In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de draagplicht van hypothecaire schulden is vastgesteld. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Ramsaroep, verzoekt het hof om de man, vertegenwoordigd door mr. A. Vijftigschild, draagplichtig te verklaren voor de hypothecaire schulden die op beider naam staan bij de Rabobank. De vrouw stelt dat de hypothecaire schulden grotendeels zijn aangewend voor de man, terwijl de rechtbank heeft geoordeeld dat de gehele hypotheekschuld voor rekening van de vrouw komt.
Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank en constateert dat de vrouw in hoger beroep is gekomen op 19 maart 2019. De man heeft op 20 mei 2019 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof overweegt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de man draagplichtig is voor een bedrag van € 32.000,-, omdat zij geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen die haar stelling onderbouwen. Het hof komt tot de conclusie dat de man niet draagplichtig is voor de hypothecaire schulden, en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.
De beslissing van het hof is op 27 februari 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens, in tegenwoordigheid van de griffier. Het hof wijst het meer of anders verzochte af.