ECLI:NL:GHSHE:2020:734

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
200.259.773_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorg- en contactregeling voor minderjarigen met wijziging van omstandigheden

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2019. De moeder verzoekt om een wijziging van de zorg- en contactregeling voor haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de vader verblijven en dat de moeder beperkte contactmomenten heeft. De moeder stelt dat er een wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de regeling rechtvaardigt, en verzoekt om uitbreiding van de contactmomenten, inclusief vakanties en feestdagen.

De vader verzet zich tegen het verzoek van de moeder en stelt dat er geen wijziging van omstandigheden is. Hij betoogt dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen in de door haar voorgestelde uitbreiding te dragen. De Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming ondersteunen de vader in zijn standpunt.

Het hof overweegt dat er inderdaad sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar dat de huidige contactregeling niet in het belang van de kinderen kan worden uitgebreid. De moeder heeft te maken met persoonlijke problematiek en de kinderen hebben behoefte aan structuur en duidelijkheid. Het hof besluit de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 februari 2020
Zaaknummer: 200.259.773/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/258034 / FA RK 18-4612
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011,
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Zuid-Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 mei 2019, met producties, ingekomen bij het hof op 22 mei 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de overweging aangaande het zelfstandig verzoek van de moeder en tevens opnieuw rechtdoende en zo nodig onder aanvulling/verbetering van de gronden te bepalen dat er in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een verdeling van de zorg- en opvoedtaken wordt vastgesteld, zoals door de moeder omschreven en verzocht, inhoudende dat zij contact heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] - naar het hof begrijpt - :
- tijdens de zomervakantie twee afzonderlijke, niet aaneengesloten weken, bij de moeder, de weeknummers in onderling overleg tijdig te bepalen, dat wil zeggen ruim voor aanvang van de zomervakantie, minimaal 3 maanden,
- alsmede gedurende een week afwisselend even oneven jaren, 1e helft/2e helft, tijdens de mei- en kerstvakantie,
- alsmede gedurende 2 dagen tijdens de krokus- en herfstvakantie,
- de feestdagen 1e en 2e feestdagen bij helfte delen even/oneven jaren, dat wil zeggen 1e en 2e Kerstdag, 1e en 2e Paasdag, 31 december en 1 januari, Hemelvaart en Pinksteren, waarbij de vrouw verzoekt dat de kinderen in de even jaren op de 1e feestdag bij de vader zijn en in de oneven jaren op de 2e feestdag,
dan wel dat er in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een verdeling van de zorg- en opvoedtaken wordt vastgesteld zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 1 juli 2019, ingekomen bij het hof op 2 juli 2019, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift van 28 juni 2019, ingekomen bij het hof op 3 juli 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de brief van de rechtbank Limburg van 17 juni 2019, ingekomen bij het hof op 18 juni 2019, met daarbij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op
11 april 2019;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 19 juni 2019, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de GI, met bijlagen, van 23 december 2019, ingekomen bij het hof op
27 december 2019.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door mr. L.H.G. Pelzer, als waarnemer voor zijn kantoorgenoot
mr. Jegers;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012 (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn door de vader erkend. De moeder en de vader hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 7 oktober 2014 onafgebroken onder toezicht van de GI. Het is het hof ambtshalve bekend dat de ondertoezichtstelling inmiddels is verlengd tot
7 november 2020.
3.4.
In de beschikking van de rechtbank Limburg van 29 juli 2015 is het tussen ouders vastgestelde ouderschapsplan opgenomen. De ouders zijn overeengekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf hebben bij de pleeggezinnen waar zij verblijven. Feitelijk verblijven de kinderen bij de vader.
3.5.
Bij beschikking van 16 oktober 2018 heeft de rechtbank Limburg een contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vastgesteld. Daarbij is vastgesteld dat de kinderen bij de vader verblijven en waarbij [minderjarige 1] of [minderjarige 2] iedere week op dinsdag na school naar de moeder gaat en daar blijft overnachten, en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beiden bij de moeder zullen verblijven van woensdag na school tot 18.00 uur, alsmede van zondag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur. Bij diezelfde beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI tot vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader niet-ontvankelijk verklaard.
3.6.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, heeft de rechtbank het ouderschapsplan dat is gehecht aan de beschikking van de rechtbank Limburg van 29 juli 2015, gewijzigd en het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader bepaald. Het verzoek van de moeder tot het nader vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken is door de rechtbank afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van de vaststelling van de zorg- en opvoedtaken niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. De moeder wil dat er een verdeling van de vakanties en feestdagen wordt vastgelegd. Het is de afgelopen periode niet gelukt dit in onderling overleg met de vader en/of de GI te regelen. Het is in het belang van de kinderen om ook in de vakanties tijd met de moeder door te kunnen brengen. Een duidelijke regeling is voorts van belang, omdat de kinderen zijn gebaat bij structuur en regelmaat. De huidige contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verloopt goed, zodat er geen reden is om aan te nemen dat een uitbreiding van de contacten in de vakanties niet mogelijk is.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden. Het vaststellen van het hoofdverblijf is slechts een formalisering van een reeds bestaande situatie. Daarnaast is de regeling die de moeder verzoekt niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De regeling is in de eerste plaats namelijk niet realistisch, omdat de moeder de kinderen op dit moment al geen twee overnachtingen na elkaar aankan. De
moeder heeft de kinderen tijdens eerdere vakanties bovendien meerdere keren eerder naar de
vader teruggebracht. De vader heeft daarnaast ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de moeder, omdat zij onvoldoende toezicht houdt. De moeder is bovendien recent bevallen van een nieuw kindje en dit alles tezamen betekent dat de moeder door de door haar voorgestelde regeling op dit moment overvraagd wordt. Het is aan de GI om met de ouders afspraken te maken over de feestdagen en vakanties.
3.9.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden, omdat de vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen enkel een wijziging op papier is. De kinderen woonden immers al bij de vader. De lopende regeling moet niet worden uitgebreid met vakanties en feestdagen, omdat de moeder volgens de rapportage van Radar nu al overvraagd wordt. Een uitbreiding is daardoor niet in het belang van de kinderen. Overigens is de afgelopen tijd de regeling in onderling overleg in de vakanties enigszins aangepast.
3.10.
De raad heeft ter zitting geadviseerd dat het van belang is dat het hof uitspraak doet over de door de moeder verzochte regeling, zeker nu nog niet duidelijk is of de ondertoezichtstelling verlengd wordt en of de GI aldus als regievoerder in beeld blijft. Terughoudendheid is hierin geboden.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Het hof zal eerst dienen te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken rechtvaardigt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 19 april 2019 overwogen dat kort daarvoor (namelijk bij beschikking van 16 oktober 2018) nog een beslissing is genomen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Hierin is geen regeling opgenomen ten aanzien van de vakanties en de feestdagen. Gebleken is dat in de tussentijd uitvoering is gegeven aan de zorg- en contactregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 16 oktober 2018. Dit feitelijke tijdsverloop in combinatie met het feit dat de vader in de afgelopen periode weer is gaan werken (wat volgens de vader van invloed is op zijn belastbaarheid), maakt dat het hof van oordeel is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken rechtvaardigt.
3.11.3.
De vraag is vervolgens of de huidige contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden uitgebreid met de verdeling van de vakanties en feestdagen zoals door de moeder is verzocht. Niet in geschil is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ieder om en om elke dinsdag uit school tot woensdagochtend bij de moeder zijn. Bovendien zijn de kinderen samen bij de moeder iedere woensdag na school tot 18.00 uur, alsmede iedere week op zondag van 12.00 uur tot 18.00 uur. Deze contactmomenten worden met regelmaat ondersteund en geobserveerd vanuit Radar. Uit de rapportage van Radar van 4 december 2019 blijkt dat er veel zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder. Zo constateert de
hulpverlening dat de moeder regelmatig overvraagd wordt wanneer zij voor twee of drie kinderen tegelijk zorgt. Naast [minderjarige 1] en [minderjarige 2] draagt de moeder immers ook nog de zorg over haar jongste kind. In die drukke situaties heeft de moeder moeite om aan te sluiten bij de behoefte van de kinderen en is zij onvoldoende opvoedkundig beschikbaar. Ook is de moeder beperkt leerbaar gebleken en is er ondanks alle hulpverlening nog steeds geen sprake van een vast dagritme bij de moeder. Verder zijn er zorgen over de relatieproblematiek met de huidige partner van de moeder. Gelet op het voorgaande is ook het hof van oordeel dat er sprake is van een precair evenwicht tussen draagkracht en draaglast van de moeder. Daarbij komt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beiden een belaste voorgeschiedenis hebben met een ontwikkelingsachterstand op meerdere gebieden, waaronder hun cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid en structuur. Al met al vraagt dit veel van een opvoeder. In de afgelopen periode is gebleken dat de persoonlijke problematiek van de moeder in combinatie met de kind-eigen problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de huidige regeling al tot overbelasting van de moeder leidt, zodat een uitbreiding van die regeling om die reden niet voor de hand ligt. Van belang is voorts dat de huidige contactregeling beperkt is, in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bovendien ieder afzonderlijk, niet meer dan één nacht in de week bij de moeder verblijven. Gelet op het voorgaande acht het hof het daarom op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de lopende regeling uit te breiden. Dit betekent dat de huidige regeling in stand blijft en ook wordt voortgezet tijdens de vakanties en de feestdagen.
3.11.4.
Dit leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking bekrachtigt en het verzoek van de moeder afwijst. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure en het feit dat partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en K.A. Boshouwers en is op 27 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.