Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[appellante],
1.Maatschap [de maatschap] ,
[maat 1],
[maat 2],
de maatschap c.s.en waar nodig ieder afzonderlijk ook aan te duiden als:
de maatschaprespectievelijk
[maat 1]respectievelijk
[maat 2],
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/290481 / HA ZA 15-160)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met productie;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
(…)
. (…)”.
“Op 9 Juli is besproken dat rechtstreekse facturering alleen zou gebeuren als de mogelijkheid daartoe was. Dat betekend dus dat [vennootschap naar Duits recht] dit vrij moet of moest geven en dat er dan pas rechtstreeks gefactureerd wordt, nooit zonder de vrijgave van [vennootschap naar Duits recht] ”- hebben de maatschap c.s. deze facturen onbetaald gelaten.
Subsidiairheeft zij een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW.
grief 1komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] niet is geslaagd in het haar bij tussenvonnis van 19 oktober 2016 opgedragen bewijs.
“Ik ben in staat om iemand anders deze week de opdracht te geven deze installatie aan te passen zodat deze NEN1010 waardig wordt en dat de fouten uit de montage gehaald worden. Ik ga niet met rommel aan de slag.”, acht het hof in dat kader niet relevant. Met deze woorden heeft [maat 1] naar het oordeel van het hof veeleer zijn klachten kracht willen bijzetten. Dat iemand in staat is om iets te doen, betekent immers nog niet dat die persoon dat inderdaad zal gaan doen.
“Dit zijn jou offerte’s. Die gaan leidend worden want ik heb destijds gezegd dat ze eenzelfde machine moesten bouwen en dat konden ze makkelijk zeiden ze. (…)
grief 2klaagt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op ongerechtvaardigde verrijking heeft afgewezen.
grief