begroot, resumerend, de schade van [appellant] in verband met kosten voor verweer tegen de vernietigingsactie van [ex-echtgenote van appellant] op een bedrag van € 129.297,43. Vergoeding van deze schade wordt gevorderd voor zover deze het reeds eerder door (de verzekeraar van) de notaris aan [appellant] vergoede bedrag van € 10.000,00 te boven gaat.
3.12.1.
Onderdeel 2 van post 2 betreft de kosten van [appellant] in verband met de echtscheidingsprocedure. [appellant] voert advocaatkosten en kosten van een werknemer van zijn vennootschap op. De posten 3 tot en met 7 hebben betrekking op de afwikkeling van de echtscheiding. Het vereiste conditio sine qua non verband met de beroepsfout is wat betreft deze posten aanwezig indien de betreffende schade zich niet zou hebben voorgedaan wanneer de beroepsfout van de notaris achterwege zou zijn gebleven en hij zijn zorgplicht had nageleefd (de hypothetische situatie). Het gaat dan om de zorgplicht met een inhoud zoals het hof die in 3.7.1. en 3.7.2. heeft aangeduid. Dit betekent dat voor het bepalen van de hypothetische situatie - anders dan [appellant] bepleit - niet moet worden uitgegaan van een resultaat dat de notaris had dienen te bewerkstelligen, inhoudende een in rechte onaantastbare akte en overeenkomst met de rechtsgevolgen die daaruit voortvloeiden.
3.12.2.
Voor het bepalen van de hypothetische situatie dient te worden beoordeeld of niet alleen [appellant] , maar ook [ex-echtgenote van appellant] in de situatie dat de notaris het in 3.7.1. genoemde onderzoek had verricht en de in 3.7.1. genoemde voorlichting en waarschuwing had gegeven (nog steeds) allebei als hun wil te kennen zouden hebben gegeven dat de akte huwelijkse voorwaarden 2007 en de overeenkomst tussen hen moesten gaan gelden. Bij het beoordelen van die hypothetische situatie gaat het om de hypothetische situatie van beide partijen bij de akte en overeenkomst, dus [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] . Het standpunt van [appellant] dat niet relevant is wat [ex-echtgenote van appellant] zou hebben gewild wordt dan ook verworpen.
3.12.3.
[geintimeerden c.s.] hebben betoogd dat het vereiste conditio sine qua non verband tussen de beroepsfout en de betreffende schadeposten ontbreekt omdat ook indien de notaris zijn zorgplicht zou zijn nagekomen de echtscheiding van [appellant] zou zijn afgewikkeld op grond van de huwelijkse voorwaarden van 1985. [ex-echtgenote van appellant] zou volgens [geintimeerden c.s.] nooit hebben ingestemd met de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst. Het hof acht met [geintimeerden c.s.] aannemelijk dat [ex-echtgenote van appellant] bij een juiste informatievoorziening door de notaris niet met de akte en de overeenkomst zou hebben ingestemd. In de procedures waarnaar [geintimeerden c.s.] hebben gewezen heeft [ex-echtgenote van appellant] vernietiging van die akte en overeenkomst gevorderd op grond van dwaling. Een beroep op dwaling door [ex-echtgenote van appellant] als bedoeld in artikel 6:228 BW houdt mede in de stelling dat de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken, de hypothetische situatie, niet zou zijn gesloten. Dit beroep op dwaling is in rechte gehonoreerd. Het hof oordeelde daarbij bij arrest van 28 februari 2012 de wijziging van het inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden en de inhoud van de overeenkomst zeer nadelig voor [ex-echtgenote van appellant] . Op grond hiervan is reeds aannemelijk dat [ex-echtgenote van appellant] bij een juiste informatievoorziening door de notaris niet met de akte en de overeenkomst zou hebben ingestemd. De door [geintimeerden c.s.] aangevoerde concrete feiten en omstandigheden, te weten dat [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] in 2006 naar de notaris zijn gegaan naar aanleiding van wijzigingen in het erfrecht, niet om de rechten van [ex-echtgenote van appellant] te beperken, dat zij in 2007 22 jaar getrouwd waren, dat [ex-echtgenote van appellant] niet heeft gewerkt om voor de vier kinderen te kunnen zorgen en dat zij intussen het bedrijf van [appellant] zag groeien, dat [ex-echtgenote van appellant] financieel afhankelijk was van [appellant] en dat de echtscheiding al binnen twee jaar na de akte huwelijkse voorwaarden 2007 en de overeenkomst is uitgesproken, dragen eveneens bij aan het oordeel dat aannemelijk is dat [ex-echtgenote van appellant] , zou zij over de aanmerkelijke benadeling door de notaris zijn ingelicht en daarvoor zijn gewaarschuwd, niet met de akte en de overeenkomst zou hebben ingestemd.
3.12.4.
[appellant] heeft nog betoogd dat hij wordt gehinderd feiten en omstandigheden aan te voeren ter ondersteuning van zijn standpunt omdat de notaris niet heeft gezorgd voor een deugdelijke verslagging van de tussen notaris, [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] gevoerde besprekingen. Het ontbreken van gespreksverslagen heeft [appellant] niet belemmerd aan te voeren wat het standpunt van [appellant] en van [ex-echtgenote van appellant] was bij de diverse besprekingen. Deze door [appellant] - op wie stelplicht en bewijslast rusten - aangevoerde feiten en omstandigheden, te weten de overwegingen in de akte huwelijkse voorwaarden van 2007 en de overeenkomst waaruit blijkt dat de notaris [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] uitgebreid heeft voorgelicht over verrekenbedingen en hun werking, dat partijen destijds ook een zeer beperkt inkomensbegrip voor ogen hadden, dat partijen een goede specificering van het inkomensbegrip belangrijk vonden en dat partijen zich bewust waren van het inkomensbegrip en de afstand van verrekening, leiden niet tot een ander oordeel van het hof op het punt van het causaal verband. Immers, wat [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] toen voor ogen hadden en belangrijk vonden was gebaseerd op een onjuiste opvatting over het inkomensbegrip dat in hun rechtsrelatie op grond van de akte huwelijkse voorwaarden van 1985 gold.
3.12.5.
[appellant] heeft niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid in dit geval niet aan de orde is, zodat dit geen bespreking behoeft.
3.12.6.
Voor toepassing van de omkeringsregel is geen plaats. Voor toepassing van deze regel is vereist dat vaststaat dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade. De zorgplicht van de notaris is geen norm die strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar. De inhoud van de zorgplicht van de notaris is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het opstellen van een leveringsakte van een onroerende zaak vergt andere zorg dan het opstellen van een testament of het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Een dergelijke norm strekt ertoe de betrokkenen bij die verschillende op te stellen schriftelijke stukken kortgezegd goed geïnformeerd hun wil te laten vormen, uiten en vastleggen.
3.12.7.
Wat betreft het beroep op het leerstuk van kansschade geldt het volgende. Het leerstuk is ontwikkeld op het terrein van de beroepsfouten, maar ook daarbuiten kan het worden toegepast (vergelijk Hoge Raad 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1683). De leer van de kansschade is geëigend om een oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een op zichzelf vaststaande tekortkoming of onrechtmatige daad schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar grond vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie dat de tekortkoming of onrechtmatige daad achterwege zou zijn gebleven, de kans op succes zich in werkelijkheid ook zou hebben gerealiseerd. Het leerstuk van kansschade betreft derhalve gevallen waarin niet kan worden bepaald dat de schade van de benadeelde zou zijn uitgebleven indien de gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat zich niet had voorgedaan en waarin in zoverre een conditio sine qua non verband niet kan worden vastgesteld. Door de schade te herdefiniëren als het verlies van een kans van de benadeelde op een beter resultaat indien de fout achterwege zou zijn gebleven, kan tussen die fout en het verlies van een kans wel een conditio sine qua non verband worden vastgesteld. De aangesprokene kan worden veroordeeld tot vergoeding van een percentage van de schade dat met de verloren gegane kans in overeenstemming is. De goede en kwade kansen worden daarbij geschat. Indien geen grond bestaat om op voorhand ervan uit te gaan dat die kans nihil of zeer klein is, dient de schade zo nodig bij wijze van schatting te worden bepaald.
3.12.8.
[appellant] betoogt bij grief 9 (punt 2.92 e.v.) dat indien de notaris had gedaan hetgeen hij in het kader van de op hem rustende resultaatsverbintenis had behoren te doen, het opstellen van een in rechte onaantastbare akte en overeenkomst, de kans van [appellant] op een positief resultaat, zijnde een akte en overeenkomst met de rechtsgevolgen die daaruit voortvloeiden, 100% was, oftewel een zekerheid. Uit deze stelling volgt dat volgens [appellant] het leerstuk van kansschade niet aan de orde is omdat wel, en met 100% zekerheid kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie dat de tekortkoming of onrechtmatige daad achterwege zou zijn gebleven, de kans op succes zich in werkelijkheid ook zou hebben gerealiseerd. Het hof deelt het standpunt van [appellant] niet, dat zonder beroepsfout van de notaris hij zeker geen schade verband houdend met de echtscheiding zou hebben geleden. Uit het in 3.12.3. weergegeven oordeel van het hof volgt dat [appellant] ook zonder beroepsfout van de notaris de door hem als gevolg van de echtscheiding opgevoerde schade zou hebben geleden. Bij gebreke van onzekerheid over de vraag of een op zichzelf vaststaande tekortkoming of onrechtmatige daad schade heeft veroorzaakt is toepassing van het leerstuk van kansschade niet aan de orde.
3.12.9.
Uit het vorenstaande volgt dat de kosten, genoemd onder post 2 onderdeel 2 en de posten 3 tot en met 7 niet bij de schadebegroting in aanmerking worden genomen.
3.13.
De door [appellant] opgevoerde posten 8 tot en met 10 betreffen vermogensschade doordat [appellant] niet heeft kunnen werken, schade vanwege gederfde inkomsten van [appellant] en immateriële schade van [appellant] (3.48-3.54 MvG). Het hof zal hier ook de van het eerste deel van post 2 deel uitmakende kosten van een werknemer van de vennootschap van [appellant] beoordelen (3.120 MvG). Post 8 betreft volgens [appellant] (3.48 MvG) verlofuren die hij niet heeft kunnen laten uitbetalen omdat hij vele uren heeft moeten besteden aan de procedures. Uit de door [appellant] ter onderbouwing in hoger beroep overgelegde productie 106 met een overzicht van uren en activiteiten blijkt het hof dat [appellant] een veelheid aan activiteiten opvoert. In hoofdzaak houden deze verband met de echtscheiding. Op onderdelen kunnen de activiteiten betrekking hebben op de vernietigingsactie van [ex-echtgenote van appellant] . Voor zover dat het geval is ontbreekt iedere motivering van [appellant] die tot het oordeel kan leiden dat die activiteiten in werktijd moesten worden verricht. Vooral ontbreekt iedere onderbouwing die tot het oordeel kan leiden dat de vennootschap heeft besloten dat [appellant] verlofuren niet mocht laten uitbetalen. Wat betreft post 9 geldt dat iedere motivering ontbreekt voor het oordeel dat het salaris van [appellant] per 1 oktober 2013 moest worden verlaagd omdat hij als gevolg van de beroepsfout van de notaris in de zin zoals door het hof in rov. 3.7.1. en 3.7.2. geduid, minder declarabele uren voor de vennootschap maakte. De dreigende grote schade die [appellant] als oorzaak voor zijn mindere productiviteit vermeldt is het gevolg van de akte huwelijkse voorwaarden van 1985 zoals die moet worden uitgelegd, niet van de beroepsfout van de notaris. Het hof verwijst naar 3.12.3. Voor vergoeding van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106 BW, gevorderd met post 10, is niet toereikend dat de verschillende procedures waarin [appellant] is betrokken lang hebben geduurd, dat zijn vertrouwen in het notariaat is geschaad en dat hij zich machteloos voelt. Ook is niet toereikend de stelling dat [appellant] depressief is en dat zijn fysieke gezondheid is aangetast. Het hof acht zeer goed voorstelbaar dat [appellant] gebukt is gegaan onder de procedures, die hem veel tijd, energie en geld zullen hebben gekost. Een deel daarvan zag op de procedures rond de vernietiging. Zoals al eerder in deze uitspraak is overwegen, worden de juridische kosten van die procedures aan de notaris toegerekend. De door [appellant] opgevoerde immateriële schade komt echter niet voor vergoeding in aanmerking. Voor schadevergoeding wegens geestelijk of fysiek letsel is vereist dat sprake is van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische of fysieke beschadiging als gevolg van de beroepsfout. Medische onderbouwing dat dit aan de orde is, ontbreekt. Een sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is volgens vaste rechtspraak onvoldoende voor schadevergoeding op grond van artikel 6:106 BW. De kosten van de werknemer zijn blijkens de toelichting van [appellant] ontstaan doordat deze documenten moest verzamelen en sorteren in het kader van de echtscheiding, de tuchtprocedure tegen de notaris heeft behandeld en contacten met de notaris onderhield in verband met door de notaris aan haar gezonden jurisprudentie. Kosten in verband met echtscheiding en tuchtprocedure staan niet in causaal verband met de beroepsfout van de notaris. Wat betreft het bespreken of bestuderen van jurisprudentie blijkt niet van enige motivering die tot het oordeel kan leiden dat deze werkzaamheden aan de notaris toerekenbaar zijn als bedoeld in artikel 6:98 BW. [appellant] had al advocaten ingeschakeld om hem bij te staan en die hebben ook vele werkzaamheden verricht, waaronder jurisprudentieonderzoek. Uit het vorenstaande volgt dat de hier beoordeelde posten niet bij de schadebegroting in aanmerking worden genomen.
3.14.
De vordering onder IV. betreft wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan schadevergoeding vanaf 8 maart 2012. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf die datum, waartegen niet is gegriefd. Het hof zal deze vordering toewijzen over de schade voor zover die ten aanzien van post 2 wordt toegewezen.
3.15.
Vordering V. betreft de werkelijke kosten die [appellant] in de procedure tegen [geintimeerden c.s.] heeft gemaakt. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is noodzakelijk dat sprake is van misbruik van procesrecht door [geintimeerden c.s.] [appellant] heeft een zeer hoge vordering tegen de notaris ingesteld. De notaris heeft zich daartegen verweerd. Uit dit arrest volgt dat een zeer groot deel van de vordering van [appellant] niet toewijsbaar is. Van misbruik van procesrecht is dan geen sprake. Deze vordering is niet toewijsbaar. Het betoog dat de rechtbank in plaats van het liquidatietarief behorende bij het toegewezen bedrag de werkelijke kosten in aanmerking had moeten nemen wordt dan ook verworpen.
3.16.
De slotsom is dat de gewijzigde vordering van [appellant] voor een beperkt deel toewijsbaar is. Uit de beoordeling van het hof volgt dat het tussenvonnis van de rechtbank slechts dient te worden vernietigd voor zover daarbij in 3.36. is beslist dat de kosten van het cassatieberoep van [appellant] in redelijkheid voor zijn rekening moeten blijven. Voor het overige dient dit tussenvonnis te worden bekrachtigd. Uit de beoordeling van het hof volgt voorts dat het bestreden eindvonnis dient te worden vernietigd voor zover daarbij in 3.3. [geintimeerden c.s.] zijn veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 30.787,23 nu het hof een hoger bedrag toewijsbaar oordeelt. Voor het overige dient het bestreden eindvonnis te worden bekrachtigd.
3.17.
[appellant] is als de in het hoger beroep in het gelijk gestelde partij aan te merken nu zijn grieven tot toewijzing van een hoger bedrag aan schadevergoeding aanleiding hebben gegeven. [geintimeerden c.s.] worden daarom in de proceskosten van [appellant] in hoger beroep veroordeeld, wat betreft het salaris advocaat begroot naar het bij het toegewezen bedrag behorende liquidatietarief. Het gaat dan om 3 ½ punt maal € 3.161,00. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na dit arrest is eveneens toewijsbaar.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart voor recht dat de notaris jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld bij de uitvoering van de op 15 maart 2007 door de notaris namens [notarissen 1] Notarissen bevestigde opdracht tot het actualiseren van de huwelijkse voorwaarden van 1985 en daardoor gehouden is aan [appellant] de schade te vergoeden die [appellant] als gevolg daarvan lijdt;
verklaart voor recht dat de maatschap [notarissen 1] Notarissen jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de door de notaris op 15 maart 2007 namens [notarissen 1] Notarissen bevestigde opdracht tot het actualiseren van de huwelijkse voorwaarden van 1985 en daardoor verplicht is aan [appellant] de schade te vergoeden die [appellant] daardoor lijdt;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 120.093,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 119.297,43 vanaf 8 maart 2012 tot de dag van algehele voldoening;
vernietigt het tussenvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 14 juni 2017, voor zover daarbij in 3.36. is beslist dat de kosten van het cassatieberoep van [appellant] in redelijkheid voor zijn rekening moeten blijven;
bekrachtigt dat tussenvonnis voor het overige;
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 29 november 2017, hersteld bij vonnis van 24 januari 2018, voor zover daarbij in 3.3. [geintimeerden c.s.] zijn veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 30.787,23, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 29.990,76 vanaf 8 maart 2012;
bekrachtigt dat eindvonnis voor het overige;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] in de proceskosten van [appellant] in hoger beroep, tot heden begroot op een bedrag van € 116,36 aan verschotten, € 1.649,00 aan griffierecht en € 11.063,50 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, J.F.M. Pols en J.W.P.N. Hermans en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 maart 2020.
griffier rolraadsheer