ECLI:NL:GHSHE:2020:798

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
20-000394-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep in een strafzaak wegens openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en kreeg een taakstraf van 90 uren, met een subsidiaire hechtenis van 45 dagen. Daarnaast werd er een schadevergoeding van € 530,69 toegewezen aan de benadeelde partij, inclusief wettelijke rente.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging aangegeven dat de verdachte zijn grieven tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. De advocaat-generaal heeft desondanks gevorderd dat het hof de zaak inhoudelijk zou behandelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, via zijn raadsman, zich neerlegt bij het vonnis in eerste aanleg en geen belang meer heeft bij een behandeling van de zaak in hoger beroep.

Gelet op het feit dat de inhoudelijke behandeling van de zaak nog niet was aangevangen en er geen bezwaren meer waren van de verdachte, heeft het hof besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit besluit is genomen in overeenstemming met artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij het hof oordeelt dat er geen rechtens te beschermen belang is bij een verdere behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000394-18
Uitspraak : 7 februari 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 januari 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-155443-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort weergegeven – openlijke geweldpleging veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] – hoofdelijk – geheel toegewezen tot een bedrag van € 530,69, bestaande uit materiele en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De verdediging heeft te kennen gegeven dat de verdachte zijn grieven tegen het beroepen vonnis niet langer handhaaft en derhalve geen belang meer heeft bij een behandeling van zijn zaak in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft, ondanks de afwezigheid van de verdachte en het ontbreken van grieven, gevorderd dat het hof de zaak inhoudelijk zal behandelen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Namens de verdachte is op 5 februari 2018 hoger beroep ingesteld. Nadat de zaak op de terechtzitting van 7 februari 2020 is uitgeroepen, heeft de raadsman terstond medegedeeld dat de verdachte zich neerlegt bij het vonnis in eerste aanleg en zijn grieven hiertegen niet langer wenst te handhaven.
Nu de inhoudelijke behandeling van de zaak nog niet is aangevangen en de verdachte via zijn raadsman heeft aangegeven dat zijn bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg niet worden gehandhaafd, zal het hof, nu het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met een behandeling van het hoger beroep, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en zal het hof het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 7 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.J.D.J. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.