Parketnummer : 20-000923-19
Uitspraak : 24 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 maart 2019 in de strafzaak met parketnummer
01-865092-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [Huis van Bewaring] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met aanvulling van gronden, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde gevangenisstraf en de beslissing ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en, opnieuw rechtdoende, de verdachte naast de door de rechtbank opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof die geheel kan toewijzen, te weten een bedrag van
€ 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de gevorderde kosten voor rechtsbijstand als materiële schade heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze kosten als proceskosten zal toewijzen tot een bedrag van € 720,-.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op putatief noodweer(exces) toekomt en meest subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte tbs met voorwaarden zal opleggen in plaats van tbs met dwangverpleging en de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf zal matigen. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging primair verzocht dat het hof de benadeelde partij in deze vordering niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek heeft gestoken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp en/of rug, althans in het bovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak poging tot moord
Het hof acht met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord heeft schuldig gemaakt, zodat het hof verdachte daarvan zal vrijspreken.
Het hof stelt voorop dat uit het strafdossier wel degelijk aanwijzingen vallen te putten dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Zo kan worden gewezen op de tegenover de politie gedane uitlating van de [getuige 1] , die het daadwerkelijke voorval niet heeft gezien, maar wel zegt dat hij zojuist tevoren de verdachte had gesproken en dat deze tegen hem, [getuige 1] , zou hebben gezegd dat hij, verdachte, de persoon die zijn fiets had geleend maar nog niet had teruggebracht, zijnde het slachtoffer, zou gaan neersteken, waarbij verdachte een mes had getoond en dit achter in zijn broeksband had weggestoken. Ook kan worden gewezen op het feit dat verdachte in afwachting van de komst van het latere slachtoffer een mes in zijn hand neemt en deze verbergt onder zijn mouw en op het slachtoffer blijft wachten, hetgeen een belangrijke aanwijzing voor voorbedachten rade oplevert.
Tegenover deze aanwijzingen die voor de voorbedachten rade pleiten staan evenwel ook aanwijzingen dat verdachte niet met die voor moord vereiste voorbedachten rade heeft gehandeld. Te wijzen valt op het feit dat verdachte volledig zichtbaar is in een ter plaatse aanwezige camera, waarvan hij zich kennelijk ook bewust is doordat hij gedurende enkele seconden met zijn hoofd naar boven gericht in die camera kijkt, maar desondanks met mes in de aanslag blijft wachten op het slachtoffer. Een andere contra-indicatie voor de voorbedachte rade is voorts dat op de camerabeelden zichtbaar is dat verdachte het slachtoffer niet onmiddellijk na diens aankomst begint te steken, maar pas nadat het gesprek tussen beide personen kennelijk wegens oplopende spanningen escaleert.
Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de besluitvorming bij verdachte om het slachtoffer neer te steken en de uitvoering daarvan, niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben plaatsgehad, maar na kalm beraad en rustig overleg. Dat betekent dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de hals/nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.