ECLI:NL:GHSHE:2020:737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
200.255.722_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag vader in een complexe echtscheidingssituatie met medische problematiek van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag over twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, appellante, verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin het gezamenlijk gezag was gewijzigd naar eenhoofdig gezag van de vader. De ouders waren van 2003 tot 2014 met elkaar gehuwd en hebben sindsdien een conflictueuze relatie, wat heeft geleid tot spanningen voor de kinderen. De kinderen, die kampen met medische problematiek, zijn sinds 2012 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn, wat heeft geleid tot de beslissing om het gezag aan de vader alleen toe te kennen. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de beschikking te handhaven, gezien de verbeterde situatie van de kinderen sinds de wijziging van het gezag. Het hof concludeert dat de wijziging van het gezag noodzakelijk is om de kinderen te beschermen tegen de voortdurende conflicten tussen de ouders. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 februari 2020
Zaaknummer: 200.255.722/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/342901 / FA RK 18-1552
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
[de vader], wonende te [woonplaats]
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. C.G.M. Baas.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 4 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek beëindiging gezag alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 mei 2019, heeft de vader verzocht het verzoek zijdens de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen als zijnde onbewezen dan wel ongegrond.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten;
-de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de twee V-formulieren van 13 januari 2020 met bijlagen van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn van 29 augustus 2003 tot 12 maart 2014 met elkaar gehuwd geweest.
Bij beschikking van 27 februari 2014 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Tijdens het huwelijk zijn, voor zover in deze procedure van belang, geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
De kinderen wonen bij de vader.
De moeder is gerechtigd tot omgang met de kinderen iedere veertien dagen van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur, alsmede gedurende een deel van de schoolvakanties.
3.2.
De kinderen staan sinds 27 maart 2012 onder toezicht van de GI, laatstelijk verlengd tot 27 maart 2020.
Procedure eerste aanleg
3.3.1.
Voor zover thans relevant, heeft de vader de rechtbank verzocht het gezamenlijk gezag van de ouders te wijzigen en te bepalen dat de vader voortaan alleen het gezag over de kinderen zal uitoefenen.
3.3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans relevant, bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan aan de vader alleen toekomt.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte opgemerkt dat de vader wordt gehinderd bij de uitoefening van zijn gezag. De vader heeft de moeder niet om toestemming gevraagd om met de kinderen op vakantie te gaan; hij is gewoon vertrokken. Dat de moeder niet zou willen meewerken aan het aanvragen van identiteitsbewijzen klopt ook niet. De moeder heeft in het verleden meerdere malen meegemaakt dat de vader misbruik maakte van haar persoonsgegevens, zodat zij niet zomaar een kopie van haar legitimatiebewijs durft te geven aan de vader.
De rechtbank heeft ten onrechte opgemerkt dat het niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd verbetering zal komen in de onderlinge communicatie tussen de ouders en dat dit beëindiging van het gezag van de moeder rechtvaardigt. Er zijn stappen gezet in de goede richting waar de rechtbank geen c.q. onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Er is e- mailcommunicatie tussen de ouders tot stand gekomen en er worden belangrijke zaken rondom met name de medische toestand van [minderjarige 1] tussen de ouders uitgewisseld. De moeder doet haar best om de communicatie zo positief mogelijk te laten verlopen en laat zich hierin ondersteunen door de hulpverlening.
De rechtbank legt niet uit waarom de wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige 2] zou zijn. Er zijn geen conflicten tussen de ouders benoemd door de rechtbank waardoor [minderjarige 2] klem of verloren zou raken tussen beide ouders. De moeder heeft geen enkele gezagsbeslissing tegengewerkt, iets wat de rechtbank lijkt te suggereren. Er is geen valide grond om het gezag over [minderjarige 1] te beëindigen en al helemaal niet over [minderjarige 2] .
3.5.
De vader voert in zijn verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Het overleg tussen de ouders is in de loop der tijd steeds minder structureel en constructief geworden en verworden tot een meer vrijblijvende en incidentele uitwisseling van informatie, vooral van de vader richting de moeder. Jarenlang heeft de moeder geen invulling meer gegeven aan een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij liet de meer belangrijke beslissingen zoals keuze voor hun middelbare school over aan de vader.
Tevens geeft de moeder geen toestemming voor het aanvragen van een identiteitsbewijs. Dit heeft zes maanden geduurd. Nadat de GI een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven, is er toestemming verleend. Nu is het formulier onjuist ingevuld, omdat de handtekening niet overeenkomt met de handtekening op de oude identiteitsbewijzen.
Ook geeft de moeder geen toestemming voor vakanties met de kinderen.
Wijziging van het gezag is noodzakelijk in het belang van de kinderen. Partijen zijn al jaren uit elkaar en het is nooit gelukt om de communicatie te verbeteren. Er is meer rust bij de kinderen sinds het moment dat de gezagswijziging is uitgesproken.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort gezegd, geadviseerd om de bestreden beschikking te handhaven. Sinds de rechtbank het gezag bij de vader heeft neergelegd, is er sprake van een lichte verbetering. Er is weer omgang tussen de moeder en de kinderen. Dat moet geborgd worden en de kans krijgen om verder te groeien. De ondertoezichtstelling zal worden verlengd; er moet nog veel werk worden verricht. Eenhoofdig gezag heeft nooit de voorkeur, maar binnen deze gegeven omstandigheden was het nodig, omdat de kinderen klem en verloren zaten.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort gezegd, verklaard dat de kinderen hun moeder nu weer zien en dat dat het belangrijkste is. Binnen de omgangsregeling wordt gewerkt met kleine stapjes. Sinds de vader alleen het gezag heeft, zijn de kinderen meer ontspannen en ook op school ontwikkelen ze zich positief. Er is meer rust bij de kinderen gekomen, al heeft deze rechtszaak weer spanningen veroorzaakt. De GI maakt zich zorgen over de negatieve uitwerking hiervan op de kinderen.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Artikel 1:253n BW lid 2 bepaalt dat artikel 1:251a BW lid 1 van overeenkomstige toepassing is. Dat houdt in dat de rechter kan bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt als:
  • a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
  • b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die ertoe leiden dat het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd zodat het gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de vader toekomt. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
3.8.4.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken. Die redenen zijn er, gelet op het volgende.
3.8.5.
De 16-jarige [minderjarige 1] en de 11-jarige [minderjarige 2] zijn kwetsbare kinderen die bijzondere zorg nodig hebben. Beide kinderen functioneren op laagbegaafd niveau, zijn onzeker en hebben te kampen met loyaliteitsproblemen. In het verleden zijn zij uithuisgeplaatst geweest en sinds enkele jaren verblijven zij volledig bij de vader.
[minderjarige 1] heeft een ernstige nierbeschadiging; zijn ene nier werkt voor 20% en zijn andere nier voor 75%. Hij heeft een stoma en moet meerdere keren per dag katheteriseren. Deze aandoening vergt veel van [minderjarige 1] zelf en zijn verzorgers. Met regelmaat moeten er medische beslissingen worden genomen. Dit vraagt veel afstemming en communicatie tussen de zorgverleners en de gezagsdragende ouder(s). De ouders zijn hier samen onvoldoende toe in staat waardoor de voortvarendheid van de te nemen beslissingen onnodige vertraging oploopt. [minderjarige 2] heeft (onder meer) hechtingsproblematiek en moeite met het uiten van haar emoties. Zij heeft therapeutische begeleiding van [organisatie] . Uit het verslag van 5 februari 2019 van [organisatie] blijkt dat het iets beter gaat met [minderjarige 2] en dat zij meer zelfvertrouwen heeft gekregen. [organisatie] concludeert in dit verslag dat er naar verwachting nog veel moeilijkheden op het pad van [minderjarige 2] gaan komen, aangezien ze in een vervelende scheidingssituatie van haar ouders blijft zitten. Het hof ziet dit ook. De ouders blijven – in opvoedaangelegenheden – strijden met elkaar en het lukt ze niet om in overleg met elkaar afspraken te maken over de kinderen. Deze strijd duurt nu al meerdere jaren.
3.8.6.
Uit de echtscheidingsbeschikking van 27 februari 2014 blijkt dat het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over de minderjarige kinderen te belasten, is afgewezen. De rechtbank ging er toen vanuit dat de slechte onderlinge verstandhouding samenhing met de echtscheidingsproblematiek en zij verwachtte dat de situatie na verloop van tijd zou kunnen verbeteren. Inmiddels heeft de rechtbank deze verwachting niet meer; het hof ook niet. De GI verleent al hulp sinds het jaar 2012 (start ondertoezichtstelling), maar deze hulp heeft er niet toe geleid dat de onderlinge communicatie naar een aanvaardbaar niveau is gebracht. Integendeel, de ouders blijven met elkaar in conflict, discussiëren veelvuldig en betrekken de kinderen in deze strijd. De kinderen hebben hier last van en zitten klem/verloren tussen hun ouders. Als de spanningen tussen de ouders toenemen, krijgt [minderjarige 1] woedeaanvallen waarbij hij spullen beschadigt. De beslissing van de rechtbank om voortaan alleen de vader te belasten met het ouderlijk gezag, heeft ervoor gezorgd dat de kinderen meer rust ervaren. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader verklaard dat hij recent bij Kinder- en Jeugdpraktijk [praktijk] een hulpverleningsplan ten behoeve van [minderjarige 1] heeft ondertekend zodat de hulpverlening meteen kon starten. In het verleden, toen er nog gezamenlijk gezag was, heeft de vader hiervoor een kort geding moeten starten omdat de moeder daaraan niet meewerkte.
Om de hulpverlening en de benodigde zorg voor beide kinderen in goede banen te leiden én discussie tussen de ouders te voorkomen, acht het hof het noodzakelijk om het eenhoofdig gezag bij de vader te laten.
3.8.7.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat is voldaan aan sub a en b van artikel 1:251a BW lid 1. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Middelburg, van 4 december 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 27 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.