ECLI:NL:GHSHE:2020:727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
20-001699-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake opzetheling en diefstal in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, voor opzetheling en diefstal in vereniging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de schadevergoeding, die opnieuw moest worden beoordeeld. De verdediging pleitte voor vrijspraak en betwistte de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan opzetheling van een kentekenplaat en diefstal van een snorscooter. Het hof oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bewezenverklaring, ondanks de verdediging die stelde dat de herkenning door verbalisanten onvoldoende was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, en moest de schadevergoeding van € 3.837,60 aan de benadeelde partij betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en houdt rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001699-19
Uitspraak : 29 januari 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 28 mei 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-800520-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000 ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van opzetheling (feit 1) en diefstal in vereniging (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met aftrek van € 360,00 in verband met waardevermindering van de snorscooter.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de verdediging primair verzocht dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair dat het hof rekening zal houden met de waardevermindering van de snorscooter.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, strafoplegging en beslissing ten aanzien van de benadeelde partij komt dan de kinderrechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 augustus 2018 tot en met 26 augustus 2018 te [pleegplaats] , althans in Nederland, een goed, te weten een kentekenplaat ( [kenteken A] ), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
1. subsidiair
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 2 augustus 2018 tot en met 3 augustus 2018 te [pleegplaats] een kentekenplaat ( [kenteken A] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen kentekenplaat onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 1 juni 2018 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een snorscooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen snorscooter onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2018 tot en met 26 augustus 2018 te [pleegplaats] een kentekenplaat ( [kenteken A] ) voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op 1 juni 2018 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander een snorscooter, die toebehoorde aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader die weg te nemen snorscooter onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit, nu er in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de door verbalisanten gerelateerde herkenningen van verdachte onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft de verdediging betoogd dat, hoewel naast de herkenningen tevens andere omstandigheden aanwezig zijn, er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. [1]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij op 26 augustus 2018 tijdens een surveillancedienst op de Rijksweg A65 komende vanuit de richting [pleegplaats] en gaande in de richting van [plaats] een bestuurder (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) en een duopassagier (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) op een grijze scooter zagen rijden. De scooter was voorzien van een blauwkleurige kentekenplaat met als kenteken [kenteken A] . De verbalisanten hebben de kentekenplaat bevraagd, waaruit bleek dat deze was gestolen. Beide personen zijn aangehouden. Zij waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [2] Op 12 augustus 2018 heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan van diefstal van een blauwe kentekenplaat met het kenteken [kenteken A] . Hij heeft verklaard dat hij de scooter met daarop de bevestigde kentekenplaat op 2 augustus 2018 om 14:00 uur heeft geparkeerd in [pleegplaats] en op 3 augustus 2018 om 15:00 uur ontdekte dat deze kentekenplaat was weggenomen. Aan niemand werd toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [3]
[medeverdachte 2] heeft direct tegenover de verbalisanten verklaard dat hij samen met de bestuurder van de scooter, [medeverdachte 1] , zojuist (
het hof begrijpt: zeer kort tevoren) de scooter had gekocht op de [straatnaam A met huisnummer Y] te [pleegplaats] . De scooter stond samen met een andere roodkleurige scooter in de tuin van dit adres. [medeverdachte 2] had twee filmpjes van de persoon van wie de scooter was gekocht op zijn telefoon opgeslagen en heeft deze aan verbalisant [verbalisant 1] gestuurd. [medeverdachte 2] heeft naar aanleiding van deze filmpjes verklaard dat voornoemde kentekenplaat eerst op de roodkleurige scooter was bevestigd. [4] Verbalisanten [verbalisant 3] [5] , [verbalisant 4] [6] en [verbalisant 5] [7] hebben de beelden tevens bekeken en gerelateerd dat zij verdachte ambtshalve kennen en hem onmiddellijk herkenden toen zij de videobeelden zagen. Verbalisant [verbalisant 5] merkt in dat verband op dat hij verdachte diverse keren heeft aangehouden en gecontroleerd tijdens zijn politiediensten in [pleegplaats] Noord.
Het hof heeft de beelden bekeken en heeft als eigen waarneming vastgesteld dat de grijze scooter bij wat kennelijk de proefrit is geen kentekenplaat heeft. Op het andere filmpje heeft het hof waargenomen dat de kentekenplaat [kenteken A] op de rode scooter zat, zoals ook is verklaard door [medeverdachte 2] .
In zijn verhoor bij de politie heeft [medeverdachte 2] met betrekking tot de koop/verkoop van de snorscooter een WhatsApp gesprek getoond met het mobiele nummer [telefoonnummer A] . Verbalisanten hebben daar een foto van gemaakt en deze is als bijlage bij het proces-verbaal van verhoor gevoegd. In dit gesprek wordt door de verkoper informatie verstrekt over de scooter en wordt het adres [straatnaam A met huisnummer Y] (
het hof begrijpt: in [pleegplaats]) aan de potentiële kopers doorgegeven. Er werd de potentiële kopers verzocht niet aan te bellen, maar via WhatsApp een bericht te sturen als ze er waren. [8] [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat hij bij de garageboxen (
het hof begrijpt: aan de [straatnaam A] in [pleegplaats]) is gestopt en dat de verkoper (
het hof begrijpt: verdachte) met de motorscooter aan kwam gereden. [9] Verdachte woont op het adres [straatnaam A met huisnummer X] in [pleegplaats] [10] De vader van verdachte, [vader verdachte] , heeft op 27 augustus 2018 verklaard dat verdachte gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer A] . [11] Dit wordt op 29 augustus 2018 bevestigd door de zus van verdachte, [zus verdachte] . [12]
Op 1 juni 2018 heeft [benadeelde 2] aangifte gedaan van diefstal van haar bromfiets, een Piaggio Vespa Sprint met kenteken [kenteken B] , gepleegd op 1 juni 2018. Zij heeft verklaard dat zij haar bromfiets op 1 juni 2018 omstreeks 12:00 uur heeft gestald in de afgesloten stalling van haar school ( [school] ) aan de [straatnaam B] te [pleegplaats] en deze met een sleutel heeft afgesloten en op stuurslot heeft gezet. Toen zijn bij de balie stond hoorde ze dat er een bromfiets wegreed. Zij hoorde aan het geluid dat het haar bromfiets was. Aan niemand werd toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [13]
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de in het dossier gevoegde beelden van de diefstal van de snorscooter bekeken en het volgende waargenomen, waarbij nog wordt opgemerkt dat de beelden helder en van goede kwaliteit zijn:
  • een jongen met een groene jas en een jongen met een zwarte broek met rode bies fietsen de fietsenstalling van de school in;
  • de jongens hebben contact met elkaar;
  • de jongens staan met hun rug naar de snorscooters toe en kijken in de richting van bewegende mensen;
  • de jongen met de groene jas gaat morrelen aan de snorscooter en de andere jongen schermt dit af door ervoor te gaan staan;
  • de jongen met de groene jas loopt terug, haalt de fiets van de standaard, maar zet de fiets vervolgens weer op de standaard;
  • de jongens hebben wederom contact met elkaar en uit hun lichaamshouding blijkt dat ze kijken naar de mensen die buiten langslopen;
  • zodra iedereen weg is gaat de jongen met de groene jas weer aan de scooter morrelen;
  • de jongen met de groene jas geeft iets aan de andere jongen, pakt de scooter en rijdt erop weg;
  • de andere jongen rijdt op de fiets weg;
  • de fiets waarmee de jongen met de groene jas is gekomen blijft staan.
Op basis van bovenstaande beelden hebben verbalisanten [verbalisant 6] [14] , [verbalisant 5] [15] en [verbalisant 7] [16] gerelateerd dat zij verdachte ambtshalve kennen en de jongen op de scooter onmiddellijk herkenden als zijnde verdachte. Hierbij wordt onder andere gewezen op het gelaat van de verdachte en zijn postuur. Verbalisant [verbalisant 6] kent verdachte van huisbezoeken, fysieke controles op straat en aanhoudingen, verbalisant [verbalisant 5] heeft verdachte recentelijk gecontroleerd en hij komt verdachte vaak tegen tijdens zijn diensten op straat en verbalisant [verbalisant 7] heeft verdachte diverse malen gecontroleerd en aangehouden tijdens de uitvoering van zijn politietaak.
Het hof is van oordeel dat op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de kentekenplaat en diefstal in vereniging van een snorscooter, zoals onder 1. primair en 2. ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat stoelt op de stelling dat de door verbalisanten gerelateerde herkenningen van verdachte onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde te komen is het hof van oordeel dat dit geen doel treft. Op de beelden van de diefstal van de snorscooter is het gezicht van de verdachte voldoende te zien om in combinatie met de overige kenmerken (waaronder de jas en het postuur) de verdachte te kunnen herkennen. Mede gelet op de kwaliteit van het beeldmateriaal, het feit dat verbalisanten verdachte ambtshalve kennen en vaker hebben gezien en de stelligheid van de verbalisanten ten aanzien van de herkenning (onmiddellijk, voor honderd procent) is het hof van oordeel dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. Dat de verbalisanten geen specifieke lichaamskenmerken opsommen is niet van belang, nu zij verdachte al kenden en hem op de getoonde beelden herkenden. De processen-verbaal van herkenning worden derhalve tot het bewijs gebezigd.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de herkenningen van verdachte ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde, ook in samenhang bezien met de overige omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren, treft ook dat verweer geen doel. De herkenning door verbalisanten, het telefoonnummer van de verdachte en de constatering van [medeverdachte 2] dat het kentekenplaatje eerst op een andere scooter was bevestigd, hetgeen tevens volgt uit de door hem overgelegde beelden, leveren naar het oordeel van het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs op voor het aan verdachte onder 1. primair ten laste gelegde feit.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. primair bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

opzetheling.

Het onder 2. bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Volwassenenstrafrecht
De verdachte heeft in de periode van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit de meerderjarige leeftijd bereikt. Ten tijde van het onder 2. bewezen verklaarde feit was de verdachte nog minderjarig. De Raad voor de Kinderbescherming en de reclassering hebben beide toepassing van het volwassenenstrafrecht geadviseerd. In dat verband wordt gewezen op de geringe winst die op pedagogisch vlak te behalen valt binnen de jeugdreclassering, nu verdachte slecht tot weinig vatbaar is voor consequenties. De kinderrechter heeft het volwassenenstrafrecht toegepast en de advocaat-generaal heeft zich daarbij aangesloten.
Krachtens artikel 495, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de kinderrechter bevoegd kennis te nemen van een strafbaar feit of strafbare feiten die zijn begaan nadat de verdachte de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt indien de vervolging van dat feit of deze feiten gelijktijdig plaatsvindt met de vervolging van verdachte ter zake van een strafbaar feit begaan voordat hij de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. Op grond van het vijfde lid van voornoemd artikel kan het jeugdstrafrecht worden toegepast indien daartoe grond bestaat in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Gelet op de omvangrijke justitiële documentatie van de verdachte, de berekenende en professionele wijze waarop de snorscooter uit een drukbezochte fietsenstalling is weggenomen en het feit dat de verdachte inmiddels werkzaam is als ZZP-er is het hof met de kinderrechter en de advocaat-generaal van oordeel dat toepassing van het volwassenenstrafrecht passend en geboden is. Het hof zal aldus niet van de eerder opgenomen hoofdregel afwijken.
Straftoemeting
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een kentekenplaat en diefstal in vereniging van een snorscooter. Door de diefstal van de snorscooter heeft de verdachte het eigendomsrecht van de eigenaar ernstig geschonden. Het hof heeft bovendien rekening gehouden met de mate waarin dergelijke feiten in het algemeen schade teweeg brengen aan eigenaars van vervoersmiddelen dan wel betrokken verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten worden veroorzaakt aan gedupeerden. Ten aanzien van de opzetheling overweegt het hof dat in het algemeen heling het plegen van strafbare feiten zoals de bewezen verklaarde diefstal bevordert, doordat het zorgt voor een markt voor gestolen goederen of bijdraagt aan het verhullen van dergelijke delicten, waarvan ook in deze zaak is gebleken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde meerdere malen onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Uit het uittreksel blijkt tevens dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De raadsman van de verdachte heeft aangegeven dat de verdachte bij zijn ouders woont en op projectbasis als ZZP-er in de dakbeplating werkt. In dat kader heeft hij recent zijn VCA-diploma, voor veilig kunnen werken in de bouw, behaald.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als oriëntatiepunt voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven bij veelvuldige recidive als indicatie voor diefstal van een brommer, scooter of snorfiets een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Daarbij komt dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Daar is geen oriëntatiepunt voor beschikbaar.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarom zal het hof een zwaardere straf opleggen dan de advocaat-generaal heeft geëist.
Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.264,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering met overlegging van een factuur van de onderhavige snorscooter d.d. 24 augustus 2017.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 2. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] bedraagt
€ 4.264,00 en omvat de volgende schadeposten, conform de factuur d.d. 24 augustus 2017:
Snorscooter € 3.648,00
Beugel voor en achter € 196,50
Spatbordbeugel € 61,50
Drager € 143,00
Windscherm € 150,00
Robosslot € 65,00
Gelet op het verloop van tijd tussen de datum van aanknoop van de snorscooter en bijbehorende accessoires, te weten 24 augustus 2017, en de datum waarop de bromfiets is weggenomen, te weten 1 juni 2018, zal het hof in verband met waardevermindering een afschrijvingspercentage van 10 procent op het totale aankoopbedrag in mindering brengen.
Totaalbedrag voor afschrijving € 4.264,00
Afschrijving € 426,40 -/-
Totaalbedrag na afschrijving€ 3.837,60
Verdachte is tot vergoeding van die schade, te weten € 3.837,60, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof is van oordeel dat dit hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 3.837,60. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat voor de duur van ten hoogste 48 dagen gijzeling kan worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1. primair en 2. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.837,60 (drieduizend achthonderdzevenendertig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2. bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.837,60 (drieduizend achthonderdzevenendertig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 48 (achtenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juni 2018.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 29 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, Team De Groene Beemden, registratienummer PL2000-2018201700/2018125591, sluitingsdatum 5 november 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 1-130, hierna te noemen: het politiedossier. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.p. 42-43 van het politiedossier
3.p. 40-41 van het politiedossier
4.p. 42-44 van het politiedossier
5.p. 46 van het politiedossier
6.p. 49 van het politiedossier
7.p. 50-51 van het politiedossier
8.p. 82-86 van het politiedossier
9.p. 77 van het politiedossier
10.p. 21 van het politiedossier
11.p. 54 van het politiedossier
12.p. 61-63 van het politiedossier
13.p. 103-104 van het politiedossier
14.p. 112 van het politiedossier
15.p. 114 van het politiedossier
16.p. 116-117 van het politiedossier