ECLI:NL:GHSHE:2020:880

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
200.234.038_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over opdracht voor herstelwerkzaamheden aan voederinstallatie en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen de maatschap c.s. over de vraag of er een opdracht is gegeven voor herstelwerkzaamheden aan een voederinstallatie. In eerste aanleg heeft de rechtbank Oost-Brabant geoordeeld dat [appellante] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en dat de maatschap c.s. niet ongerechtvaardigd zijn verrijkt door de door [appellante] uitgevoerde werkzaamheden. Het hof bevestigt dit oordeel. De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellante] heeft werkzaamheden uitgevoerd aan een voederinstallatie die in opdracht van de maatschap c.s. door [vennootschap naar Duits recht] was geplaatst. Na klachten over de installatie heeft [appellante] facturen gestuurd voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden, maar deze zijn door de maatschap c.s. onbetaald gelaten. In hoger beroep heeft [appellante] drie grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat zij niet heeft aangetoond dat de maatschap c.s. opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden. Het hof concludeert dat de maatschap c.s. niet gehouden zijn tot betaling van de facturen van [appellante]. Het hof bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.234.038/01
arrest van 10 maart 2020
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als:
[appellante],
advocaat: thans mr. R.R.C. Rosens, voorheen mr. C.T.E. Verhaeg,
tegen

1.Maatschap [de maatschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[maat 1],
3.
[maat 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als:
de maatschap c.s.en waar nodig ieder afzonderlijk ook aan te duiden als:
de maatschaprespectievelijk
[maat 1]respectievelijk
[maat 2],
advocaat: thans mr. E.P. Breukelaar, voorheen mr. A.R.S. Janssen, daarvoor mr. N.C. Beun en daarvoor mr. C.G.M.J. van Kreij,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 februari 2018 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnissen van 19 oktober 2016 en 24 januari 2018, tussen [appellante] als eiseres en de maatschap c.s. als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/290481 / HA ZA 15-160)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden vonnissen. Verder verwijst het hof naar het daaraan voorafgegane vonnis in incident van 29 april 2015, waarbij aan de maatschap c.s. is toegestaan [vennootschap naar Duits recht] GmbH (hierna: [vennootschap naar Duits recht] ) in vrijwaring op te roepen, en het tussenvonnis van 23 september 2015, waarbij een comparitie is bevolen. Ook verwijst het hof naar het eindvonnis in de vrijwaring (met zaak-/rolnummer C/01/294856 / HA ZA 15-430) van 10 april 2019 - het hof ambtshalve bekend -.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, met productie;
  • de memorie van antwoord.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de door partijen voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegde stukken.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
[appellante] drijft een onderneming gespecialiseerd in totaalconcepten voor stalinrichting.
3.2.
De maatschap exploiteert een veeteeltbedrijf. Zij houdt zich met name bezig met het fokken en houden van varkens. Maten in de maatschap zijn [maat 1] en [maat 2] .
3.3.
In opdracht van de maatschap heeft [vennootschap naar Duits recht] een voederinstallatie in (een van) de varkensstal(len) van de maatschap c.s. geplaatst en geïnstalleerd.
De maatschap c.s. werden daarbij geadviseerd door [advies] Advies. [de stalinrichter] was als stalinrichter betrokken bij het project; [vennootschap naar Duits recht] is één van de dealers met wie [de stalinrichter] samenwerkt.
Ook [appellante] had in het kader van deze opdracht offertes uitgebracht aan de maatschap, maar de maatschap heeft de opdracht aan [vennootschap naar Duits recht] gegund.
3.4.
In de opdrachtbevestiging van [vennootschap naar Duits recht] van 7 mei 2014 staat, voor zover hier van
belang, het volgende:
“(…)Errichtung eines Abferkelstalles und Wartestall
102 Volumendosierer für Abferkelstall - 1 Futtersorte
Abrufstation für Wartestall - 2 Futtersorten
120 Volumendosierer für Deckzentrum - 2 Futtersorten
1 Futteranlage für den Aussenbereich (…)
bestehend aus:[waarna een opsomming van de verschillende onderdelen van de installatie volgt, toevoeging hof]
(…)
Netto-Summe € 32.347,17
19,00 % MwSt.€ 6.145,96
Gesamt-Betrag€ 38.493,13(…)”.
3.5.
Bij e-mail van 7 juli 2014 om 13.38 uur heeft [medewerker 1 van appellante] van [appellante] aan [maat 1] medegedeeld:
“(…) Bij deze wil ik je nogmaals bedanken voor de zeer geslaagde opendag. (…)
Wanneer er behoefte is om service te verlenen op de installatie kun je altijd bellen dat hebben we reeds besproken.
Je zult begrijpen dat ik de installatie even goed bekeken hebt waarbij toch wel wat punten zijn opgevallen.
Als je deze punten van me wilt weten wil ik ze je wel toezenden wellicht dat je hier wat mee kunt.
(…)”.
3.6.
Bij e-mailbericht van 7 juli 2014 om 13.44 uur heeft [maat 1] aan [medewerker van advies]
van [advies] Advies en [medewerker van de stalinrichter] van [de stalinrichter] laten weten:
“(…) Ik heb de voerinstallatie een aantal keren nagelopen en ook andere mensen gevraagd wat er aan schort.
Ik heb een aantal punten die niet kloppen.
• De lange vijzel buiten van het drachtvloer loopt niet vloeiend in de bocht naar binnen. Dit gaat slijtage op de buis geven en moet beter in een lijn gelegd worden. Ook moet deze lange vijzelbuis met een steun ondersteund worden en niet met ketting opgehangen worden omdat hij anders niet stil hangt. Daardoor kan hij inslijten binnen afzienbare tijd. (…)
• Onder een paar silobakken zitten niet overal klemmen aan de vijzelbuis waardoor deze zullen lekken.
Alle klemmen eraan zetten. (…)
• Circuit overal rechtleggen. (…)
• Werkschakelaars bij de motoren is verplicht bij NEN1010. Schakelaar moet binnen handbereik zijn als er aan de machine gewerkt moet worden. (…)
• Kiwa gecertificeerde kabel gebruiken voor NEN1010. De kabel die nu gebruikt wordt is niet gecertificeerd en er staat ook helemaal niets op. Waarschijnlijk chinese kabel. Waarschijnlijk moet deze allemaal vervangen gaan worden door Kiwa gecertificeerde kabel. (…)
• Kabels fatsoenlijk in goten en buizen leggen om het goedgekeurd te krijgen voor NEN1010 en fatsoeneren. Kabels zijn tekort zodat ze bij de punten waar ze door de muur moeten vrij van de muur hangen. Waar ze door de sandwich panelen moeten zit geen bescherming zoals een doorvoer maar hangen ze gewoon tegen de uitgeboorde staalplaat. Afkeurpunt voor NEN1010. (…)”.
3.7.
Per e-mail van 7 juli 2014 om 13.49 uur heeft [maat 1] aan [medewerker 1 van appellante] bericht:
“(…) Ik had deze punten vanochtend al naar [medewerker van advies] en [medewerker van de stalinrichter] gestuurd. Kijk even of jij aanvullingen hebt. (…)
Leuk dat je er was en ik weet je te vinden als het nodig is. (…)”.
Deze e-mail eindigt met een opsomming van de hiervoor onder 3.6 aangehaalde punten in de e-mail aan [medewerker van advies] en [medewerker van de stalinrichter] .
3.8.
Bij e-mail van 7 juli 2014 om 19.18 uur heeft [medewerker 1 van appellante] de punten die hem aan de installatie zijn opgevallen, voorzien van foto’s, gemeld aan [maat 1] .
3.9.
Per e-mail van 8 juli 2014 om 1.01 uur heeft [maat 1] , naar aanleiding van de
e-mailwisseling met [medewerker 1 van appellante] , aan (onder meer) [medewerker van advies] en [medewerker van de stalinrichter] te kennen gegeven:
“(…) Ik heb nog een paar extra aanvullende punten (…).
• De vijzels zijn geschroefd aan de kunststof profielen van de isolatie. Ik heb een vermoeden dat ze daar alleen aan vast hangen en dus los komen binnen afzienbare tijd. Ook zijn de vijzels niet in een rechte lijn gemonteerd wat slijtage op de vijzelbuis geeft. (…)
• De bedieningscomputers zijn nog in het Duits. Dit zou Nederlands zijn is beloofd. (Ook was er de afspraak dat er een centrale computer in de gang zou komen.) (…)
• Ik denk dat het vijzelen op de voerstations nooit werkt zoals het nu gemonteerd is. Vijzel zal constant aan en af blijven slaan op de manier zoals de sensoren geplaatst zijn. (…)
• De schuiven van de dosators lopen erg licht en zouden kunnen verlopen bij het vullen van de dosators. Hier wil ik garantie op als dit gebeurt want dat is met een aanpassing te verhelpen. (…)
• De kabel moet Kiwa keur zijn voor de brandverzekering en de kabel is aan de lichte kant is mij
Zaterdag al bevestigd en ook [elektro] Elektro had mij al eerder aangegeven dat ze 1.5 mm2
gebruiken terwijl in Nederland altijd 2.5 mm2 kabel geïnstalleerd wordt. (…)
• In de kraamstal zit een verkeerd aandrijfstation gemonteerd wat nu zeer lastig bereikbaar is met onderhoud. [vennootschap naar Duits recht] had (moet) hier een andere aandrijving op moeten zetten want deze is op deze manier lastig bereikbaar. Ze hebben linkse en rechtse aandrijvingen waardoor de aandrijving wel altijd goed bereikbaar is. (…)
[medewerker van de stalinrichter] , mijn vraag is hoe wordt dit snel opgelost (…) want het is mij al duidelijk dat deze installatie niet goed geïnstalleerd is en dat er links en rechts behoorlijk klungelwerk aan de installatie zit als je de installatie goed bekijkt. (…)
M.a.w. heb ik al spijt dat ik [vennootschap naar Duits recht] de installatie heb laten maken. Ze hebben geen vakwerk geleverd (…).
Ik eis dat [vennootschap naar Duits recht] Dinsdag flink aan de oren getrokken wordt (…). (…)
Het gaat niet alleen over bekabeling, het schort ook aan de montage. Deze installatie gaat storingen geven. (…)
Ik ben in staat om iemand anders deze week de opdracht te geven deze installatie aan te passen zodat deze NEN1010 waardig wordt en dat de fouten uit de montage gehaald worden. Ik ga niet met rommel aan de slag. (…)”.
3.10.
Bij e-mail van 8 juli 2014 om 8.12 uur heeft [maat 1] aan [medewerker 1 van appellante] bericht:
“(…) Verder over de voerinstallatie.
Ik ben het eens met je argumenten en [medewerker van advies] ook. Punt is nu hoe ik dit aangepast krijg want ik heb een vermoeden dat [vennootschap naar Duits recht] dat niet gaat doen omdat ze zelfs niet weten wat NEN1010 is (…).
Vandaag zal daarover besloten worden. Ben benieuwd. Heb je misschien tijd om dit op te pikken want als we er met [vennootschap naar Duits recht] niet uitkomen gaat er iets gebeuren. Eventueel in samenwerking met [elektro] . (…)”.
3.11.
Per e-mailbericht van 8 juli 2014 om 9.36 uur heeft [maat 1] vervolgens nog aan [medewerker 1 van appellante] laten weten:
“(…) Voerinstallatie wordt vandaag besproken tussen [de stalinrichter] en [vennootschap naar Duits recht] heb ik van [medewerker van advies]
begrepen. We gaan er eerst met [vennootschap naar Duits recht] uit zien te komen.
Ik denk wel dat ik daarna bij jou kom voor onderhoud want dat gaat bij [de stalinrichter] niet goed komen is mijn indruk nu. (…)”.
3.12.
Bij e-mailbericht van 8 juli 2014 om 15.41 uur heeft [medewerker van de vennootschap naar Duits recht] van [vennootschap naar Duits recht] aan [medewerker 1 van appellante] van [appellante] medegedeeld:
“(…) hier wie besprochen die Mängel von [maat 1] .
Kannst du mir eine grobes Angebot für die Änderungsarbeiten machen? Der Kunde bekommt am Freitag die Sauen somit muss dieVerkabelung bis Donnerstag fertig sein.
Hier die Mangelpunkte:
[waarna een opsomming volgt van de punten uit de e-mails van [maat 1] van 7 en 8 juli 2014 als hiervoor onder 3.6 en 3.9 weergegeven, toevoeging hof]
. (…)”.
3.13.
Bij e-mail van 8 juli 2014 om 19.34 uur heeft [maat 1] aan [medewerker 1 van appellante] bericht:
“(…) Nog niks gehoord van [vennootschap naar Duits recht] .?
Zij hebben [medewerker van de stalinrichter] vanmiddag gebeld dat ze contact op gingen nemen met jou om de
voerinstallatie te maken.
Ga maar inplannen. (…)”.
3.14.
Per e-mail van 8 juli 2014 om 19.56 uur heeft [medewerker 1 van appellante] daarop aan [maat 1]
medegedeeld:
“(…) Ja vanmiddag directie van [vennootschap naar Duits recht] aan de telefoon gehad
Lijst ontvangen wat te doen
Willen graag vooraf weten wat het ongeveer gaat kosten
Sta morgen extra vroeg op zodat ik na de middag even aan kan komen om het een en ander te bekijken met jou
Als dit uitkomt ??
Proberen we er naar toe te werken dat we donderdag de boel op pakken (…)”.
3.15.
Op 9 juli 2014 zijn [medewerker 1 van appellante] en [medewerker 2 van appellante] van [appellante] bij het bedrijf van de maatschap c.s. geweest en hebben zij met [maat 1] gesproken over de voederinstallatie.
3.16.
Bij e-mail van 10 juli 2014 heeft [maat 1] aan [medewerker 1 van appellante] te kennen gegeven:
“(…) Dit zijn jou offerte’s. Die gaan leidend worden want ik heb destijds gezegd dat ze eenzelfde machine moesten bouwen en dat konden ze makkelijk zeiden ze. (…)
Ik ga van jou offerte’s uit als leidraad in de reparatie’s. (…)”.
3.17.
[appellante] heeft vervolgens werkzaamheden uitgevoerd aan de voederinstallatie.
[appellante] heeft de maatschap facturen voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden doen toekomen ten bedrage van € 26.359,01 inclusief btw.
Ondanks verdere (e-mail)correspondentie tussen (de advocaten van) partijen - waarbij [maat 1] onder meer per e-mail van 1 oktober 2014 aan [medewerker 1 van appellante] heeft medegedeeld
“Op 9 Juli is besproken dat rechtstreekse facturering alleen zou gebeuren als de mogelijkheid daartoe was. Dat betekend dus dat [vennootschap naar Duits recht] dit vrij moet of moest geven en dat er dan pas rechtstreeks gefactureerd wordt, nooit zonder de vrijgave van [vennootschap naar Duits recht] ”- hebben de maatschap c.s. deze facturen onbetaald gelaten.
Eerste aanleg
3.18.
[appellante] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd de maatschap c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de facturen voor verrichte werkzaamheden ten bedrage van
€ 26.359,01 en de maatschap c.s. te veroordelen tot betaling van € 1.038,59 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten, met veroordeling van de maatschap c.s. in de proces- en nakosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
3.19.
[appellante] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de maatschap opdracht heeft verstrekt tot het uitvoeren van werkzaamheden door [appellante] aan de installatie, waardoor de maatschap c.s. gehouden zijn tot betaling van de daarvoor aan de maatschap gefactureerde bedragen.
Subsidiairheeft zij een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW.
3.20.
De maatschap c.s. hebben verweer gevoerd en een vrijwaringsincident opgeworpen.
3.21.
Bij vonnis in incident van 29 april 2015 heeft de rechtbank toegestaan dat [vennootschap naar Duits recht]
door de maatschap c.s. wordt gedagvaard en is de hoofdzaak tussen [appellante] en de maatschap
c.s. aangehouden in afwachting van het aanbrengen van de vrijwaringszaak.
3.22.
Bij tussenvonnis van 23 september 2015 heeft de rechtbank in de hoofdzaak en in de vrijwaring een comparitie bevolen, die op 17 maart 2016 is gehouden.
3.23.
Bij bestreden tussenvonnis van 19 oktober 2016 heeft de rechtbank in de hoofdzaak aan [appellante] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat de maatschap opdracht heeft gegeven tot de verrichte werkzaamheden waarvan betaling wordt gevorderd. De vrijwaringszaak is aangehouden voor akten uitlating.
3.24.
Bij het bestreden eindvonnis van 24 januari 2018 heeft de rechtbank, na getuigenverhoren, de vorderingen in de hoofdzaak afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen en geoordeeld dat [appellante] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en dat niet is komen vast te staan dat door de maatschap c.s. opdracht is gegeven aan [appellante] voor herstelwerkzaamheden en extra werkzaamheden aan de voederinstallatie. Ook is niet komen vast te staan dat de maatschap c.s. ongerechtvaardigd zijn verrijkt door de door [appellante] uitgevoerde herstelwerkzaamheden aan de installatie. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of en zo ja, in hoeverre, de maatschap c.s. zijn verrijkt door de door [appellante] gestelde extra werkzaamheden aan de installatie.
De vrijwaringszaak is naar de rol verwezen voor het nemen van conclusies. Vervolgens is
- zo is het hof ambtshalve bekend - op 10 april 2019 eindvonnis in de vrijwaringszaak gewezen, waarbij de vorderingen in de vrijwaring en de zelfstandige vordering in conventie van de maatschap c.s. zijn afgewezen en waarbij de zelfstandige vordering in reconventie van [vennootschap naar Duits recht] grotendeels is toegewezen.
Hoger beroep
3.25.
[appellante] heeft in hoger beroep, onder aanvoering van drie grieven, gevorderd de bestreden vonnissen te vernietigen en, kort gezegd, haar vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de maatschap c.s. in de proceskosten van beide instanties.
3.26.
De maatschap c.s. hebben verweer gevoerd. Zij hebben, kort gezegd, geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.27.
Met
grief 1komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] niet is geslaagd in het haar bij tussenvonnis van 19 oktober 2016 opgedragen bewijs.
3.28.
In de toelichting op haar grief heeft [appellante] grotendeels stellingen herhaald die zij in eerste aanleg al had aangevoerd.
3.29.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 24 januari 2018 op basis van de op dat moment gewisselde processtukken gemotiveerd om welke reden zij [appellante] niet geslaagd achtte in het opgedragen bewijs. De rechtbank heeft, samengevat, overwogen en geoordeeld dat de maatschap c.s. uit het e-mailverkeer op 8 juli 2014 tussen [maat 1] en [appellante] hebben kunnen afleiden dat er contact is geweest tussen [vennootschap naar Duits recht] en [appellante] over het op kosten van [vennootschap naar Duits recht] door [appellante] laten uitvoeren van de herstelwerkzaamheden aan de voederinstallatie. [maat 1] bericht [appellante] immers dat hij gehoord heeft dat [vennootschap naar Duits recht] contact met [appellante] zou opnemen om [appellante] de installatie te laten maken, [appellante] bevestigt vervolgens dat [vennootschap naar Duits recht] om een prijsopgave heeft gevraagd en maakt een afspraak om, kennelijk met het oog op deze prijsopgave, de situatie te komen bekijken. Onder deze omstandigheden had het op de weg van [appellante] gelegen om, als zij de rekening voor de uit te voeren werkzaamheden door de maatschap c.s. wilde laten betalen, alvorens aan de werkzaamheden te beginnen aan de maatschap c.s. duidelijk te maken dat zij de maatschap c.s. als haar contractspartij beschouwde. Dat [appellante] dit gedaan heeft volgt niet uit de getuigenverklaringen.
3.30.
Ook het hof komt tot het oordeel dat [appellante] niet in de bewijslevering is geslaagd.
Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en ook hetgeen de rechtbank overigens aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. De grief geeft nog aanleiding tot de volgende nadere overwegingen.
3.31.
Weliswaar stelt [appellante] dat na het telefonische verzoek van [vennootschap naar Duits recht] om een prijsopgave nooit tussen [appellante] en [vennootschap naar Duits recht] is gesproken over de uitvoering van herstelwerkzaamheden door [appellante] op kosten van [vennootschap naar Duits recht] , maar deze stelling leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Integendeel. Uitgaande van de juistheid van deze stelling, had het, gelet op het e-mailverkeer tussen [appellante] en [maat 1] van 8 juli 2014 op grond waarvan de maatschap c.s. ervan uit mochten gaan dat [appellante] handelde in opdracht van [vennootschap naar Duits recht] , des te meer op de weg van [appellante] gelegen om aan de maatschap c.s. duidelijk te maken dat zij de maatschap c.s. als haar contractspartij beschouwde.
3.32.
De stelling van [appellante] dat de maatschap c.s. nimmer bij gesprekken met [vennootschap naar Duits recht] over de herstelwerkzaamheden aanwezig is geweest, zodat het standpunt van de maatschap c.s. dat [vennootschap naar Duits recht] opdrachtgever was op niets is gebaseerd, verwerpt het hof. De maatschap c.s. mochten er op grond van het e-mailverkeer tussen [appellante] en [maat 1] van 8 juli 2014 van uitgaan dat [appellante] handelde in opdracht van [vennootschap naar Duits recht] . De aanwezigheid van [appellante] bij gesprekken met [vennootschap naar Duits recht] over de herstelwerkzaamheden is in dat kader niet relevant.
3.33.
Anders dan [appellante] voorts stelt, was het dan ook niet aan de maatschap c.s. om navraag te doen of [appellante] opdracht had gekregen van [vennootschap naar Duits recht] , laat staan dat het aan de maatschap c.s. was om te kennen te geven dat de maatschap geen opdracht had gegeven. Het was aan [appellante] om aan de maatschap c.s. duidelijk te maken dat zij de maatschap c.s. als haar contractspartij beschouwde.
3.34.
Dat [appellante] en [maat 1] op 9 juli 2014 een inventarisatie hebben gemaakt van de werkzaamheden die uitgevoerd moesten worden om een ‘ [appellante] -waardige installatie’ te krijgen, en dat [vennootschap naar Duits recht] daarbij niet betrokken is geweest, doet aan het vorenstaande niet af. De omstandigheid dat [vennootschap naar Duits recht] niet bij de inventarisatie betrokken is geweest, acht het hof niet relevant, nu de maatschap c.s. ervan uit mochten gaan dat [appellante] handelde in opdracht van [vennootschap naar Duits recht] . En uit het gebruik van de woorden ‘ [appellante] -waardige installatie’ kan, anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen, niet zonder meer worden opgemaakt dat de maatschap c.s. meer dan enkel herstelwerkzaamheden aan de installatie wensten. Niet valt in te zien dat het gebruik van de woorden ‘ [appellante] -waardige installatie’ meer zou inhouden dan dat de maatschap c.s. een kwalitatief goede installatie wensten, een installatie zonder gebreken, een installatie die net zo goed is als een installatie van [appellante] . Dat is iets anders dan ‘een installatie van [appellante] ’. Voor zover [appellante] dan ook bedoeld heeft aan te voeren dat de werkzaamheden niet alleen bestonden uit herstelwerkzaamheden, maar ook uit extra werkzaamheden om tot ‘een [appellante] -waardige installatie’ te komen en dat daaruit volgt dat niet [vennootschap naar Duits recht] , maar de maatschap daartoe opdracht moet hebben verstrekt, verwerpt het hof deze stelling reeds op grond van het vorenstaande.
Aan de stelling van [appellante] dat het de maatschap c.s. vanwege een telefoongesprek tussen [medewerker van de stalinrichter] en [vennootschap naar Duits recht] , waarbij door [vennootschap naar Duits recht] te kennen zou zijn gegeven dat de installatie op 2 juli 2014 is getest en daarbij functioneerde zoals mocht worden verwacht, duidelijk had moeten zijn dat [vennootschap naar Duits recht] niet tot aanpassing van de installatie zou overgaan, gaat het hof voorbij. Deze stelling is door [appellante] in het geheel niet onderbouwd. Bovendien is deze stelling door de maatschap c.s. gemotiveerd betwist.
3.35.
Daarbij komt dat het er niet om gaat (te bewijzen) dat niet [vennootschap naar Duits recht] opdracht heeft gegeven. Het gaat er om (te bewijzen) dat de maatschap opdracht aan [appellante] heeft gegeven. Ook indien vast zou komen te staan dat [vennootschap naar Duits recht] geen opdracht tot het verrichten van herstelwerkzaamheden heeft verstrekt aan [appellante] , staat daarmee nog niet vast dat de maatschap daartoe opdracht heeft verstrekt aan [appellante] .
3.36.
[appellante] stelt voorts dat de maatschap c.s. onder grote tijdsdruk stonden. De voederinstallatie kon en mocht niet in gebruik genomen worden in de staat waarin deze door [vennootschap naar Duits recht] was geleverd. De installatie voldeed niet aan de NEN1010 normen, was niet verzekeringswaardig en vertoonde vele gebreken. Maar de maatschap c.s. kregen wel varkens geleverd voor de nieuwe stal. Zonder de noodzakelijke aanpassingen aan de installatie konden de maatschap c.s. - aldus [appellante] - de stal niet tijdig in gebruik nemen. De maatschap was dan ook genoodzaakt een nieuwe opdracht tot aanpassing van de installatie te verstrekken. De maatschap c.s. voelden zich daartoe ook vrij. De maatschap c.s. gingen er immers van uit dat [vennootschap naar Duits recht] het werk niet had opgeleverd, zodat zij niet gehouden waren tot betaling van de met [vennootschap naar Duits recht] overeengekomen prijs. Bovendien kon volgens [appellante] van de maatschap c.s. niet verwacht worden dat zij [vennootschap naar Duits recht] in de gelegenheid zouden stellen om aanpassingen aan de voederinstallatie te verrichten, gelet op de gebleken onbekwaamheid van [vennootschap naar Duits recht] en hadden de maatschap c.s. een schadebeperkingsplicht.
De maatschap heeft dan ook aan [appellante] opdracht verleend tot aanpassing van de installatie conform de offertes die [appellante] destijds had uitgebracht voor plaatsing van de installatie. Voor het geval [vennootschap naar Duits recht] betaling van haar facturen zou eisen, hadden partijen - aldus
[appellante] - zekerheidshalve afgesproken dat de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk gespecificeerd zouden worden op de facturen. De maatschap c.s. konden de aanpassingskosten dan verrekenen met of verhalen op [vennootschap naar Duits recht] .
3.37.
Ook deze stellingen leiden het hof niet tot een ander oordeel. Ook als de maatschap c.s., als gesteld door [appellante] , onder tijdsdruk stonden, volgt hieruit niet dat de maatschap [appellante] opdracht heeft gegeven tot herstel van de installatie. De maatschap c.s. mochten er immers van uitgaan dat [vennootschap naar Duits recht] opdracht had verstrekt aan [appellante] . Dat de maatschap c.s. zich vrij voelden aan iemand anders dan [vennootschap naar Duits recht] opdracht te verstrekken tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden, onderschrijft het hof niet. De maatschap c.s. hebben juist (via [de stalinrichter] ) contact opgenomen met [vennootschap naar Duits recht] om tot herstel van de installatie te komen. Dat de maatschap c.s. in de vrijwaringszaak om procestechnische redenen genoemde standpunten hebben ingenomen, doet aan het vorenstaande niet af.
3.38.
De door [appellante] aangehaalde e-mail van [maat 1] van 8 juli 2014, waarin hij aan onder meer [medewerker van advies] en [medewerker van de stalinrichter] bericht:
“Ik ben in staat om iemand anders deze week de opdracht te geven deze installatie aan te passen zodat deze NEN1010 waardig wordt en dat de fouten uit de montage gehaald worden. Ik ga niet met rommel aan de slag.”, acht het hof in dat kader niet relevant. Met deze woorden heeft [maat 1] naar het oordeel van het hof veeleer zijn klachten kracht willen bijzetten. Dat iemand in staat is om iets te doen, betekent immers nog niet dat die persoon dat inderdaad zal gaan doen.
3.39.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de maatschap opdracht aan [appellante] heeft verleend tot aanpassing van de installatie conform de offertes van [appellante] , verwijst [appellante] nog naar de e-mail van [maat 1] van 10 juli 2014 aan [medewerker 1 van appellante] , waarin staat:
“Dit zijn jou offerte’s. Die gaan leidend worden want ik heb destijds gezegd dat ze eenzelfde machine moesten bouwen en dat konden ze makkelijk zeiden ze. (…)
Ik ga van jou offerte’s uit als leidraad in de reparatie’s.”
Naar het oordeel van het hof volgt uit deze e-mail niet dat de maatschap aan [appellante] opdracht heeft verstrekt. Deze e-mail sluit, zeker gelet op het gebruik van het woord ‘reparaties’, naadloos aan bij de gang van zaken waarin de maatschap c.s. ervan uitgingen dat [vennootschap naar Duits recht] opdracht had verstrekt aan [appellante] voor het verrichten van herstelwerkzaamheden, waarbij de toenmalige offertes van [appellante] naar de mening van de maatschap c.s. leidend moesten zijn voor het herstel in opdracht van [vennootschap naar Duits recht] . Dat volgens [appellante] is afgesproken dat de werkzaamheden gespecificeerd zouden worden op de facturen, acht het hof niet relevant. Dit kan evenzeer hebben gediend ter verduidelijking van de werkzaamheden aan [vennootschap naar Duits recht] als opdrachtgever.
3.40.
Op grond van het vorenstaande faalt grief 1.
3.41.
In
grief 2klaagt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op ongerechtvaardigde verrijking heeft afgewezen.
3.42.
Volgens [appellante] zijn de maatschap c.s. ongerechtvaardigd verrijkt door de door [appellante] uitgevoerde (extra) werkzaamheden aan de voederinstallatie. In de toelichting op de grief herhaalt [appellante] haar standpunt dat de maatschap opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden en dat [appellante] in het kader van de opdracht nog extra werkzaamheden heeft verricht omdat de maatschap c.s. ‘een [appellante] -waardige’ installatie wilden.
3.43.
De grief stuit af op het hiervoor gegeven oordeel dat niet vaststaat dat de maatschap aan [appellante] de door haar gestelde opdracht heeft gegeven. Ook grief 2 faalt.
3.44.
Het voorgaande brengt met zich dat de maatschap c.s. naar het oordeel van het hof niet gehouden zijn tot betaling van de facturen van [appellante] ten bedrage van € 26.359,01.
Slotsom
3.45.
Nu de grieven 1 en 2 falen, heeft [appellante] geen belang meer bij bespreking van
grief
3, gericht tegen de proces- en nakostenveroordeling in eerste aanleg.
3.46.
Het bewijsaanbod van [appellante] wordt als niet ter zake dienend afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld door [appellante] die niet vaststaan en die, indien zij na bewijslevering wel zouden komen vast te staan, tot andere beslissingen zouden kunnen leiden.
3.47.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellante] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van de maatschap c.s. vastgesteld op
€ 1.978,00 aan griffierecht en € 1.391,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (1 punt, tarief III in hoger beroep à € 1.391,00 per punt).
Ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen. Dit met dien verstande dat met het oog op de redelijke termijn voor nakoming als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, het hof de gevorderde wettelijke rente eerst zal toewijzen op een termijn als hierna in de beslissing bepaald.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 19 oktober 2016 en 24 januari 2018;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de maatschap c.s. vastgesteld op € 1.978,00 aan griffierecht en € 1.391,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 maart 2020.
griffier rolraadsheer