3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen (broers en zussen) zijn gezamenlijk, ieder voor gelijk deel, eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Zij hebben het eigendom verkregen door de woning in 1978 gezamenlijk te kopen onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning van de ouders van partijen. Na het overlijden van hun vader in 2006 eindigde het recht van gebruik en bewoning en hebben partijen besloten de woning te verkopen.
Omdat partijen het niet eens werden over de verkoop van de woning, hebben ze zich tot de rechtbank gewend. In het proces-verbaal van de zitting van 1 februari 2011 (prod. 2 inl. dagv.) zijn tussen partijen afspraken gemaakt over de wijze van verkoop van de woning. Deze overeenkomst houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
“(….) Partijen komen ter beëindiging van dit geschil in conventie en in reconventie het volgende overeen.
1. Uitgangspunten bij deze regeling zijn dat de deelgenoten van de voormalige ouderlijke woning afwillen van deze woning tegen een zo goed mogelijke prijs, dit door verkoop aan een derde. Alle deelgenoten zijn overigens gerechtigd om een bod uit te brengen en zullen dan behandeld worden gelijk iedere andere derde.
2. Gelet op de in april 2009 gedane waardebepaling door Makelaar [de makelaar 1] schatten partijen dat het onroerend goed een vrije verkoopwaarde heeft van ongeveer 315.000 euro kosten koper. Teneinde de afwikkeling van een en ander te vergemakkelijken geven partijen hierbij onherroepelijke volmacht aan broer [geïntimeerde 2] om namens hen allen akkoord te gaan met een bod vanaf 315.000 euro kosten koper, en namens hen zo nodig, indien zij weigerachtig mogen blijken, de koop en de levering namens hen tot stand te brengen. [geïntimeerde 2] zal namens alle deelgenoten contact onderhouden met de makelaar. [geïntimeerde 2] zal de makelaar vragen de vraagprijs voor dit onroerend goed te bepalen naar diens beste deskundigheid. Partijen schatten op dit moment als niet-deskundigen overigens in dat een vraagprijs rond de 345.000 euro zal liggen als begin-vraagprijs. Nadrukkelijk wordt overigens overeengekomen dat de vraagprijs door de makelaar zal worden bepaald. Bij een bod onder 315.000 euro zullen partijen met elkaar overleggen over de acceptatie daarvan. Thans spreken partijen uit dat voor hen een ondergrens ligt bij 300.000 euro.
3. (….)
4. Partijen komen overeen dat als makelaar zal optreden de door de rechter voorgestelde makelaar te weten Makelaar [de makelaar 2] te [vestigingsplaats] . Indien deze makelaar de opdracht niet wenst te aanvaarden zal aan hem worden gevraagd bindend een andere deskundig verkoopmakelaar aan te wijzen die zal optreden.
5. (….)”.
3. Makelaar [de makelaar 2] heeft in 2011 [makelaardij] Makelaardij BV aangewezen als verkopend makelaar, verder te noemen [makelaardij] (prod. 3 inl. dagv.).
4. [makelaardij] heeft in maart 2011 de woning te koop aangeboden tegen een vraagprijs van € 349.500,-, nadien in oktober 2014 tegen een vraagprijs van € 319.500,- en eind augustus 2015 met de vermelding :”Vraagprijs: €…elk conveniërend bod…!!!!”(prod. 4 inl. dagv.).
5. Naar aanleiding van de verkoop-advertentie met laatstgenoemde vermelding is een aantal biedingen ontvangen, doch deze biedingen lagen ver beneden de minimumprijs van € 300.000,- die als ondergrens tussen partijen was overeengekomen.