In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een verstekvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gewezen op 17 juli 2019. De kantonrechter had de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van € 25.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [appellant] was niet verschenen op de zitting, maar stelt dat hij rechtsgeldig vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde, mr. R. Kossen, die zich tijdig had gesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep beoordeeld, waarbij het van belang was of het vonnis van de kantonrechter als een verstekvonnis moest worden beschouwd. Het hof concludeert dat [appellant] in eerste aanleg rechtsgeldig is verschenen, waardoor het vonnis wezenlijk een op tegenspraak gewezen vonnis is. Dit betekent dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].