3.2.De feiten
In hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
- [appellant] is van 9 augustus 2007 tot 1 september 2014 als groepsvervoerchauffeur in dienst geweest van Taxibedrijf [taxibedrijf 1] B.V. (hierna: [taxibedrijf 1] ).
- Op 15 april 2014 is [appellant] tijdens werktijd een ongeval overkomen met een bus met daarin vier kinderen. [appellant] is daarbij gewond geraakt. Hij is ziek gemeld.
- De ingeschakelde Arboarts was van mening dat [appellant] op 16 juni 2014 het werk weer kon hervatten. [appellant] achtte zichzelf daartoe niet in staat.
- Op 4 juni 2014 heeft de divisie rijgeschiktheid van het CBR aan [appellant] bericht dat hij moet meewerken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid en dat de geldigheid van zijn rijbewijs met onmiddellijke ingang is geschorst. [appellant] heeft de geldigheid van het rijbewijs laten verlopen.
- [appellant] heeft op 25 juli 2014 bij het UWV een aanvraag gedaan voor een deskundigenoordeel. De aanvraag werd op 31 juli 2014 afgewezen door het UWV omdat de aanvraag volgens het UWV niet beoordeeld kon worden.
- [appellant] heeft vervolgens een klacht ingediend waarop bij brief van 20 augustus 2014 door het UWV is gereageerd. Aan [appellant] werd meegedeeld dat hij een nieuwe aanvraag voor een deskundigenoordeel moest doen met een gewijzigde vraagstelling. [appellant] heeft geen nieuwe aanvraag ingediend.
- [appellant] heeft op 9 september 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten met [taxibedrijf 1] , onder meer inhoudende een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 september 2014 en een aan [appellant] uit te betalen ontslagvergoeding gelijk aan vier maanden bruto salaris.
- Bij brief van 4 november 2014 heeft [appellant] een klacht ingediend tegen de arbeidsdeskundige van het UWV. In reactie daarop heeft het UWV bij brief van 17 december 2014 aangegeven dat het door [appellant] aangevraagde - en door het UWV geweigerde - deskundigenoordeel had moeten worden beoordeeld door een verzekeringsarts en niet door een arbeidsdeskundige en dat de aanvraag alsnog op de juiste wijze in behandeling zal worden genomen. Het UWV heeft excuses aangeboden voor deze procesmatige fout.
- In het Medisch Onderzoeksverslag van 2 februari 2015 heeft verzekeringsarts
[de verzekeringsarts van het UWV] van het UWV overwogen dat hij gezien de leeftijd van [appellant] ten tijde van het ongeval, 68 jaar, en het langjarig bestaan van diabetes mellitus goede redenen aanwezig acht om de consolidatie van de fractuur op 3 maanden te stellen (te rekenen vanaf het ongeval van 15 april 2014) en op grond daarvan geconcludeerd dat [appellant] per geschildatum 16 juni 2014 niet geschikt te achten is voor het eigen werk ten gevolge van ziekte. Het UWV heeft deze rapportage aan [appellant] gezonden bij brief van 4 februari 2015 en hem meegedeeld dat het deskundigenoordeel van het UWV is dat [appellant] zijn eigen werk op 16 juni 2014 inderdaad niet kon doen.
- Bij brief van 6 maart 2015 heeft [appellant] een schadeclaim ingediend bij het UWV. Het UWV heeft bij brief van 26 maart 2015 erkend onrechtmatig gehandeld te hebben, de claim afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband en aan [appellant] een immateriële schadevergoeding aangeboden van € 150,=. Dit aanbod heeft [appellant] niet aanvaard.
- [taxibedrijf 1] is bij uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 mei 2015, gepubliceerd op 15 mei 2015, in staat van faillissement verklaard. Nadien is een doorstart gemaakt. De activa zijn door de curator verkocht aan Taxibedrijf [taxibedrijf 2] B.V. Bij dit bedrijf zijn 145 van de 195 werknemers van [taxibedrijf 1] in dienst getreden.