De raad adviseert in zijn rapport om een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de man van een dagdeel per vier weken. De raad legt hier – samengevat – het volgende aan ten grondslag.
Bij de abrupte stopzetting van de vastgestelde omgangsregeling zoals deze liep tot januari 2018 heeft een rol gespeeld dat de man onvoldoende heeft kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar ook dat zij vanuit de vrouw geen onvoorwaardelijke toestemming hebben ontvangen voor omgang met de man.
Er is hulpverlening ingezet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar er moet vooral hulp worden ingezet voor de problemen op ouderniveau. De vrouw heeft onvoldoende vertrouwen in de opvoedvaardigheden van de man en zij moet leren vertrouwen op de veerkracht van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de opvoedsituatie bij de man loslaten. Aan de man moeten handvatten worden aangereikt om vertrouwen, voorspelbaarheid en veiligheid uit te dragen. Hij moet de strijd loslaten en alleen in het belang van de kinderen gaan denken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten ruimte gaan ervaren om zich open te kunnen uiten richting de man. De raad ziet in principe geen contra-indicaties voor omgang tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Wel moet er eerst sprake zijn van (begeleid) contactherstel. Verder vreest de raad dat de situatie waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen omgang met de man hebben en wel met [minderjarige 3] zal leiden tot een loyaliteitsconflict en problemen in de onderlinge relaties. Ook vindt de raad dat er explicietere aandacht moeten zijn voor de houding en de invloed van het netwerk, waarbij uitgangspunt is dat het netwerk steunend is in plaats van dat het strijdverhogend werkt.
De raad benadrukt dat de man, ondanks dat hij niet de biologische vader is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hen wel heeft opgevoed, en er een hechtingsrelatie is ontstaan. Er is geruime tijd sprake geweest van family-life, waarin het voorheen geen verschil leek te maken dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze hechtingsrelatie is sinds een jaar doorbroken en ook dit vormt een bedreiging voor de identiteitsontwikkeling, maar ook de veiligheid, stabiliteit en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Ondanks dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangeven geen omgang te willen met de man meent de raad dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uiteindelijk wel in staat zullen zijn tot omgang met de man. Dit dient echter wel goed gekaderd en begeleid te worden (door de gezinsvoogd). Voor kinderen van deze leeftijd zou normaliter een contact van eenmaal per twee weken gangbaar en passend zijn. Gelet op wat er allemaal is gebeurd vindt de raad op dit moment een dagdeel per maand het meest passend. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komen op een leeftijd dat zij hun eigen sociale leven gaan creëren hetgeen ook belangrijk is voor hen en hun ontwikkeling. Mogelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook weer open kunnen gaan staan voor omgang wanneer de frequentie lager is en zij zelf de keuze hebben voor een eventuele uitgebreidere omgang.
Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft de raad naar voren gebracht nog altijd achter het advies te staan. Het is ook een boodschap naar de kinderen en de volwassenen toe dat er gewerkt moet worden aan het contact. De GI heeft een sleutelrol in het vinden van een oplossing.