ECLI:NL:GHSHE:2020:720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
20-003159-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal met geweld door minderjarige verdachte

In deze zaak gaat het om een minderjarige verdachte die in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij hij is veroordeeld voor een poging tot diefstal met geweld en een voltooide diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 26 augustus 2016 in de gemeente Viersen, waar de verdachte samen met anderen een tankstation heeft overvallen. De rechtbank had de verdachte geplaatst in een inrichting voor jeugdigen (PIJ), maar de uitvoering van deze maatregel werd opgeschort, afhankelijk van het gedrag van de verdachte tijdens de proeftijd van twee jaar. De algemene voorwaarden omvatten onder andere het zich niet schuldig maken aan nieuwe strafbare feiten en medewerking aan reclasseringstoezicht.

In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, maar met aanpassing van de bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke jeugddetentie. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, inclusief rapportages van deskundigen over de psychische toestand van de verdachte, die onder andere ADHD en een laag IQ vertoont. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte nog steeds hulp nodig heeft en dat er een hoog recidiverisico is. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de PIJ-maatregel niet meer op te leggen, maar in plaats daarvan een voorwaardelijke jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling door een psychotherapeut en toezicht door de volwassenenreclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ook toegewezen, met schadevergoeding voor immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003159-17
Uitspraak : 19 februari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 september 2017 in de strafzaak met parketnummer 03-663005-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – een poging tot diefstal met geweld in vereniging en een diefstal met geweld in vereniging veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ). Daarbij is bepaald dat de maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren de algemene of de bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
Als algemene voorwaarden zijn gesteld dat de veroordeelde:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Als bijzondere voorwaarden zijn gesteld dat de veroordeelde:
 zich gedurende de proeftijd op door de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Noord-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
 zich gedurende de maximale periode van één jaar, of zoveel korter als de behandelaars in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, laat opnemen in [instelling 1] te [locatie instelling 1] , althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
 na afloop van de klinische behandeling mee zal werken aan een ambulante behandeling zolang de behandelaars en de jeugdreclassering dit nodig achten;
 draagt de gecertificeerde instelling op toezicht te houden op naleving van deze voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.
Daarbij is bevolen dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 800,00 is geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Aan de benadeelde partij [benadeelde 2] is een bedrag van € 1.600,00 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, inclusief de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen, met aanpassing van de bijzondere voorwaarden in die zin, dat een klinische behandeling niet als voorwaarde zal worden gesteld en dat de begeleiding zal worden gedaan door de volwassenenreclassering.
Van de zijde van de verdachte is een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met verbetering van de gronden waarop dit berust (aan te vullen wanneer cassatie wordt ingesteld), behalve wat betreft de opgelegde maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
De bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde leest het hof verbeterd al volgt.
Het hof acht bewezen dat de verdachte:
op 26 augustus 2016 in de gemeente Viersen (Duitsland
) tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld heeft bestaan uit het aan de kant duwen van genoemde [slachtoffer 3] en welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het duwen/houden van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van genoemde [slachtoffer 2] en daarbij schreeuwen dat genoemde [slachtoffer 2] op de grond moest gaan liggen en het dreigend met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand lopen in de richting van genoemde [slachtoffer 3] .
De kwalificatie van het bewezen verklaarde onder feit 1 primair leest het hof verbeterd als volgt:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereidenengemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Door de verbeterde lezing van de bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde en van de kwalificatie van het onder feit 1 primair ten laste gelegde is de verdachte niet in de verdediging geschaad.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation en aan een poging tot overval op een tankstation. Daarbij is gebruik gemaakt van gezichtsbedekking en van op vuurwapens gelijkende voorwerpen, waarmee medewerker(s) en/of klant(en) zijn bedreigd. In het algemeen heeft te gelden dat dergelijke berovingen gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterken. Uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (feit 1) blijkt hoezeer de beroving hun schrik aangejaagd heeft en hoe argwanend zij sindsdien zijn. Het zijn zeer ernstige feiten die verdachte gepleegd heeft. Verdachte heeft alleen maar aan zijn eigen belangen gedacht.
Uit het uittreksel uit het documentatieregister blijkt dat verdachte op 23 juni 2016, dus één tot twee maanden vóór de feiten die nu bewezen worden geacht, nog een transactie had gekregen voor bedreiging. Sindsdien heeft hij twee geldboetes gehad in verband met overtreding van een APV en in die zin is artikel 63 Sr van toepassing.
Uit de rapporten, die over verdachte zijn opgemaakt, komt naar voren dat verdachte, toen hij een paar jaar oud was, een ernstige ziekte heeft gehad en dat zijn moeder, bij wie verdachte sinds de echtscheiding van zijn ouders woont, overbeschermend tegenover hem was. Verdachte heeft een IQ van 74-86, hij heeft een ernstige vorm van ADHD en hij heeft ODD, gaande in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en er is mogelijk sprake van een stoornis in het autismespectrum. Daar komt nog bij dat hij sinds zijn 13e jaar blowt. In zijn leven heeft hij al heel veel vormen van hulp en behandeling gehad. Zo is hij onder meer bij [instelling 1] opgenomen. Het verblijf daar is hem opgelegd bij vonnis van de rechtbank in deze zaak, waarbij de voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke PIJ, waaronder ook begeleiding door de jeugdreclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Inmiddels verblijft verdachte in [instelling 2] in [locatie instelling 2] .
Dat verdachte nu nog steeds hulp en behandeling nodig heeft om recidive te voorkomen blijkt uit alle rapporten die over de persoon van de verdachte zijn uitgebracht.
[deskundige 1] , (kinder- en jeugd) psychiater, schrijft in de actualisatie van het psychiatrisch onderzoek pro justitia d.d. 28 december 2018 op pagina 16 onder meer het volgende:
“In optiek van ondergetekende vond binnen [instelling 1] geen behandeling plaats gericht op zijn[verdachte]
ADHD (training stop- denk- doe, medicatie). Ook vond geen onderzoek naar een mogelijke autismespectrumstoornis plaats. Allemaal mogelijke oorzaken (PJ psychiatrisch onderzoek d.d. 25.01.2017), naast ook duidelijker wordende problematisch cannabisgebruik, voor de voortdurende gedragsproblemen en het niet (kunnen?) generali-seren van geleerde vaardigheden. (…) Er is op basis van de risicotaxatie en het klinisch beeld, naar inschatting, nog steeds sprake van een hoog recidive risico. (…)
Geadviseerd wordt dat binnen de ambulante behandeling ADHD (medicamenteuze) behandeling, PTSS- en autismeonderzoek mogelijk is, met aandacht voor zijn cannabisge-bruik. Hij heeft meer regulatievaardigheden nodig om zich staande te houden in situaties (school, werk, kamertraining) waar meer zelfredzaamheid van hem gevraagd zal worden. Het is belangrijk dat willen en kunnen (zoals met autismeonderzoek en ADHD behandeling) goed gedifferentieerd gaan worden bij onderzochte[verdachte]
, met de inschatting van het hoge recidive risico in het oog.”
[deskundige 2] , GZ-psycholoog, schrijft in de actualisatie psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 24 december 2018 op pagina 12 onder meer het volgende:
“Vanuit het geïntegreerde eindoordeel Risico wordt de inschatting gemaakt dat er (nog steeds) sprake is van een hoog recidiverisico. De factoren die de kans op toekomstig delictgedrag op het moment vergroten is dat hij[verdachte]
geen werk of school (dagbesteding) heeft en nog schulden moet afbetalen. Daarnaast bezit hij nog onvoldoende (gegeneraliseerde) copingvaardigheden om met conflicten en mensen die gezag op hem uitoefenen om te gaan en om te plannen en te organiseren. Deze copingvaardigheden heeft hij nodig om een opleiding of werk te kunnen vasthouden. Inmiddels heeft [verdachte] een aantal therapieën gevolgd binnen [instelling 1] . Hij heeft meer inzicht gekregen in zijn innerlijke processen van gedachten, gevoelens en gedrag. Echter nog onvoldoende om dit te generaliseren (…)
In het vorige Pro Justitia Rapportage (januari 2017) werd (o.a.) een schemagerichte therapie geadviseerd. Deze is nog niet uitgevoerd. Middels een schemagerichte therapie zou er gekeken kunnen worden hoe bepaalde (denk- en doe-)patronen zijn ontstaan en hoe hij deze zou kunnen veranderen. Daarnaast is het wederom van belang dat [verdachte] gezien wordt door een kinder- en jeugdpsychiater om eventueel een proeftrial medicatie te starten voor zijn ADHD. (…) Een klinische behandeling wordt niet meer geadviseerd omdat hij hier tegen zal gaan ageren (tegen het groepsproces) wat ten koste kan gaan van een geslaagde behandeling. Voor een poliklinische behandeling zal hij wellicht meer gemotiveerd zijn omdat hij graag thuis wil blijven wonen (of begeleid wil gaan wonen). Op deze manier zal hij waarschijnlijk langer gemotiveerd blijven dan wanneer hij zich in een groepsproces bevindt waarin hij steeds getriggerd wordt.”
Beide gedragsdeskundigen hebben in januari 2017 geadviseerd een voorwaardelijke PIJ op te leggen en zij zijn bij dat advies gebleven in hun rapporten van december 2018.
Zij hebben overigens geen uitspraak kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, omdat hij zwijgt over de feiten of die ontkent. Het hof zal daarom uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid.
Ook de RvdK acht hulp noodzakelijk, maar adviseert de voorwaarden te koppelen aan een voorwaardelijke jeugddetentie en niet aan een voorwaardelijke PIJ. Verder acht de RvdK hulp van de volwassenenreclassering aangewezen in plaats van hulp door de jeugdreclas-sering. De RvdK schrijft in zijn rapportage van 22 januari 2020 op pagina 5 onder meer:
“Inmiddels is gebleken dat [verdachte] geen medewerking verleent aan behandeling en dat hij geen medicatie wil. Er wordt een patroon gezien dat het met periodes even beter gaat en dan weer minder waardoor hij afspraken niet nakomt, geen dagbesteding heeft (hoog schoolverzuim en nu stoppen met school) en zijn bijzondere voorwaarden niet nakomt. Uitgaande van de situatie op dit moment kan de RvdK niet meer stellen dat een voor-waardelijke PIJ-maatregel nu nog haalbaar is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling en om recidive te voorkomen. (…) Het is gebleken dat [verdachte] zich niet wil en kan conformeren aan de doelen en afspraken die de jeugdreclassering met hem heeft gemaakt. (…) Hij gaat zijn eigen gang, vertelt onwaarheden en heeft geen intrinsieke motivatie om mee te werken aan toezicht en de begeleiding van de jeugdreclassering.
Omdat [verdachte] zich de afgelopen periode niet heeft gehouden aan de afspraken in het kader van de bijzondere voorwaarde jeugdreclassering, onbetrouwbaar is in het delen van informatie én gelet op de ernst van de gepleegde feiten (ondanks dat daar inmiddels een hele tijd overheen is gegaan) en de nog steeds hoge kans op recidive is de RvdK van mening dat het noodzakelijk is dat er nog gedurende langere tijd een ‘stok achter de deur’ is om recidive te voorkomen. [verdachte] heeft toezicht in een gedwongen kader nodig om zich staande te houden in deze maatschappij en heeft het nodig om een detentie als voorwaardelijke straf te hebben. Dit omdat hij aangeeft absoluut niet in detentie te willen en dit een zeer belangrijke motivator lijkt om niet te recidiveren. Gelet op de ontbrekende pedagogische meerwaarde van toezicht bij jeugdreclassering en de inmiddels 20-jarige leeftijd van [verdachte] , prefereert de RvdK toezicht vanuit de volwassen Reclassering (Reclassering Nederland). Zij kunnen meer aansluiten bij de problematiek van [verdachte] en toezicht houden op een hopelijk meer positieve ontwikkeling in de belangrijke leefgebieden al dagbesteding, wonen en relaties en ingrijpen indien daarin een (verdere) neerwaartse spiraal zichtbaar wordt. (…)
De RvdK vindt dat een verplichte behandeling nog wel wenselijk is, maar niet haalbaar. Het is niet passend om dit af te dwingen in een gesloten strafrechtelijke plaatsing, omdat [verdachte] zijn medewerking er niet aan zal verlenen. (…)
De RvdK is op basis van de huidige situatie van mening dat er toezicht moet zijn door de Reclassering Nederland, maar, omdat een voorwaardelijke PIJ maatregel nu niet meer passend zou zijn, zou dit vergezeld moeten gaan met een voorwaardelijke jeugddetentie.”
Ter terechtzitting van het hof van 5 februari 2020 heeft [jeugdzorgwerker] , jeugdzorg-werker, onder meer verklaard dat de verdachte langdurige hulp nodig heeft om de geleerde vaardigheden te laten inslijten, maar dat de mogelijkheden van de jeugdreclassering uitgeput zijn, in tegenstelling tot die van de volwassenenreclassering, en dat zij zich kan vinden in het advies van de RvdK aan de verdachte voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met aanpassing van de bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke PIJ in die zin, dat een klinische behandeling niet meer als voorwaarde zal worden gesteld en dat de begeleiding zal worden verzorgd door de volwassenenreclassering.
De verdediging heeft bepleit aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie te leggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich periodiek zal melden bij Reclassering Nederland.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal en met de verdediging is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel nu niet meer passend is. Het hof heeft hierbij en ook bij de strafoplegging in deze zaak grote waarde toegekend aan hetgeen in het recente rapport van de RvdK over de persoon van de verdachte is vermeld. Het hof neemt de conclusies van de RvdK en de gronden waarop zij berusten over en legt die ten grondslag aan zijn beslissing om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en de volwassenenreclassering opdracht te geven tot het houden van toezicht op de naleving van de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) en het begeleiden van de verdachte. Bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie heeft het hof meegewogen dat verdachte al enige tijd in [instelling 1] heeft verbleven.
Nu uit de rapportage van de RvdK van 22 januari 2020 en de actualisatie van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 24 december 2018 en 28 december 2018 naar voren komt wat de verdachte nodig heeft en dat hieraan nog onvoldoende uitvoering is gegeven, zal het hof als bijzondere voorwaarden stellen dat de verdachte zich onder behandeling zal stellen van een psychotherapeut voor het ondergaan van een schemagerichte therapie, zich zal aanmelden bij een deskundige die de verdachte zal onderzoeken op autismespectrumstoornissen en/of ADHD en zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [instelling 2] of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Door deze beslissing kunnen de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging, voor het geval het hof een voorwaardelijke PIJ zou opleggen, verder onbesproken blijven.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten (een poging en een voltooide) diefstal met geweld en bedreiging met geweld tegen personen.
Gelet op de meergenoemde rapportage van de RvdK en de actualisatie van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek pro justitia, waaruit blijkt dat het recidiverisico hoog is, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal het hof bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof kan echter, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met enkel voorwaardelijke jeugddetentie, maar dient daarnaast ook een straf te worden opgelegd die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Hoewel de behandeling in hoger beroep niet binnen 16 maanden, maar pas na 28 maanden is afgerond, is het hof van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Op verzoek van de verdediging zijn aanvullende persoonlijkheidsrapportages aangevraagd. De rapporten van de psycholoog en de psychiater waren in december 2018 beschikbaar. Ter terechtzitting van 8 mei 2019 heeft de raadsman meegedeeld dat zijn cliënt mogelijk het appel wilde intrekken, maar onder meer omdat de verdachte om onduidelijke redenen niet was verschenen en dus geen toelichting kon geven, is het onderzoek ter terechtzitting geschorst. Tijdens de daaropvolgende behandeling van de zaak op 2 oktober 2019 is de verdachte noch de raadsman verschenen en is de behandeling van de zaak op verzoek van de verdediging wederom aangehouden. Naar het oordeel van het hof komt de lange duur van het hoger beroep daarmee voor een belangrijk deel voor rekening van de verdediging.
Slotsom is dat naar het oordeel van het hof een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere, dadelijk uitvoerbare, voorwaarden als hiervoor genoemd, een passende en geboden straf is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep het bedrag van € 1.600,00 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist.
Gelet op het feit dat niet méér kan worden toegewezen dan gevorderd is, kan de beslissing van de rechtbank niet in stand blijven.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de aard en ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, zal het hof het smartengeld naar billijkheid begroten op € 1.000,00. Verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering van € 1.000,00 zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht samen met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het feit achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep wat betreft de opgelegde maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
6 (zes) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de volledige proeftijd of zolang als de therapeut zegt, onder behandeling zal stellen van een psychotherapeut op de tijden en plaatsen als door of namens die therapeut vast te stellen voor het ondergaan van een schemagerichte therapie;
  • zich zal aanmelden bij een deskundige die de veroordeelde zal onderzoeken op autismespectrumstoornissen en/of ADHD en aan dat onderzoek zal meewerken;
  • gedurende de volledige proeftijd of zolang als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [instelling 2] of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan de reclassering voor volwassenen tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
stelt vast dat de rechter in eerste aanleg:
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde heeft toegewezen tot het bedrag van € 800,00 (achthonderd euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en heeft bepaald dat de verdachte met zijn mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
  • de verdachte heeft verwezen in de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van de uitspraak van de rechter in eerste aanleg begroot op nihil;
  • aan de verdachte de verplichting heeft opgelegd op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 800,00 (achthonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • heeft bepaald dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 19 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.