Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter mondelinge behandeling van het hof blijkt voldoende dat de moeder reeds langere tijd (zowel in het vrijwillig als in het verplichte kader) geen of onvoldoende medewerking heeft verleend aan de voor [minderjarige] benodigde hulpverlening. Daarbij komt dat de moeder (anders dan zij betoogt) de plaatsing van [minderjarige] bij de vader niet accepteert, althans hiertoe niet in staat lijkt. Dit volgt onder meer uit het feit dat zij een eenzijdige strijd blijft voeren waarbij zij in conflict komt met haar omgeving en anderen de schuld geeft van onder meer de plaatsing van [minderjarige] bij de vader. Zo uit zij herhaaldelijk (ernstige) beschuldigingen aan het adres van de vader. Zij beschuldigt hem, zonder voldoende objectiveerbare feiten en omstandigheden, van (seksueel) misbruik van haar zoon [zoon] . Ook is de vader volgens de moeder een slechte vader en noemt zij hem een alcoholist. Zelfs tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep blijft zij betogen dat [minderjarige] bij vader niet veilig is.
De GI heeft bovendien, zo bleek ter mondelinge behandeling van het hof, emailberichten van de moeder ontvangen die zich kenmerken door lange, onsamenhangende teksten waarbij de moeder (kort gezegd) benadrukt dat de vader niet deugt, dat zij alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] moet krijgen en [minderjarige] weer bij haar moet komen wonen. Dergelijke berichten verstuurt de moeder al sinds geruime tijd aan de GI wat er zelfs toe heeft geleid dat de GI een aparte emailmap heeft aangemaakt voor de bundeling van deze (honderden) berichten van de moeder.
De omvang, toon en inhoud van deze berichten, die tijdens de mondelinge behandeling deels zijn voorgedragen door de GI, strekken het hof tot zorg.
In tegenstelling tot de stelling van de moeder dat zij het verblijf van [minderjarige] bij de vader accepteert, volgt uit voorgaande bevindingen genoegzaam dat zij op geen enkele manier instemt met het verblijf van [minderjarige] bij de vader en dat zij de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling verwerpt.
Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de moeder dat zij wil meewerken met de hulpverlening en de communicatie met de vader weer op gang wil brengen. Op zijn minst is daarvoor een dusdanige basis vereist die het vertrouwen rechtvaardigt dat dit binnen afzienbare termijn tot de mogelijkheden behoort. Dat is geenszins het geval.
Uit een door de GI uitgevoerd veiligheidsonderzoek is bovendien naar voren gekomen dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] begeleid dient te worden omdat de moeder [minderjarige] mogelijk belast met negatieve uitspraken over de vader, waardoor [minderjarige] in een loyaliteitsconflict kan raken.
Anders dan de moeder stelt, volgt naar het oordeel van het hof uit het voorgaande, dat zij niet in staat wordt geacht om met de vader gezamenlijk het gezag uit te oefenen. Het valt niet te verwachten dat het de moeder zal lukken om op korte termijn in gezamenlijkheid met de vader constructief tot gezagsbeslissingen te komen. Het hof acht het derhalve in het belang van [minderjarige] wenselijk dat de vader het eenhoofdig gezag toekomt.