ECLI:NL:GHSHE:2020:729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
20-001636-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van diefstal en feitelijke aanranding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1], werd beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De feiten vonden plaats op 27 januari 2019 in Maastricht, waar de verdachte samen met een mededader een mobiele telefoon en andere persoonlijke bezittingen van de aangeefster, [aangeefster], heeft weggenomen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot 89 dagen jeugddetentie, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 6 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal met geweld en feitelijke aanranding, waarbij de aangeefster herhaaldelijk is gekust en in haar borst is geknepen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [aangeefster], tot een bedrag van € 762,33, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001636-19
Uitspraak : 29 januari 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Maastricht, van 15 mei 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-700020-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte - samengevat - ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen (feit 1 subsidiair) en feitelijk aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 2) veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 89 dagen met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] deels toegewezen, tot een bedrag van € 748,97, te vermeerderen met de wettelijke rente, met afwijzing van het overige en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij vervangende hechtenis is opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde bewezen zal verklaren, en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd deze vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 748,97, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat deze dient te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 27 januari 2019 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (Samsung 8) en/of een rijbewijs en/of een bankpas en/of een toegangspas, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [aangeefster] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of (een) andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) - heel dicht tegen die [aangeefster] aan kwam(en) staan en/of - die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, een kus op haar mond en/of wang heeft/hebben gegeven en/of - die [aangeefster] in haar (linker)borst heeft/hebben geknepen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 27 januari 2019 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (Samsung 8) en/of een rijbewijs en/of een bankpas en/of een toegangspas, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [aangeefster] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2019 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het aanspreken van en/of opdringen aan [aangeefster] , die [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het geven van een of meer kussen op de mond en/of wang van die [aangeefster] en/of het knijpen in de (linker)borst van die [aangeefster]
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 27 januari 2019 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander een mobiele telefoon (Samsung 8) en een rijbewijs en een bankpas en een toegangspas, die toebehoorden aan [aangeefster] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader
- heel dicht tegen die [aangeefster] aan kwamen staan en
- die [aangeefster] meermalen een kus op haar mond en wang hebben gegeven en - die [aangeefster] in haar linkerborst hebben geknepen;
2.
hij op 27 januari 2019 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, door een feitelijkheid, te weten het aanspreken van en opdringen aan [aangeefster] , die [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het geven van kussen op de mond en wang van die [aangeefster] en het knijpen in de linkerborst van die [aangeefster] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 februari 2019 (dossierpagina’s 8-10), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster]

met een bijlage goederen (dossierpagina 11):

(
dossierpagina 8)
Op 27 januari 2019 omstreeks 03.30 uur was ik samen met mijn vriendin [getuige] (
het hof begrijpt telkens: [getuige]) op de Grote Gracht (
het hof begrijpt: te Maastricht). Wij zaten even op de vensterbank van hotel Boutique, Grote Gracht 53. Omstreeks dat tijdstip zat ik dat er drie mannen kwamen aanlopen. Ik zag dat deze mannen bij ons stopten. Een van de mannen droeg een zwarte jas, een van de mannen droeg een rode jas en een van de mannen droeg een donkere jas. Ik hoorde dat de man met de zwarte jas vroeg of hij een kus op zijn wang kon krijgen. Mijn vriendin en ik hebben deze man een kus op zijn wang gegeven. Ik hoorde dat de mannen allerlei intimiderende opmerkingen maakten. Ik zag en voelde dat een van de drie mannen, de man die een zwarte jas droeg met een capuchon met bont erom, mij probeerde te kussen. Ik heb deze man van mij afgeduwd. Ik voelde dat deze man mij in mijn borst kneep. Ik heb de man wederom van mij afgeduwd. Daarna kwam de man die de rode jas droeg ook op mij af. Ik zag en ik voelde dat deze man mij ook probeerde te kussen. Ik heb ook deze man van mij afgeduwd. De mannen zijn op een gegeven (
het hof begrijpt: op een gegeven moment) weggegaan.
(
dossierpagina 9)
Ik en mijn vriendin zijn toen ook doorgelopen. Toen ik mijn handen in mijn jaszak stopte voelde ik dat deze jaszak leeg was en dat mijn telefoon eruit was weggenomen.
Een van de mannen droeg een zwarte jas met capuchon afgezet met bont. Onder deze capuchon droeg hij nog een pet.
Een van de mannen droeg een rode jas met een capuchon.
De mannen waren allemaal begin twintig en waren licht getint.
Via mijn werkgever Mondriaan werd ik benaderd door het asielzoekerscentrum, gevestigd op de Parkweg te Maastricht. Aldaar had men mijn rijbewijs en mijn Mondriaanpas gevonden.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De goederen, zoals genoemd op de bijlage goederen, werden weggenomen.
(
dossierpagina 11)
Bijlage goederen
Object : Communicatieap (Telefoon)
Merk/type : Samsung 8
Bijzonderheden : in zwart leren mapje met andere pasjes en rijbewijs.
Eigenaar : [aangeefster] , Maastricht.
Object : Rijbewijs
Land : Nederland
Bijzonderheden : Nederlands rijbewijs tnv aangeefster
Eigenaar : [aangeefster] , Maastricht
Object : Bankbescheiden ( Pas)
Merk/type : Ing (
het hof begrijpt: ING)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Pinpas tnv aangeefster
Eigenaar : [aangeefster] , Maastricht.
Object : Toegangspas
Land : Nederland
Bijzonderheden : personeelspas mondriaan (
het hof begrijpt: Mondriaan)
Eigenaar : [aangeefster] , Maastricht.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2019 (dossierpagina’s 14-18), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster] :
(
dossierpagina 15)
Mijn vriendin [getuige] (
het hof begrijpt telkens: [getuige]) en ik waren op 27 januari 2019 uit geweest in Maastricht. We waren op weg naar huis. We zaten even uit te rusten tegen een pui met brede vensterbanken. Op dat moment kwamen er drie mannen in onze richting gelopen. De man met de zwarte jas, man 1, liep richting mijn vriendin [getuige] . Ik zag dat hij zijn lippen tuitte en zijn wang aanbood. Ik zag dat [getuige] de man een zoen op zijn wang gaf. Daarna kwam man 1 naar mij en deed hetzelfde. Hij tuitte zijn lippen en bood zijn wang aan. Ik wilde als reactie een zoen op die wang geven, maar op dat moment draaide hij zijn gezicht en kwam mijn zoen op zijn mond, of eigenlijk mondhoek, terecht. Vanaf dat moment probeerde hij mij de hele tijd te zoenen. Hij kwam steeds met zijn gezicht dicht bij mij. Hij zei iets van: “Kiss me kiss me.” Ik stond met mijn rug tegen de vensterbank/pui aan. Hij probeerde mij wel steeds te zoenen. Hij ging ook richting mijn mond, maar ik wilde geen zoen van die man en draaide mijn hoofd steeds weg en ik duwde hem met mijn handen weg. Het lukte hem wel een paar keer om mij toch net wat te zoenen en dan kwam de zoen zo half op mijn mond/wang terecht. Omdat die man zei : “Kiss kiss”, zei ik een aantal keren “No, no” en ik duwde de man ook met mijn handen weg.
Er was eigenlijk geen mogelijkheid om weg te komen. Het was vrij intimiderend, want ze stonden erg dicht bij ons. Ik denk dat die man 1 in de gaten kreeg dat het zoenen niet lukte en ik zag dat hij een stapje achteruit deed. Hij hield zijn rechterhand vlak bij mijn linkerborst. Ik zei: “NO.” En ik maakte met mijn twee handen een afwerend gebaar. Maar daarna kneep hij met zijn rechterhand in mijn linkerborst. Hij kneep rond het tepelgebied. Ik zag dat hij een knijpbeweging maakte en ik voelde dat ik geknepen werd.
(
dossierpagina 16)
Vervolgens kwam een man met een rode jas, man 2, direct met zijn mond naar mijn gezicht en probeerde mij op mijn mond te zoenen. Ik vond dit erg vreemd. Ik kon net niet voorkomen dat man 2 mij nog net een beetje op mijn wang/mondhoek aanraakte met zijn lippen, maar ik kon man 2 wel direct wegduwen.
Alle drie de mannen gingen vervolgens weg. Vervolgens kwam ik er ongeveer een minuut later achter dat mijn telefoon weg was. Mijn telefoon zat in mijn linker jaszak. Ik heb de telefoon nog gebruikt toen [getuige] en ik eerder uit zaten te rusten in een bushokje. Vervolgens heb ik de telefoon in mijn jaszak gestopt en onder het lopen heb ik de telefoon met mijn hand in mijn zak vastgehouden.
Man 2 kwam zo ineens uit het niets heel dicht naar mij.
(
dossierpagina 17)
Mijn telefoon zat wat hoger in mijn zak en stak er een klein beetje uit, ik had namelijk mijn handschoen ook in mijn zak zitten. Dat was ook de reden dat ik de telefoon onder het lopen vasthield met mijn hand in de zak.
Man 2 benaderde mij heel plotseling en kwam heel dicht op mij staan en probeerde mij te zoenen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2019 (dossierpagina 20), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
In verband met een diefstal en aanranding, gepleegd op 27 januari 2019, hoorde ik met haar toestemming, telefonisch de nader te noemen getuige. [getuige] (
het hof begrijpt telkens: [getuige]) was in het weekend van 27 januari 2019 met haar vriendin [aangeefster] (
het hof begrijpt telkens: aangeefster [aangeefster]) uit geweest in Maastricht. Toen zij naar huis gingen waren zij moe en gingen op de Grote Gracht in Maastricht even op een vensterbank zitten om uit te rusten. Toen zij op die vensterbank zaten, kwamen er drie jongens naar hun toe. Die jongens kwamen heel dicht bij [getuige] en haar vriendin staan. Te dicht. De jongens stonden in “hun ruimte” Eén jongen stond bij [getuige] . Hij had zijn gezicht misschien een paar centimeter van haar gezicht af. Zij zag dat de andere twee jongens ook heel dicht bij [aangeefster] stonden en dat er in elk geval geprobeerd is om [aangeefster] te zoenen. Ook hadden die jongens [aangeefster] aangeraakt.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2019 (dossierpagina 24), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 1 februari 2019 werd er aangifte gedaan. De diefstal had plaatsgevonden op de Grote Gracht te Maastricht. Ik heb de camerabeelden van de beveiligingscamera’s van de gemeente Maastricht teruggekeken. Op de beelden, opgenomen op 27 januari 2019 om 03:24:39 uur, zag ik dat de aangeefster (het hof begrijpt: [aangeefster] ) samen met een andere vrouw (
het hof begrijpt: [getuige] )op een vensterbank aan de Grote Gracht te Maastricht ging (
het hof begrijpt: ging zitten). Ik zag dat uit een zaak schuin tegenover de plaats waar de aangeefster zat twee mannen kwamen en in de richting liepen van aangeefster. Ik zag dat een van de mannen was gekleed in een rode jas met capuchon en rood/witte sportschoenen droeg. Ik zag dat de andere man was gekleed in een donkere jas met capuchon afgezet met bont. Ik zag dat dat hij onder de capuchon een zwarte pet droeg met rode klep. Ik zag dat een derde persoon kwam aanlopen. Ik zag dat deze derde persoon bleef staan bij de twee mannen en de aangeefster. Ik zag dat er een kleine schermutseling plaats vond.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2019 (dossierpagina 25), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
In de nacht van 29 februari (
het hof begrijpt: januari) 2019 op 30 januari 2019 controleerden mentoren van het AZC gelegen aan de Parkweg te Maastricht de kamers van de asielzoekers. Deze nacht werd er een controle uitgevoerd op het kamernummer [kamernummer] . Bij het openen van de deur zag een medewerker van het AZC een beurs op de grond liggen. Men zag dat er in deze beurs een Nederlands rijbewijs zat, samen met een pasje van de Mondriaan en enkele klantenkaarten. Een medewerker van het AZC maakte een afspraak met de eigenaar van het pasje dat deze konden worden opgehaald.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2019 (dossierpagina’s 32 en 33), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] :
(
dossierpagina 32)
Op zaterdag 2 februari 2019 hebben wij verbalisanten de woning [adres] (
het hof begrijpt: te Maastricht), kamer [kamernummer] betreden. De genoemde kamer betreft een kamer in het Asiel Zoekers Centrum (
het hof begrijpt: AZC) op genoemd adres. De kamer werd bewoond door de bewoners:
[medeverdachte]
Geboren [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
en
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1]
7.
Het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 7 maart 2019 (dossierpagina 35), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 2 februari 2019 vond er een zoeking (
het hof begrijpt: doorzoeking) plaats op het adres [adres] , kamer [kamernummer] , te Maastricht. Bij het binnentreden van de woning zag ik dat er twee personen in de woning aanwezig waren. Beide personen lagen in bed. Een persoon lag in het bed dat aan de linkerzijde van de kamer stond. Ik herkende deze persoon direct als een van de verdachten welke waar was te nemen op de camerabeelden van de diefstal (
het hof begrijpt: van de diefstal van 27 januari 2019 te Maastricht waarvan [aangeefster] aangifte heeft gedaan). Ik heb de camerabeelden van de gemeente Maastricht uitgekeken. Ik herkende de verdachte direct aan zijn gezicht, haardracht en postuur. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik hem zag.
De persoon op de afbeelding herken ik als: [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] .
Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
8.
Het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 7 maart 2019 (dossierpagina 36), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Op 2 februari 2019 vond er een zoeking (
het hof begrijpt: doorzoeking) plaats op het adres [adres] kamer [kamernummer] te Maastricht. Bij het binnentreden van de woning was er een tweetal personen aanwezig in de kamer. De persoon welke zich aan de linkerzijde van de kamer bevond herkende ik als een verdachte welke was waar te nemen op de camerabeelden van de diefstal (
het hof begrijpt: van de diefstal van 27 januari 2019 te Maastricht waarvan [aangeefster] aangifte heeft gedaan).
Ik zag dat deze persoon overeen kwam met een verdachte die op de camerabeelden was waar te nemen van de diefstal.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik hem zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
De persoon legitimeerde zich als zijnde: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] .
9.
Het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 7 maart 2019 (dossierpagina 34), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 2 februari 2019 vond er een zoeking (
het hof begrijpt: doorzoeking) plaats op het adres [adres] , kamer [kamernummer] , te Maastricht. Bij het binnentreden van de woning was er een tweetal personen aanwezig in de woning. De beide personen lagen in bed. In het bed dat rechtdoor gezien vanaf de ingang stond zag ik een persoon liggen. Ik herkende deze persoon direct als een van de verdachten welke waar was te nemen op de camerabeelden van de diefstal (
het hof begrijpt: van de diefstal van 27 januari 2019 te Maastricht waarvan [aangeefster] aangifte heeft gedaan). Ik heb de camerabeelden van de gemeente Maastricht uitgekeken. Ik herkende de verdachte direct aan zijn gezicht, haardracht en postuur. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik hem zag.
De persoon op de afbeelding herken ik als: [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] , [geboorteplaats 2] .
Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2019 (dossierpagina 37), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [geboorteplaats 2]:
Op 2 februari 2019 tijdens de doorzoeking aan de [adres] , kamer [kamernummer] , zag ik een jas op het bed liggen. Ik herkende de jas als de jas die de verdachte [verdachte] aan had tijdens de diefstal (
het hof begrijpt telkens: van de diefstal van 27 januari 2019 te Maastricht waarvan [aangeefster] aangifte heeft gedaan). Onder het bed waar [verdachte] sliep trof ik een paar blauwe Nike schoenen aan. Ik zag dat deze schoenen de schoenen waren die [verdachte] aanhad tijdens de diefstal. Op de vensterbank achter het bed waar [medeverdachte] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) sliep trof ik een zwarte pet met rode klep aan. Ik herkende deze pet als de pet die [verdachte] droeg tijdens de diefstal. Ik zag in de kast van de verdachte [medeverdachte] (
het hof begrijpt telkens: medeverdachte [medeverdachte]) een paar rood witte schoenen staan. Ik herkende deze schoenen als de schoenen die [medeverdachte] droeg tijdens de diefstal.
11.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 februari 2019 (dossierpagina’s 65-68), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
(
dossierpagina 66)
V: Wat voor soort jas heb jij?
A: Zwart
V: Beschrijf die jas eens.
A: Een lange zwarte jas. 2 zakken onderin, 2 zakken boven, een capuchon met haren (
het hof begrijpt: bont).
V: Op camerabeelden ben jij op zaterdag/zondag 27 januari (
het hof begrijpt: 2019) gezien in de stad in Maastricht. Wat deed jij in de stad?
A: Ik ben met een vriend naar een bar geweest.
(
dossierpagina’s 66 en 67)
V: Wie is die vriend?
A: [medeverdachte] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte])
12.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 februari 2019 (dossierpagina’s 87-91), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte

[medeverdachte] :

V: vraag verbalisant
O: opmerking verbalisant
A: antwoord verdachte
(
dossierpagina 89)
V: Wat kunt u verklaren over een zakkenrollerij, gepleegd in Maastricht op zondag 27 januari 2019 omstreeks 03.30 uur?
O: Dit betreft de nacht van zaterdag op zondag in het vorige weekend.
V: Bent u die nacht niet in de binnenstad van Maastricht geweest?
A: Dat kan, het kan zijn dat ik in de stad ben geweest.
O: U en de persoon waarmee u een kamer deelt (
het hof begrijpt: verdachte) zijn op de beelden zichtbaar bij de zakkenrollerij.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Als we zichtbaar zijn op die camera’s dan zou dat kunnen. We gaan wel eens samen uit.
(
dossierpagina 90)
O: De kleding die u beiden droeg die avond zijn (
het hof begrijpt: is) ook gedeeltelijk aangetroffen op uw kamer.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Die kleding is van mij, en die gebruik ik.
O: Door medewerkers van het AZC werd afgelopen week in uw kamer een mapje met pasjes gevonden. Hierin zat (
het hof begrijpt: zaten) onder andere een rijbewijs en klantenkaarten op naam van mevrouw [aangeefster] .
V: Wat (
het hof begrijpt: Van) wie is dit mapje met pasjes?
A: Dat mapje heb ik meegenomen naar de kamer.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Door de raadsman is naar voren gebracht dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld, dat verdachte en de medeverdachte de telefoonhoes hebben gestolen, nu aangeefster en haar vriendin de diefstal niet hebben gezien, verdachte en de medeverdachte de diefstal ontkennen en aangeefster deze telefoon ook verloren kan hebben. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat het de bedoeling van de medeverdachte [medeverdachte] was om een strooptocht te houden en dat verdachte daar weet van had. Ten aanzien van de aanranding geldt dat aangeefster met het kussen/zoenen heeft ingestemd en voor het overige onvoldoende bewijs voorhanden is, terwijl uit de camerabeelden enkel naar voren komt dat sprake is geweest van een schermutseling.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachte
zich aan aangeefster hebben opgedrongen en haar hebben gekust, terwijl zij dat na de eerste kus die bedoeld was op de wang, waarmee zij kennelijk wel instemde, niet wenste en dat ook verbaal, door het zeggen van “No, No” en fysiek, door het wegduwen, heeft kenbaar gemaakt. Ook werd zij in haar borst geknepen, terwijl zij ook ten aanzien hiervan “No” had gezegd. Deze aangifte wordt niet alleen ondersteund door de verklaring van haar vriendin, maar vindt naar het oordeel van het hof ook steun in de camerabeelden en de daarop door de verbalisant waargenomen schermutseling. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof tevens af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ter plaatse zijn geweest en zij de personen zijn met wie aangeefster het betreffende contact heeft gehad.
Daarnaast zijn niet alleen de op de beelden door de verbalisant waargenomen kledingstukken en schoeisel, die door de mannen werden gedragen ten tijde van het gebeuren, op de kamer van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen, tevens zijn zij door (een) verbalisant(en) herkend als de personen die het contact met aangeefster hebben gehad. Medeverdachte [medeverdachte] heeft ook bevestigd dat het zijn kledingstukken waren en deze door hem werden gedragen.
Ten slotte leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat aangeefster direct na het contact met verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] haar telefoon(mapje) miste, terwijl zij deze daarvoor bij zich had en ook tijdens het lopen voordien vasthield, en dat het dus niet anders kan zijn dan dat deze tijdens het contact met verdachte en de medeverdachte is weggenomen. Daarbij zijn de eigendommen van aangeefster reeds in de nacht van 29 januari 2019 op 30 januari 2019 aangetroffen op de grond van de kamer van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] . Weliswaar heeft [medeverdachte] verklaard dat hij een mapje met daarin het rijbewijs en klantenkaarten ten name van mevrouw [aangeefster] op zaterdag in de buurt van het AZC heeft gevonden (dossierpagina 90), maar het hof gaat daaraan voorbij, gelet op de omstandigheid dat aangeefster haar eigendommen direct na het contact met verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] miste.
Met betrekking tot het opzet en de nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van het wegnemen van de telefoon(het telefoonmapje) overweegt het hof nog het navolgende. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn gezamenlijk opgetrokken en naar aangeefster toegegaan. Door het aanspreken en het vragen om een kus, hebben verdachten kunnen bewerkstelligen dat zij zeer dicht bij aangeefster konden komen en haar konden aanraken. Daardoor en daarmee hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar het oordeel van het hof tevens de mogelijkheid gecreëerd dat op relatief eenvoudige wijze haar eigendommen konden worden weggenomen. Door geen gevolg te geven aan haar uitingen van “No, No”, waardoor aangeefster zich genoodzaakt zag om zich te gaan verdedigen tegen het seksuele geweld en met haar handen te gaan duwen, was de telefoon (het telefoonmapje) die/dat ook nog enigszins uit de zak van haar jas stak, voor wegneming gereed. Het is inderdaad juist dat het hof niet kan vaststellen wie van beiden, verdachte of medeverdachte [medeverdachte] , de telefoon (het telefoonmapje) heeft weggenomen, maar doordat zij samen optrokken, hun handelingen met betrekking tot het kussen nagenoeg hetzelfde waren en tevens waren geëigend om het wegnemen door een van beiden te bewerkstelligen en gemakkelijk te maken, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van het vereiste opzet en de nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Dit past ook bij het aantreffen van (een deel van) de buit op de grond in de kamer van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in het AZC.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. primair bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2. bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Volwassenenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit 20 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan het hof beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit het reclasseringsadvies van 18 april 2019, opgemaakt door [reclassering] , blijkt dat er wordt geadviseerd om de verdachte niet volgens het volwassenenstrafrecht te berechten, maar om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daartoe is beargumenteerd dat de verdachte jonger oogt dan zijn kalenderleeftijd en dat hij zich in de Justitiële Jeugdinrichting op een positieve manier laat beïnvloeden door de pedagogische medewerkers. Het hof ziet evenwel– net als de advocaat-generaal – in deze omstandigheden geen reden om af te wijken van de hoofdregel en zal aldus het volwassenenstrafrecht toepassen. Daarbij betrekt het hof dat uit het advies tevens blijkt dat betrokkene al drie jaren op zelfstandig basis door Europa rondgetrokken zegt te hebben en zich aldus staande moet hebben gehouden.
Straftoemeting
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en feitelijke aanranding van de eerbaarheid, waarbij hij en zijn mededader het slachtoffer onder andere meermalen een kus op haar mond en wang hebben gegeven en haar in haar borst hebben geknepen, waarbij zij haar telefoon hebben weggenomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en geen respect getoond voor andermans bezit.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Uit het reclasseringsadvies van 18 april 2019 blijkt dat de verdachte toen hij 17 jaar oud was uit Marokko is gevlucht. Hij heeft gedurende drie jaren door Europa getrokken, waarna hij in een asielzoekerscentrum in Maastricht is terechtgekomen. Hij spreekt geen Nederlands, heeft geen werk, geen inkomen, geen dagbesteding en geen steunend netwerk.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als oriëntatiepunt voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor een straatroof een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Naast deze straatroof heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan aanranding van de feitelijke eerbaarheid. Daar is geen oriëntatiepunt voor beschikbaar. Bovendien zijn beide feiten in vereniging gepleegd. Het hof ziet dus reden een zwaardere straf op te leggen dan de advocaat-generaal heeft geëist.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 889,02. Deze vordering dateert van 13 februari 2019. Op 2 april 2019 heeft zij een gewijzigde vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 762,33, te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit het vonnis volgt dat de politierechter de vordering van 13 februari 2019 heeft toegewezen tot een bedrag van € 748,97. Het hof zal echter de vordering van 2 april 2019 als uitgangspunt nemen, nu deze reeds voor de zitting in eerste aanleg is ingediend en door de benadeelde partij is ondertekend.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangeefster] als gevolg van verdachtes onder 1. primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 762,33, bestaande uit materiële schade, te weten:
  • Samsung Galaxy S8 € 560,19 (gevorderd is het aanschafbedrag in 2017 minus afschrijving van 20 % (zie bijlage 1)
  • Leren telefoonportemonnee € 30,19
  • Vervanging pinpas € 7,50
  • Kosten nieuw GSM abonnement € 30,68
  • Dubbele abonnementslasten € 49,52
  • Nieuwe simkaart € 5,08
  • Verlofuren (voor het doen van aangifte) € 13,62
  • Vervanging rijbewijs € 65,55
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof is van oordeel dat dit hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangeefster] is toegebracht tot een bedrag van € 762,33, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat voor de duur van ten hoogste 15 dagen gijzeling kan worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 246, 248 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1. primair en 2. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1. primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 762,33 (zevenhonderdtweeënzestig euro en drieëndertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het onder 1. primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 762,33 (zevenhonderdtweeënzestig euro en drieëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 januari 2019.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 29 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, Eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, registratienummer PL2300-2019018119, sluitingsdatum 11 maart 2019, doorgenummerde dossierpagina’s 1-97.