ECLI:NL:GHSHE:2020:708

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
200.266.841_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verstekvonnis in civiele zaak met betrekking tot ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een verstekvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gewezen op 17 juli 2019. De kantonrechter had de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van € 25.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [appellant] was niet verschenen op de zitting, maar stelt dat hij rechtsgeldig vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde, mr. R. Kossen, die zich tijdig had gesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep beoordeeld, waarbij het van belang was of het vonnis van de kantonrechter als een verstekvonnis moest worden beschouwd. Het hof concludeert dat [appellant] in eerste aanleg rechtsgeldig is verschenen, waardoor het vonnis wezenlijk een op tegenspraak gewezen vonnis is. Dit betekent dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.266.841/01
arrest van 25 februari 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel te Roosendaal,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 september 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 juli 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7907980 CV EXPL 19-2858)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de rolbeslissing van 22 oktober 2019 waarbij [appellant] in de gelegenheid is gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep en waarbij [geïntimeerde] in de gelegenheid is gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
  • de akte van [appellant] met producties;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Bij exploot van 9 juli 2019 heeft [geïntimeerde] [appellant] gedagvaard om op 17 juli 2019 te verschijnen voor de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, en gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen de somma van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
3.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 17 juli 2019 de vordering toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, een en ander onder uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. Onder het kopje ‘Het verloop van het geding en de beoordeling’ heeft de kantonrechter – voor zover thans van belang – overwogen (rechtsoverweging 1.2):
“De gedaagde partij is niet in rechte verschenen. Nu de vordering de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt wordt deze bij verstek toegewezen.”
3.3.
Tegen dit vonnis is [appellant] in hoger beroep gekomen bij dit hof.
3.4.
Omdat ingevolge artikel 335 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de gedaagde die in eerste aanleg niet is verschenen het rechtsmiddel van verzet open staat en niet dat van hoger beroep, is [appellant] door het hof in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep. [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld bij antwoordakte op de akte van [appellant] te reageren.
3.5.
[appellant] stelt zich bij akte op het standpunt dat hij ontvankelijk is in het hoger beroep. Hij voert hiertoe - kort gezegd - aan dat het vonnis van 17 juli 2019 in wezen een contradictoir vonnis is omdat mr. Kossen zich voor 17 juli 2019 als gemachtigde van [appellant] heeft gesteld. In een dergelijke situatie prevaleert volgens [appellant] , met verwijzing naar de onder randnummer 13. van zijn akte opgenomen jurisprudentie, het wezen van dat vonnis (op tegenspraak) boven de schijn (verstek) daarvan. Gelet op het voorgaande dient ter bestrijding van het vonnis het rechtsmiddel hoger beroep ingesteld te worden, aldus [appellant] .
3.6.
[geïntimeerde] heeft bij antwoordakte bestreden dat [appellant] in hoger beroep ontvankelijk is.
Het staat volgens haar niet vast dat mr. Kossen zich tijdig heeft gesteld voor [appellant] . De stelbrief van mr. Kossen van 10 juli 2019 met daarop het ‘ingekomen’ stempel d.d. 11 juli 2019 van de rechtbank levert daarvan volgens [geïntimeerde] slechts een begin van bewijs. Op de digitale rol van de rechtbank die de advocaat van [geïntimeerde] op 25 juli 2019 heeft geraadpleegd, was niet vermeld dat mr. Kossen zich tijdig heeft gesteld. Er is naar de mening van [geïntimeerde] dan ook sprake van een (geldig) verstekvonnis zodat [appellant] in verzet had moeten gaan, aldus [geïntimeerde] .
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.
Ingevolge artikel 139 Rv verleent, indien de gedaagde niet op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum in het geding verschijnt dan wel verzuimt advocaat te stellen en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de kantonrechter verstek tegen de gedaagde en wijst hij de vordering toe, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.9.
Voor het antwoord op de vraag of het vonnis van de kantonrechter van 17 juli 2019 dient te worden beschouwd als een ingevolge het bepaalde in artikel 139 Rv gewezen verstekvonnis, zijn de bewoordingen van dat vonnis niet beslissend. In het bijzonder komt geen beslissende betekenis toe aan de omstandigheid dat de kantonrechter – kennelijk op de voet van artikel 139 Rv – heeft overwogen dat [appellant] niet in rechte is verschenen en dat, nu de vordering de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, deze bij verstek wordt toegewezen. Niet de uiterlijke verschijningsvorm van het vonnis is in dit verband beslissend, maar hoe het vonnis had behoren te worden uitgesproken (HR 15 oktober 1993, NJ 1994/7). Derhalve komt het er in dit geval op aan of [appellant] op 17 juli 2019 – de dag van de terechtzitting die is vermeld in het dagvaardingsexploot – in rechte is verschenen. In kantonprocedures verschijnt de gedaagde rechtsgeldig door in persoon of bij gemachtigde te verschijnen op de rolzitting. Voldoende is echter ook als hij zich in persoon of bij gemachtigde stelt of op of vóór de eerste rolzitting om uitstel verzoekt.
3.10.
Vóór de aangezegde zittingsdatum heeft mr. R. Kossen een brief d.d. 10 juli 2019 aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, gestuurd, waarin mr. Kossen laat weten dat hij de belangen van [appellant] behartigt en waarin hij zich stelt als gemachtigde van [appellant] voor de zitting van 17 juli 2019 (productie 1 bij akte van [appellant] ). Deze brief is voorzien van een stempel dat de brief op 11 juli 2019 bij de rechtbank is binnengekomen. Dat laatste is nog eens bevestigd door het (plv) Hoofd Administratie van de rechtbank bij brief aan mr. Van den Heuvel van 7 augustus 2019 (productie 2 bij antwoordakte van [geïntimeerde] ). Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat [appellant] in eerste aanleg rechtsgeldig in het geding is verschenen. Dat de advocaat van [geïntimeerde] – hoewel mr. Kossen aan het slot van zijn stelbrief d.d. 10 juli 2019 heeft vermeld dat hij die wel heeft toegezonden – geen kopie van de stelbrief zou hebben ontvangen en dat er in het digitale roljournaal van de rechtbank niet zou zijn vermeld dat mr. Kossen zich tijdig voor [appellant] heeft gesteld, legt onvoldoende gewicht in de schaal ten opzichte van de op de stelbrief geplaatste datumstempel en de bevestiging door het (plv) Hoofd Administratie. Een en ander doet aan de rechtsgeldige verschijning van [appellant] dus niet af. Datzelfde geldt voor het feit dat [appellant] na diens verschijning geen conclusie van antwoord heeft genomen. Zulks brengt enkel met zich mee dat de vordering niet is weersproken. Het vervolgens gewezen vonnis, waarbij de vordering van [geïntimeerde] bij verstek is toegewezen, is dus wezenlijk een op tegenspraak gewezen vonnis. Tegen het vonnis van 17 juli 2019 stond derhalve voor [appellant] het rechtsmiddel van hoger beroep, en niet dat van verzet, open.
3.11.
Gelet op het voorgaande en nu [appellant] tijdig in hoger beroep is gekomen, is [appellant] ontvankelijk in zijn hoger beroep. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
3.12.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 7 april 2020 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 februari 2020.
griffier rolraad