ECLI:NL:GHSHE:2020:740

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
200.256.079_01 en 200.256.079_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming opvolgend bewindvoerder in hoger beroep met betrekking tot goederen van rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een opvolgend bewindvoerder voor de goederen van de rechthebbende. De vader van de rechthebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzocht om zijn zus als opvolgend bewindvoerder te benoemen. De rechtbank had eerder de ouders van de rechthebbende ontslagen als bewindvoerders en een andere bewindvoerder aangesteld. De vader voerde aan dat de huidige bewindvoerder niet in het belang van de rechthebbende handelde en dat de benoeming van zijn zus de beste optie was, gezien de goede band tussen hen. De moeder van de rechthebbende was het niet eens met de benoeming van de zus en vond dat zij niet tussen de ouders in moest komen staan. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2020 zijn alle betrokkenen gehoord, waaronder de vader, de moeder en de zus. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige bewindvoerder zijn taak naar behoren uitvoert, maar dat het in het belang van de rechthebbende is om een bewindvoerder te benoemen die hij goed kent en vertrouwt. Het hof heeft uiteindelijk besloten de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de zus van de rechthebbende als opvolgend bewindvoerder te benoemen, met ingang van 27 februari 2020. De vader werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 februari 2020
Zaaknummers: 200.256.079/01 en 200.256.079/02
Zaaknummer eerste aanleg: 7388320 OV VERZ 18-11820
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet,
Deze zaak gaat over het bewind dat is ingesteld over de (huidige en toekomstige) goederen van:
[de rechthebbende], wonende te [woonplaats] , woonvorm “ [woonvorm] ”, de rechthebbende, hierna te noemen: [de rechthebbende] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder], de moeder, tevens mentor (hierna te noemen: de moeder);
  • de huidige bewindvoerder,
Als informant wordt aangemerkt:
- [de zus] , de zus van de rechthebbende, de beoogd opvolgend bewindvoerder (hierna te noemen: [de zus] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2019, heeft de vader in de hoofdzaak (zaaknummer 200.256.079/01) verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen.
Subsidiair heeft de vader verzocht het ontslag van de moeder als bewindvoerder in stand te laten en voor het overige voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, daarbij [de zus] te benoemen als bewindvoerder over de goederen van [de rechthebbende] .
Meer subsidiair heeft de vader verzocht om voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vader en de moeder te ontslaan als bewindvoerders en [de zus] te benoemen als bewindvoerder over de goederen van [de rechthebbende] .
In het incident (zaaknummer 200.256.079/02) heeft de vader verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van voormelde beschikking te schorsen.
2.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het petitum in de hoofdzaak in die zin aangepast, dat thans primair wordt verzocht om [de zus] te benoemen tot bewindvoerder over de goederen van [de rechthebbende] . Subsidiair wordt nu verzocht het ontslag van de moeder als bewindvoerder in stand te laten en in haar plaats [de zus] tot bewindvoerder (naast de vader) over de goederen van [de rechthebbende] te benoemen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Burlet;
  • de moeder;
  • [de zus] ;
  • de heer [medewerker van de bewindvoerder] , namens de bewindvoerder.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van
  • de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 25 maart 2019 (waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op
  • de door [de zus] ondertekende ‘Bereidverklaring bewindvoerder’.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 29 december 2010 heeft, voor zover in het kader van dit hoger van belang, de rechtbank Middelburg over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld met benoeming van de vader en de moeder tot bewindvoerders. Dit omdat [de rechthebbende] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn belangen van vermogensrechtelijke aard waar te nemen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de vader en de moeder met ingang van 1 januari 2019 ontslagen als bewindvoerder en [de bewindvoerder] met ingang van 1 januari 2019 benoemd als opvolgend bewindvoerder.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert, kort samengevat, in de hoofdzaak het volgende aan.
Dat de vader en de moeder in hun hoedanigheid van bewindvoerders onenigheid hebben gehad over het beheer van de goederen van [de rechthebbende] , vormt geen grond voor het verleende ontslag.
Het is de taak van de bewindvoerder om kritisch naar de kosten en uitgaven te kijken.
De vader heeft jaarlijks geld van de rekening van [de rechthebbende] opgenomen en dit bedrag aan het eind van het jaar met 4% rente terugbetaald, wat meer is dan de huidige wettelijke rente. De vader heeft daartoe een overeenkomst opgemaakt en deze overeenkomst aan de moeder verstrekt. De vader gebruikte de geleende gelden om zijn zakelijke rekening-courant aan te vullen. Daardoor hoefde hij geen 6% rente te betalen.
De vader heeft eind 2018 voor het laatst een bedrag van circa € 13.000,- van de rekening van [de rechthebbende] opgenomen. Hij heeft dit bedrag nog niet teruggestort, omdat dit nooit aan hem is gevraagd, hij geen contact heeft met de huidige bewindvoerder en hij het niet eens is met de gehele gang van zaken. De vader is echter wel voornemens om het bedrag terug te storten. Het belang van [de rechthebbende] staat voor de vader op de eerste plaats. De vader voelt zich door de beslissing van de kantonrechter volledig buiten spel gezet. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [de rechthebbende] geen bezwaar heeft tegen de benoeming van een onafhankelijk bewindvoerder. [de rechthebbende] heeft het verstandelijk vermogen van een jongen van acht jaar. Het is voor hem dan ook van belang dat hij met een dierbare gesprekken kan voeren en vervolgens “beslissingen” kan nemen met betrekking tot zaken waaraan hij geld wenst uit te geven. Het belang van [de rechthebbende] is erbij gediend dat zijn zus [de zus] wordt benoemd tot opvolgend bewindvoerder. De band tussen [de zus] en [de rechthebbende] is goed evenzeer als de band tussen enerzijds de ouders en anderzijds [de zus] ook goed is. Daarmee is de kans op onenigheid binnen de familie nihil.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De ouders zijn al meer dan tien jaar uit elkaar.
De moeder is het nooit eens geweest met de gang van zaken rondom de leningen. Voor zover de vader bezwaren heeft geuit tegen uitgaven die de moeder namens [de rechthebbende] heeft gedaan, betreurt zij dit. De moeder heeft altijd getracht om alles voor iedereen goed te doen.
[de rechthebbende] heeft geen inzicht in financiële zaken. Hij heeft er geen last van hoe het bewind nu is geregeld. Hij krijgt iedere week leefgeld en als er meer geld nodig is, dan wordt er namens [de rechthebbende] contact opgenomen met de bewindvoerder.
Alhoewel de moeder de bewindvoering diep in haar hart binnen de familie wil houden, wil zij voorkomen dat [de zus] tussen haar ouders in komt te staan en vindt zij het niet de taak van [de zus] om voor rust in de familie te zorgen.
3.6.
[de zus] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Zij onderschrijft het verzoek van de vader en zij heeft hier goed over nagedacht.
[de zus] vindt het belangrijk om iets voor haar broer te doen en zij heeft een goede band met [de rechthebbende] .
Zij is onafhankelijk en verwacht dat ongeacht de beslissingen die zij in het belang van [de rechthebbende] moet nemen, de band met haar ouders ook in de toekomst goed zal blijven. [de zus] wil, mocht zij tot bewindvoerder over [de rechthebbende] worden benoemd, geen vergoeding. [de rechthebbende] is haar broer en hij heeft al niet veel geld.
3.7.
De bewindvoerder voert, samengevat, het volgende aan.
Er zijn geen problemen in het bewind. Er is voldoende budget om de lasten van [de rechthebbende] te betalen, er is voor [de rechthebbende] ruimte om te sporten en [de rechthebbende] heeft voldoende leefgeld om iets leuks mee te doen. De bewindvoerder heeft zelf geen contact met [de rechthebbende] . De contacten verlopen via een begeleider.
Een van de eerste zaken die de bewindvoerder heeft opgepakt is het aanschrijven van de vader over de kwestie van de spaarrekening van [de rechthebbende] . De bewindvoerder heeft nadien niets meer van de vader vernomen noch is door de vader hierover contact met de bewindvoerder gezocht.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Incident (zaaknummer 200.256.079/02)
3.8.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader het verzoek om de werking van de bestreden beschikking voor de duur van het geding in beroep te schorsen, ingetrokken.
Dit brengt met zich mee dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in het schorsingsverzoek.
Hoofdzaak (zaaknummer 200.256.079/01)
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.8.3.
Het hof merkt allereerst op dat het de taak van de bewindvoerder is de (toekomstige) goederen van de rechthebbende te beheren en te administreren, waarbij van de bewindvoerder wordt verwacht dat hij zijn taak zorgvuldig uitoefent en er strikte scheiding plaatsvindt tussen het vermogen van de rechthebbende en het vermogen van de bewindvoerder.
Vast staat dat de vader meerdere malen een bedrag van circa € 13.000,- van de rekening van [de rechthebbende] heeft opgenomen en dit heeft gebruikt ten behoeve van de rekening-courant van zijn onderneming. Dit bedrag betreft nagenoeg het hele vermogen van [de rechthebbende] .
Het beleggen van het gehele vermogen van de rechthebbende, dat mede is ingegeven vanwege persoonlijke doeleinden, valt naar het oordeel van het hof niet onder een daad van beheer, als bedoeld in artikel 1:441, lid 1 BW. Voor zover de rechter ingevolge het tweede lid hiervoor al toestemming zou hebben gegeven, heeft de vader in elk geval nagelaten om deze toestemming te vragen.
Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat de vader het in januari 2018 van [de rechthebbende] geleende bedrag van € 13.000,- nog steeds niet heeft terugbetaald. Mede gehoord wat de vader hierover desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard (“ik kan vandaag nog terugstorten met rente als het moet”) vertrouwt het hof erop dat de vader voornoemd bedrag, binnen acht dagen na datum van deze uitspraak daadwerkelijk en volledig heeft terugbetaald, opdat het geld weer volledig en enkel tot het vermogen van de rechthebbende, dat is zoon [de rechthebbende] , behoort. Het hof gaat er tevens van uit dat de vader hierbij ook de toegezegde 4 % rente aan [de rechthebbende] vergoedt.
3.8.4.
Anders dan in eerste aanleg heeft de vader in hoger beroep primair verzocht om [de zus] , die zich hiertoe bereid heeft verklaard, als opvolgend bewindvoerder te benoemen. Naar het oordeel van het hof kan, gezien de stukken en gehoord de mondelinge toelichting, in het belang van [de rechthebbende] dit primaire verzoek worden toegewezen, ter motivering waarvan het hof op het volgende wijst.
3.8.5.
Niet ter discussie staat dat de huidige bewindvoerder zijn taak naar behoren uitvoert.
Uit artikel 1:435 lid 3 en lid 4 BW volgt echter dat de rechter bij een benoeming van de bewindvoerder zo mogelijk de voorkeur van de rechthebbende volgt, dan wel dat - bij gebleken geschiktheid en bereidheid - bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zussen wordt benoemd.
Alhoewel het hof de persoonlijke mening van [de rechthebbende] niet bij deze beslissing heeft kunnen betrekken, is uit de stukken en uit de verklaringen van de belanghebbenden naar voren gekomen dat het voor de eigenwaarde van [de rechthebbende] van belang is dat hij, passend bij zijn niveau, wordt gekend en gehoord in zaken die zijn financiën betreffen. Daarbij is verder gebleken dat het gelet op de beperking van [de rechthebbende] van belang is dat hij de persoon van de bewindvoerder goed kent en vertrouwt.
Een dergelijke goede band bestaat er tussen [de rechthebbende] en zijn zus [de zus] . Verder acht het hof [de zus] in staat, mede gezien haar opleidingsniveau en werkervaring, om het bewind zorgvuldig en naar behoren uit te voeren, daarbij steeds enkel het belang van [de rechthebbende] voor ogen houdend. Daar komt nog bij, alhoewel dit feit niet van doorslaggevende betekenis is, dat de kosten van het huidige bewind door de benoeming van [de zus] worden uitgespaard, aangezien zij uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij bij een eventuele benoeming tot bewindvoerder geen vergoeding wenst.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident (zaaknummer 200.256.079/02)
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn schorsingsverzoek;
in de hoofdzaak (zaaknummer 200.256.079/01)
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 14 december 2018;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent met ingang van 27 februari 2020, aan [de bewindvoerder] ontslag als bewindvoerder over de goederen van [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, thans wonende bij “ [woonvorm] ,” aan [adres] te [woonplaats] ( [postcode] );
benoemt met ingang van 27 februari 2020 tot opvolgend bewindvoerder:
[de zus] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende in [adres] te [woonplaats] ( [postcode] );
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en de opvolgend bewindvoerder en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Oost-Brabant overlegt;
bepaalt dat de (opvolgend) bewindvoerder binnen drie maanden na aanvang van het bewind een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen dient op te maken en een afschrift daarvan dient in te leveren ter griffie (het Bewindsbureau) van de rechtbank Oost-Brabant;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.L.F.J. Schyns en is op 27 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, de griffier.