ECLI:NL:GHSHE:2020:811

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
20-000923-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met tbs en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en krijgt een gevangenisstraf van zes jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging gelast. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 30 augustus 2018 in Eindhoven, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de hals heeft gestoken. De verdachte had eerder de fiets van het slachtoffer geleend en er ontstond een conflict over de terugbrenging van deze fiets. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. De verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van putatief noodweer, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar de poging tot doodslag werd wel bewezen verklaard. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 15.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 720,- aan de benadeelde partij. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000923-19
Uitspraak : 24 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 maart 2019 in de strafzaak met parketnummer
01-865092-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [Huis van Bewaring] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met aanvulling van gronden, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde gevangenisstraf en de beslissing ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en, opnieuw rechtdoende, de verdachte naast de door de rechtbank opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof die geheel kan toewijzen, te weten een bedrag van
€ 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de gevorderde kosten voor rechtsbijstand als materiële schade heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze kosten als proceskosten zal toewijzen tot een bedrag van € 720,-.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op putatief noodweer(exces) toekomt en meest subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte tbs met voorwaarden zal opleggen in plaats van tbs met dwangverpleging en de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf zal matigen. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging primair verzocht dat het hof de benadeelde partij in deze vordering niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek heeft gestoken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp en/of rug, althans in het bovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak poging tot moord
Het hof acht met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord heeft schuldig gemaakt, zodat het hof verdachte daarvan zal vrijspreken.
Het hof stelt voorop dat uit het strafdossier wel degelijk aanwijzingen vallen te putten dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Zo kan worden gewezen op de tegenover de politie gedane uitlating van de [getuige 1] , die het daadwerkelijke voorval niet heeft gezien, maar wel zegt dat hij zojuist tevoren de verdachte had gesproken en dat deze tegen hem, [getuige 1] , zou hebben gezegd dat hij, verdachte, de persoon die zijn fiets had geleend maar nog niet had teruggebracht, zijnde het slachtoffer, zou gaan neersteken, waarbij verdachte een mes had getoond en dit achter in zijn broeksband had weggestoken. Ook kan worden gewezen op het feit dat verdachte in afwachting van de komst van het latere slachtoffer een mes in zijn hand neemt en deze verbergt onder zijn mouw en op het slachtoffer blijft wachten, hetgeen een belangrijke aanwijzing voor voorbedachten rade oplevert.
Tegenover deze aanwijzingen die voor de voorbedachten rade pleiten staan evenwel ook aanwijzingen dat verdachte niet met die voor moord vereiste voorbedachten rade heeft gehandeld. Te wijzen valt op het feit dat verdachte volledig zichtbaar is in een ter plaatse aanwezige camera, waarvan hij zich kennelijk ook bewust is doordat hij gedurende enkele seconden met zijn hoofd naar boven gericht in die camera kijkt, maar desondanks met mes in de aanslag blijft wachten op het slachtoffer. Een andere contra-indicatie voor de voorbedachte rade is voorts dat op de camerabeelden zichtbaar is dat verdachte het slachtoffer niet onmiddellijk na diens aankomst begint te steken, maar pas nadat het gesprek tussen beide personen kennelijk wegens oplopende spanningen escaleert.
Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de besluitvorming bij verdachte om het slachtoffer neer te steken en de uitvoering daarvan, niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben plaatsgehad, maar na kalm beraad en rustig overleg. Dat betekent dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de hals/nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen

1.

Een proces-verbaal van aangifte d.d. 24 januari 2019, proces-verbaalnummer PL2100-2018173856-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik wil het volgende verklaren over het incident dat plaatsvond op 30 augustus 2018 omstreeks 12.00 uur bij het 18 Septemberplein te Eindhoven. Ik verbleef in Eindhoven. Ik had de avond voor het voorval een fiets nodig, dus vroeg ik aan de jongen die mij later heeft gestoken om even zijn fiets te lenen. Ik mocht toen de fiets lenen van deze jongen. De volgende dag werd ik gebeld door die jongen van de fiets. Hij zei dat ik naar de stad moest komen om de fiets terug te brengen. Hij zei, toen hij even later weer belde, dat hij bij de Primark zou zijn. Ik fietste naar de Primark en zag dat hij daar stond in een soort van hokje bij de eerste nooduitgang. Ik liep met de fiets naar hem toe. Voordat ik het wist stak die jongen mij in mijn nek. Ik voelde een prik aan de linker-voorzijde in mijn nek. Ik zag dat het bloed gelijk uit mijn nek spoot. Ik ben meegenomen door de ambulance en naar het ziekenhuis gebracht en geopereerd. Ik heb op de intensive care gelegen en begreep later dat ik veel bloed had verloren. De dokter heeft gezegd dat het een wonder is dat ik het heb overleefd.

2.

Een geschrift, te weten een aanvraagformulier medische informatie betreffende [slachtoffer] , d.d. 28 januari 2019, opgemaakt door [naam arts] , arts, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende relaas van de arts:
Bij [slachtoffer] constateerde ik bij een onderzoek op 30 augustus 2018 een pulserende bloedende wond in de hals, regio links. Het betrof een ernstige bloeding van de halsslagader links waarvoor exploratie op operatiekamer, overhechten defect halsslagader.
3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 10 februari 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Het klopt dat ik op 30 augustus 2018 te Eindhoven bij de Primark met een mes heb gestoken in de nek of hals van de persoon waarvan ik later heb gehoord dat hij [slachtoffer] heet. Hij kwam toen de door hem van mij geleende fiets terugbrengen. Ik stond daar op hem te wachten omdat we op die plek hadden afgesproken.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte
Door de raadsman is bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hem een geslaagd beroep op putatief noodweer, dan wel putatief noodweerexces toekomt. Daartoe is – met verwijzing naar de verklaring van verdachte – aangevoerd dat verdachte verontschuldigbaar in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van hem door het latere slachtoffer.
De lezing van de verdachte komt op het volgende neer. De verdachte had het latere slachtoffer op 29 augustus 2018 zijn fiets geleend onder de toezegging deze na het eten terug te brengen. Het slachtoffer kwam deze toezegging echter niet na en was pas de volgende morgen, 30 augustus, telefonisch weer bereikbaar. Afgesproken werd dat het slachtoffer de fiets bij de Primark in Eindhoven aan verdachte zou teruggeven. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij te maken had met een drugsdealer. Vier dagen eerder had hij gezien dat het latere slachtoffer een klein pistool bij zich droeg. Daarom had hij een mes bij zich toen hij het slachtoffer bij de Primark opwachtte. Nadat het slachtoffer met de geleende fiets bij de Primark aankwam, ontstond tussen hen een conflict omdat verdachte geld wilde hebben voor het niet tijdig terugbrengen van de fiets. Verdachte heeft het slachtoffer toen eerst met het mes een klein prikje gegeven. Hij zag toen dat het slachtoffer hier koel op reageerde en hiervan niet onder de indruk was en dat vergrootte de angst voor het slachtoffer bij de verdachte. Na dat eerste prikje rommelde het slachtoffer kort in het tasje dat hij bij zich droeg. De verdachte mocht veronderstellen dat het slachtoffer zijn pistool bij zich droeg en dat hij dat zou pakken. Tegen die onmiddellijke dreiging van een aanval mocht de verdachte zich verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader
Het hof stelt op grond van bestendige jurisprudentie het volgende beoordelingskader voorop.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding als hiervoor bedoeld.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Wat de subsidiariteitseis betreft, verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest.
Indien het een beroep op zogenoemde putatieve noodweer betreft, zal de rechter moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte (doorgaans) omtrent het bestaan van een noodweersituatie, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Bij een vergissing die de objectieve waarnemer niet zou maken, is er geen sprake van een gerechtvaardigd beroep op noodweer en evenmin veel ruimte voor verschoonbare dwaling.
Feiten
De confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer is op camerabeelden vastgelegd. Dit betreft een bron van informatie in het dossier op basis waarvan de feitelijke gebeurtenissen op een objectieve manier kunnen worden vastgesteld. Het hof gaat voor de vaststelling van de feiten in eerste instantie dan ook uit van hetgeen op die camerabeelden is waar te nemen. Net als in eerste aanleg, zijn ook ter terechtzitting in hoger beroep in aanwezigheid van de verdachte en diens raadsman de camerabeelden van het betreffende incident bekeken.
Het hof heeft op die beelden waargenomen dat verdachte, terwijl hij kennelijk staat te wachten, op enig moment vanachter zijn rug, onder zijn sweater of jas vandaan een voorwerp pakt, dat in zijn rechterhand neemt en daarna de rechtermouw van zijn sweater/jas over zijn rechterhand heen trekt waardoor het voorwerp niet meer zichtbaar is. De verdachte blijft zo enige tijd staan, loopt even uit beeld, komt weer terug, praat nog even met een andere persoon, en blijft ook daarna nog wachten op dezelfde plek als waar hij bij aankomst stond te wachten.
Na enkele minuten komt het latere slachtoffer met een fiets in beeld. Het slachtoffer tikt verdachte met de linkerhand tegen de bovenarm en slaat vervolgens zijn linkerarm kort om de schouders van verdachte heen. De verdachte maakt zeer kort (circa een seconde) na die omhelzing met zijn rechterhand met daarin het voorwerp – waarvan verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat het een mes betrof – een stekende beweging richting het onderlichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer reageert daar niet zichtbaar op. Vervolgens is te zien dat verdachte, met het mes zichtbaar in zijn naast zijn lichaam hangende rechterhand, zich met zijn bovenlichaam richting het slachtoffer beweegt, die rustig de fiets tegen de muur zet. Het slachtoffer neemt vervolgens achteruit stappend wat afstand van verdachte en staat om 5.41 minuut met zijn beide handen in/aan zijn zijde tegenover de verdachte. Om 5.42 en 5.43 minuut is te zien dat verdachte met zijn rechterhand twee snelle stekende bewegingen maakt in de richting van de hals/nek van het slachtoffer en te zien is dat het slachtoffer direct bloed verliest en wegvlucht. De verdachte stapt daarna rustig op de fiets en vertrekt.
Het geheel, gerekend vanaf de aankomst van het slachtoffer (circa 5.22) tot de steekpartij (circa 5.43), speelt zich af gedurende nog geen halve minuut.
Diverse getuigen, behorend tot een groep studenten die ter plaatse was, hebben verklaard dat er een ruzie of woordenwisseling gaande was tussen beide personen. Hun aandacht werd getrokken doordat iemand, waarbij verdachte wordt bedoeld, hard schreeuwde dat hij geld wilde hebben (dossierpagina’s 37, 39, 44, 48 en 51). [getuige 2] hoorde achter haar iemand roepen dat hij geld wilde, ze draaide zich om en zag het slachtoffer wegrennen terwijl het bloed uit zijn nek spoot (pagina 37), [getuige 3] heeft gehoord dat werd geschreeuwd: ’geef me geld, NU’ en zag later het slachtoffer voorbij rennen terwijl het bloed uit zijn nek spoot (pg. 51). [getuige 4] verklaart dat persoon 1 tweemaal riep: “ik wil mijn geld” en “voordat persoon 2 hierop kon reageren” zag zij dat persoon 1 zijn vuist tegen de nek van persoon 2 hield, waarbij ze niet zag of hij daarin iets vast had. Vervolgens zag ze persoon 2 rennen waarbij het bloed met stralen vanaf zijn nek spoot (dossierpag. 44).
Omstanders hebben zich onmiddellijk over het slachtoffer ontfermd waarna hij direct naar een ziekenhuis is overgebracht. Alle kleding en andere goederen van het slachtoffer zijn door de politie in het ziekenhuis in beslag genomen, waaronder een bebloed nektasje, dat door de politie is geopend om een ID-kaart uit te halen (pg. 60). Hierbij wordt geen melding gemaakt van de aanwezigheid van een pistool. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het slachtoffer tijdens de ontmoeting met verdachte niet in het bezit was van een vuurwapen, mede gelet op het feit dat hij niet in de gelegenheid was zich daarvan na het steekincident ongezien te ontdoen.
Uit vorenbedoelde feiten en omstandigheden is derhalve niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie. Door en namens de verdachte is ook geen beroep gedaan op noodweer. Wel heeft verdachte zich beroepen op verschoonbaar handelen omdat hij het slachtoffer heeft gestoken ter verdediging nadat het slachtoffer rommelde in een nektasje terwijl hij mocht veronderstellen dat het slachtoffer daaruit een vuurwapen wilde pakken om hem dood te schieten. Ook dit verweer mist feitelijke grondslag. Met de rechtbank heeft het hof op de camerabeelden niet waargenomen dat de handen van het slachtoffer op enig moment in de richting gingen van het tasje dat het slachtoffer bij zich droeg. Noch bij het begin van de ontmoeting vanaf het moment dat het slachtoffer op de fiets arriveerde bij de Primark, noch direct voor het steken door verdachte in de richting van de hals/nek van het slachtoffer is dit te zien. Zoals hierboven al is overwogen, staat het slachtoffer om 5.41 minuut met zijn beide handen in/aan zijn zijde tegenover de verdachte en is om 5.42 en 5.43 minuut te zien dat verdachte met zijn rechterhand twee snelle stekende bewegingen maakt in de richting. Het hof acht het op basis van de camerabeelden onvoldoende aannemelijk geworden dat het slachtoffer direct voorafgaande aan het steken rommelde aan zijn nektasje. Het hof acht de tijdspanne daarvoor te kort en lichamelijke bewegingen die bij de door de verdachte beschreven handelingen van het slachtoffer passen zijn op beeld bij het slachtoffer niet te zien.
Dat van het slachtoffer op enig moment gedurende de confrontatie met de verdachte een zodanige dreiging uitging dat de verdachte in redelijkheid en verontschuldigbaar in de veronderstelling mocht verkeren dat hij door het slachtoffer zou worden aangevallen, acht het hof ook overigens niet aannemelijk geworden. Zo valt op de camerabeelden op geen enkel moment waar te nemen dat van het slachtoffer enige – objectief te beschouwen – vorm van dreiging richting de verdachte uitging. Integendeel zelfs, het hof merkt aan de hand van de camerabeelden de verdachte aan als de agressor. Te zien is immers dat de verdachte het slachtoffer met een mes opwacht, na diens aankomst dicht op het slachtoffer gaat staan, zich groot maakt en enigszins naar het slachtoffer toebuigt en kennelijk op dwingende toon tegen het slachtoffer praat (schreeuwt volgens de getuigen). Zulks vindt ook bevestiging in de getuigenverklaringen.
Een en ander valt bezwaarlijk te rijmen met de door verdachte geschetste angst voor het slachtoffer.
Op grond van het vorenstaande acht het hof het bestaan van een putatieve noodweer(exces)-situatie niet aannemelijk geworden. De lezing van de verdachte wordt op basis van de camerabeelden en de getuigenverklaringen terzijde geschoven. Daarop stuit het verweer af.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot doodslag.
Forensisch psycholoog D. Breuker en psychiater dr. D.J. Vinkers hebben op 17 en 18 januari 2019 een Pro Justitia rapport betreffende de verdachte uitgebracht. Beide deskundigen stellen op grond van hun onderzoek als diagnose dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis (niveau licht-matig) en een persoonlijkheidsstoornis met een combinatie van antisociale en narcistische trekken. Er is tevens sprake van een stoornis in cannabisgebruik (matig). De deskundigen zijn van oordeel dat de gebrekkige ontwikkeling aanwezig was ten tijde van het bewezen verklaarde en hiertussen wordt een verband aanwezig geacht. Hierbij heeft de psycholoog het volgende aangegeven:
Het slachtoffer is door betrokkene levensbedreigend (o.a. in de hals) gestoken met een mes uit boosheid (omdat hij de fiets die had geleend niet op tijd had teruggebracht en hij betrokkene niet wilde compenseren voor het feit dat hij daardoor niet naar de voedselbank had kunnen gaan), gekrenktheid (door de toon waarop het slachtoffer tegen hem sprak en betrokkene wist dat hij hem niet zou gaan betalen) maar ook uit angst (dat het slachtoffer hem zou neerschieten, volgens betrokkene had het slachtoffer een tasje bij zich met een wapen erin en zou hij tijdens het oplopende conflict aan het tasje en de rits hebben gezeten). Betrokkene nam een mes mee voor de zekerheid en zegt het slachtoffer hier een ‘prikje’ mee te hebben gegeven. Het had volgens hem anders kunnen lopen. Hij weet alleen niet hoe en wat. Hij vindt wel dat hij behandeling nodig heeft om te leren nee zeggen en om zijn grens beter te kunnen stellen.
Geadviseerd wordt om betrokkene het plegen van het feit, indien bewezen, in een verminderde mate toe te tekenen.
Inherent aan de verstandelijke ontwikkelingsstoornis en persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, hebben kenmerken als een zwakke identiteit met verhoogde krenkbaarheid en cognitieve beperktheid, als ook een laag frustratietolerantie en gebrekkige agressieregulatie, een doorwerkende rol gespeeld. Bij heftige emoties heeft hij onvoldoende grip op zijn agressie en handelen. Betrokkene heeft de beschikking over een beperkt gedragsrepertoire en valt dan terug in agressieve oplossingsstrategieën. Hij ziet dan ook geen alternatieven en kan zichzelf onvoldoende corrigeren.
Zoals hieruit blijkt, wordt door de psycholoog geadviseerd om de verdachte het plegen van het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen. Ook de psychiater geeft dit advies. Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid, neemt deze over en maakt deze tot de zijne.
Nu het gaat om een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid, betreft het geen omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit. Wel zal het hof dit aspect betrekken bij het oordeel omtrent de op te leggen straf.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, en de maatregel tbs met dwangverpleging zal opleggen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof een lagere gevangenisstraf zal opleggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd en daarnaast de maatregel tbs met voorwaarden zal gelasten, in plaats van de maatregel tbs met dwangverpleging.
Ten aanzien van de op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Hiertoe heeft de verdachte het slachtoffer zonder enige redelijke aanleiding met kracht met een mes in de hals/nek gestoken en daarbij de hals van beneden naar boven open gehaald; om de snee te hechten waren 14 hechtingen nodig.
De verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel niet tot de dood hebben geleid, is geenszins aan de verdachte te danken. Uit de in eerste aanleg overgelegde slachtofferverklaring blijkt dat het incident grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Hij heeft zeer angstige momenten doorgemaakt en hij heeft aan het steekincident ernstige lichamelijke klachten overgehouden, doordat ook vitale zenuwen zijn beschadigd waardoor hij niet meer goed kan praten.
Ook zal hij blijvend herinnerd worden aan het incident doordat hij daaraan een groot en ontsierend litteken in de hals heeft overgehouden. De advocaat van het slachtoffer, [naam advocaat] , heeft bij brief van 16 september 2019 te kennen gegeven dat het slachtoffer de gevolgen van het incident nog dagelijks ervaart.
Daarnaast veroorzaakt een delict als het onderhavige veel maatschappelijke onrust en leidt dit tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De steekpartij heeft plaatsgevonden rond het middaguur in het centrum van de stad Eindhoven, waarbij een groep studenten getuige is geweest van het incident. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 15 november 2019, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte sedert 1999 meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de met betrekking tot de persoon van verdachte opgemaakte rapportages omtrent de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte van forensisch psycholoog D. Breuker, d.d. 17 januari 2019 en psychiater dr. D.J. Vinkers d.d. 18 januari 2019 . Het hof heeft op grond van deze rapportages, zoals opgenomen onder het kopje “strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte” geconcludeerd dat het bewezen verklaarde slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend en het hof neemt dit mee bij het bepalen van de op te leggen sanctie.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde en de door de eerste rechter opgelegde straf, nu daarmee geen recht wordt gedaan aan de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte eerder wegens ernstige geweldsdelicten is veroordeeld.
Alles overziend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel
Het hof ziet zich voor de beantwoording van de vraag gesteld of de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van (tbs) met dwangverpleging geboden is of dat kan worden volstaan met oplegging van tbs met voorwaarden. Met betrekking tot het opleggen van de maatregel van tbs stelt het hof het navolgende voorop.
Ingevolge artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht kan een verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en tegen wie een misdrijf bewezen wordt verklaard waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zoals hier poging tot doodslag, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Ingevolge artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid of goederen de verpleging eist.
Gelet op het bepaalde in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht kan in geval van oplegging van een vrijheidsstraf naast oplegging van de maatregel van terbeschikking-stelling met voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde, die vrijheidsstraf ten hoogste op 5 jaren worden bepaald. Het hof heeft hiervoor overwogen dat en waarom het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren (met aftrek van voorarrest) passend en geboden wordt geacht. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden betreffende het gedrag rechtens niet mogelijk.
Ook om de navolgende, nader te noemen inhoudelijke redenen vindt het hof dat oplegging van tbs met dwangverpleging hier aangewezen is. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de reeds vermelde rapporten van de beide deskundigen, alsook het door de reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] opgemaakte “reclasseringsadvies tbs met voorwaarden” d.d. 11 februari 2019.
Op basis van de bij verdachte bestaande gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens en ziekelijke stoornissen, zoals hierboven vermeld, is door de deskundigen een inschatting gemaakt van het recidivegevaar.
Met betrekking tot het recidivegevaar en de eventuele behandeling beantwoordt psycholoog D. Breuker de vraag hiernaar als volgt:
Als we kijken naar de klinische risicofactoren dan is die kans hoog. Betrokkene raakt emotioneel, cognitief en gedragsmatig gemakkelijk ontregelt en heeft daar onvoldoende zicht en grip op. Negatieve emoties en agressie kunnen snel hoog oplopen. Hij heeft al vaker soortgelijke gewelddadige reacties laten zien in antwoord op conflicten. Hij kan niet aangeven hoe dit precies bij hem werkt. Hij loochent agressie en angst en gekrenktheid.
De interne- en motivationele beschermende factoren zijn beperkt aanwezig. Betrokkene is een man die tijdens het onderzoek op zich wel toegankelijk is en met wie ook het gesprek kan worden aangegaan over de noodzakelijke hulp en de problemen die hij ervaart. Hij benoemt bepaalde problemen bij zichzelf. Hij ontkent vervolgens wel weer eigen agressie. Ziet zichzelf niet als gewelddadig persoon. Er is sprake van een wisselend probleembesef en ziekte-inzicht. Nu geeft hij aan dat een opname in de kliniek nodig is maar in 2016 heeft hij boos en agressief de kliniek van [naam kliniek] verlaten en is hij niet meer teruggekeerd. Hij snapt nu ook onvoldoende hoe hij opnieuw in de problemen is gekomen. Er zijn geen externe beschermende omstandigheden.
Betrokkene heeft een geschiedenis met agressief en gewelddadig gedrag tegen anderen waarbij hij vaker gebruik heeft gemaakt van een mes dan wel hiermee heeft gedreigd. Vanwege het ontbreken van zorg lijkt betrokkene al geruime tijd in een situatie te hebben verkeerd waarin hij overvraagd werd en veel stress ervoer. De levensomstandigheden waren instabiel. Hij vertelt vaker in de ochtend zich niet goed gevoeld te hebben, had last van stress en onrust en ging dan blowen. Hij klaagde over niet kunnen slapen vanwege lawaai van de trein. Sliep daardoor ook af en toe bij een kennis.
Er zijn veel meer risicofactoren waartegen onvoldoende bescherming aanwezig is geweest. De kans op een ernstige geweldsrecidive is daardoor hoog.
Om het hoge risico op een geweldsrecidive te verkleinen wordt geadviseerd om betrokkene een behandeling op te leggen bij een SG/LVB instelling zoals Dichterbij (Stevig).
Geadviseerd wordt om de noodzakelijke behandeling op te leggen in een TBS kader. Voortzetting van behandeling dient namelijk gewaarborgd te blijven. De kans op het plegen van nieuw ernstig geweldsdelict is groot en een minder dwingend kader wordt niet afdoende geacht. Er is een TBS met verpleging van overheidswege overwogen, omdat betrokkene zich soms moeilijk kan conformeren en dan erg agressief kan worden. Bij een juiste bejegening wordt een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden echter wel mogelijk geacht.
Het haalbaarheidsonderzoek dat nu wordt uitgevoerd door de reclassering zal meer inzicht kunnen geven in de mogelijkheden.
Met betrekking tot het recidivegevaar en de eventuele behandeling houdt het rapport van psychiater D.J. Vinkers d.d. 18 januari 2019, het volgende in:
Uit de HCR-20 blijken diverse voorspellende factoren voor recidive van geweld, zowel historisch als klinisch als wat betreft de toekomst. Betrokkene heeft weinig inzicht, overschat zichzelf en kan agressief reageren bij bedreiging of krenking. Betrokkene heeft geen werk of dagbesteding, hij heeft forse schulden en een beperkt [het hof begrijpt: ziekte-inzicht, zie p. 20 van het rapport] en hij is niet goed in staat om zijn leven zelf vorm te geven.
Zijn copingvaardigheden schieten tekort door zijn cognitieve en persoonlijkheids-gerelateerde problematiek.
Het risico op recidive van geweld is hoog. Betrokkene heeft behoefte aan een gestructureerde begeleiding en behandeling gericht op het omgaan met frustratie en op het verbeteren van zijn overige copingsvaardigheden.
Geadviseerd wordt om betrokkene een TBS maatregel met voorwaarden op te leggen, mits Uw College en de rapporteur van reclassering zich hier in kunnen vinden, omdat betrokkene gemotiveerd is voor een behandeling, hij geen proactieve antisociale levensstijl lijkt te hebben en hij zich bereid toont zich te houden aan voorwaarden. De voorwaarden zouden dan in eerste instantie een klinische opname en na enkele jaren begeleid wonen moeten inhouden. Als Uw College het risico op recidive bij een dergelijke maatregel te hoog [vindt] is het alternatief een TBS maatregel met verpleging van overheidswege.
In het door de reclassering Nederland op 11 februari 2019 omtrent de verdachte uitgebrachte rapport staat onder andere het volgende vermeld:
Op 3 december 2018 ontvingen wij van de Officier van Justitie de opdracht tot het opstellen van rapportage met daarin het onderzoek naar de (on)mogelijkheden van de tbs met voorwaarden.
De heer [verdachte] wordt in onderhavige zaak verdacht van poging tot moord [hof: c.q. doodslag]. Met name de verstandelijke beperking in combinatie met de antisociale en narcistische kenmerken hebben een direct verband met het delictgedrag (indien bewezen). Negatieve emoties liepen hoog op en betrokkene kon deze niet adequaat reguleren door de verstandelijke beperking en de lage frustratietolerantie. Daarnaast kon hij geen alternatieve oplossingsstrategieën bedenken door zijn beperkte zelfregulatie in combinatie met boosheid, gekrenktheid en angst. In het verleden is betrokkene meermaals veroordeeld vanwege gewelds-delicten, waarbij hij slechts in enkele gevallen in staat bleek te voldoen aan de opgelegde voorwaarden. Deze combinatie van risicoverhogende factoren en het eigenlijk ontbreken van beschermende factoren maakt dat wij het recidiverisico hoog inschatten.
Vanwege de bovenstaand geschetste problematiek is betrokkene niet in staat zelfstandig zijn leven op orde te krijgen. Op sociaal-maatschappelijk niveau zijn zaken nauwelijks stabiel en georganiseerd (dagbesteding, financiën, sociaal netwerk).
Betrokkene geeft aan gemotiveerd te zijn voor een klinische behandeling in het kader van tbs met voorwaarden, wij betwijfelen echter of betrokkene in staat is om blijvend te voldoen aan opgelegde voorwaarden. Verwacht wordt dat hij zich bij weerstand of onenigheid over het traject met agressie kan onttrekken aan het toezicht. Anderzijds is betrokkene in het verleden een enkele keer in staat gebleken om te voldoen aan voorwaarden (in het kader van een voorwaardelijke veroordeling). Dit kader bleek echter onvoldoende om de benodigde behandeling te garanderen.
Inschatting risico’s:
Risico op recidive: Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Risico op letselschade: Het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog.
Risico op onttrekking: Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Toelichting: Op basis van de PJ-rapportages en het door ons uitgevoerde onderzoek wordt het risico op recidive van een soortgelijk delict hoog ingeschat. Met name de verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblematiek lijken hierin risicoverhogend te zijn. Daarnaast ontbreken beschermende factoren, behalve dat betrokkene aangeeft gemotiveerd te zijn voor een klinische behandeling, wat met name extrinsieke motivatie lijkt.
De kans op onttrekking wordt ingeschat als hoog. Betrokkene lijkt voornemens zich aan voorwaarden te conformeren, er wordt echter betwijfeld in hoeverre hij hiertoe daadwerkelijk in staat is, met name bij onenigheid over het traject.
Advies
Wij adviseren negatief wat betreft de tbs met voorwaarden. Gezien het ingeschatte hoge recidiverisico in combinatie met het hoge onttrekkingsrisico achten wij het niet mogelijk om betrokkene in het kader van tbs met voorwaarden adequaat te begeleiden. Betrokkene geeft aan gemotiveerd te zijn voor een klinische opname, dit lijkt echter met name extrinsieke motivatie, gericht op het voorkomen van een tbs maatregel met dwangverpleging. Bij weerstand of onenigheid met betrekking tot het traject kan - met agressie gepaard gaande- onttrekking aan het toezicht verwacht worden.
Gezien de gediagnosticeerde verstandelijke beperking in combinatie met de antisociale (impulsieve) gedragingen van betrokkene wordt niet verwacht dat hij zich duurzaam kan conformeren aan eventuele voorwaarden.
Het hof verenigt zich met de weergegeven informatie en bevindingen van de deskundigen met betrekking tot het hoge recidiverisico en de noodzaak van behandeling. Ook gelet op het door de reclassering gegeven advies kunnen de deskundigen niet worden gevolgd in het in hun rapporten, neergelegde advies van tbs met voorwaarden.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan: bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel.
Het hof is tegen de achtergrond van de overwegingen van de beide gedragsdeskundigen en de reclassering van oordeel dat het gevaar dat van de verdachte uitgaat zodanig is, dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen ook daadwerkelijk eist dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu het naar het oordeel van het hof niet verantwoord is om de verdachte op vrijwillige basis een klinische behandeling te laten ondergaan waarbij er een hoog risico bestaat dat verdachte die op enig moment zal staken en onbehandeld in de maatschappij zal terugkeren. Het hof zal dan ook de eis van de advocaat-generaal volgen en de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
Nu het hof gelet op de op te leggen duur van de gevangenisstraf reeds om die reden niet kan toekomen aan oplegging van de maatregel van tbs met voorwaarden, maar tevens de behandeling op grond van deze maatregel op inhoudelijke gronden ontoereikend wordt geacht om het recidiverisico op een aanvaardbare wijze in te perken, komt het hof tot de conclusie dat de dwangopname ter verpleging moet worden opgelegd.
Het hof zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het bewezen verklaarde wordt de maatregel van tbs gelast ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 21.737,-. De vordering bestaat uit immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2018 en materiële schade tot een bedrag van € 1.737,-.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige gedeelte van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 720,-.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 1.737,- aan materiële schade, te weten kosten rechtsbijstand, onder proceskosten vallen en niet onder materiële schade en het hof zal het bedrag van € 1.737,- dan ook lezen als zijnde gevorderde proceskosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.000,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Beoordeling van het overige gedeelte van de vordering, gelet op de gegeven onderbouwing, vormt een onevenredige belasting van het strafproces, zodat de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor rechtsbijstand overweegt het hof het navolgende.
Voor de rechtsgang in eerste aanleg moet aansluiting worden gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken 2019, dat gebruikelijk wordt toegekend in soortgelijke zaken. Bij een vordering met een hoofdsom tot € 20.000,- wordt in de regel € 360,- per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt voor het proces in eerste aanleg in dit verband twee punten toe: één punt voor het door de advocaat indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van de advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg. In hoger beroep zijn geen proceshandelingen verricht die voor vergoeding in aanmerking behoren te komen. Op basis hiervan wordt een bedrag van € 720,- aan proceskosten toegekend.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 15.000,-. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 720,00 (zevenhonderdtwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 augustus 2018.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 24 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C.P.J. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.