ECLI:NL:GHSHE:2020:704

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
200.253.936_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak leverancier afval op teruggaaf afvalstoffenbelasting aan afvalverwerker ingevolge de Wet belastingen op milieugrondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Waste Connection B.V. tegen Attero B.V. over de teruggaaf van afvalstoffenbelasting. Waste Connection, als aanbieder van afval, heeft in 2014 een overeenkomst gesloten met Attero voor de inname en verwerking van bedrijfsafval. De overeenkomst bevat bepalingen over tarieven en de doorberekening van afvalstoffenheffing. Waste Connection stelt dat Attero verplicht is om een deel van de door haar ontvangen belastingteruggaaf aan Waste Connection door te betalen. De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerste aanleg geoordeeld dat Attero niet gehouden is om deze teruggaaf door te betalen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de grieven van Waste Connection tegen de feitenafspraken verworpen. Het hof oordeelt dat de uitleg van de overeenkomst cruciaal is voor de vorderingen van Waste Connection. De zaak is verwezen naar een comparitie van partijen om inlichtingen in te winnen en een minnelijke regeling te beproeven. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot na deze comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.253.936/01
arrest van 25 februari 2020
in de zaak van
Waste Connection B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: Waste Connection,
advocaat: mr. D.D. Dielissen-Breukers te Eindhoven,
tegen:
Attero B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: Attero,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk te Amsterdam.
op het bij exploot van dagvaarding van 19 december 2018 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 5 december 2018 tussen Waste Connection als eiseres en Attero als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/333130 / HA ZA 18-264)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 13 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 19 december 2018;
  • de memorie van grieven van Waste Connection van 14 mei 2019 met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van Attero van 25 juni 2019;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van Waste Connection van 6 augustus 2019.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
3.1
In het eindvonnis van 5 december 2018 heeft de rechtbank onder 2. de volgende feiten vastgesteld:
2.1.
Attero is een afvalverwerkingsbedrijf dat bij afvalenergiecentrales te [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] onder meer afval verbrandt. Attero heeft daarnaast bufferlocaties in [vestigingsplaats] , [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] waar afval eerst wordt opgeslagen en daarna wordt doorgevoerd naar de twee afvalenergiecentrales of naar het buitenland.
2.2.
Tussen Waste Connection als aanbieder en Attero is in december 2014 een ‘overeenkomst inname en verwerking van bedrijfsafval’ (hierna: de Overeenkomst) gesloten met nummer [nummer] voor de periode van 1 januari 2015 tot 31 december 2019. Artikel 9 van de Overeenkomst houdt onder meer het volgende in:
Artikel 9 Tarief en betaling
9.1.
Aanbieder betaalt in 2015 voor de inname en verwerking van het Bedrijfsafval aan Attero een tarief van € 61,50 per ton exclusief de geldende afvalstoffenheffing onder voorwaarde van ‘bring or pay’.
Voor 2016 t/m 2019 gelden de volgende tarieven:
2016 € 64,50 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2017 € 67,50 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2018 € 70,50 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2019 € 73,50 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing’
2.3.
De overeenkomst is verlengd tot en met 2026. Bij brief van 30 januari 2017 van Attero aan Waste Connection is deze verlenging bevestigd. Die brief houdt onder meer het volgende in:
‘Middels dit schrijven bevestigen wij de aanvullende afspraken met betrekking tot het tarief en volume voor de jaren 2017 t/m 2024 die aansluiten bij de huidige markt. Uitgangspunt blijft dat de overige bepalingen in de Overeenkomst en het eerder genoemde contract met kenmerk [nummer] integraal en onverkort van toepassing blijven tussen partijen. (…)
U dient voorts onderstaande bepalingen voor 2017 en volgende jaren in acht te nemen: (…)
Alle tarieven zijn exclusief BTW en exclusief geldende WbM (afvalstoffenheffing).’
2.4.
Waste Connection levert haar afval aan bij de centrales te [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] en bij de buffer in [vestigingsplaats] . Na aflevering van het afval wordt dit tijdelijk opgeslagen tezamen met afval afkomstig van andere aanbieders dan Waste Connection. Vervolgens wordt het gezamenlijke afval afkomstig van Waste Connection en andere aanbieders verbrand dan wel, voor een klein deel van het afval dat bij de buffer in [vestigingsplaats] is aangeleverd, doorgevoerd naar het buitenland. De samenstelling van aangeleverd afval per leverancier en per levering kan verschillen. Na verbranding van het afval blijft een restant over, het zogeheten bodemas. Het is niet vast te stellen welke bodemassen afkomstig zijn van het door Waste Connection geleverde afval en welke bodemassen afkomstig zijn van andere leveranciers.
2.5.
Ingevolge de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) wordt van Attero ter zake van de afgifte ter verwijdering, zijnde het storten en verbranden, van afvalstoffen
afvalstoffenbelasting geheven. De belasting wordt berekend over het gewicht van de afvalstoffen die ter verwijdering worden afgegeven, gemeten in kilogrammen. Aanvankelijk werd er alleen afvalstoffenbelasting geheven bij het storten van afval en stond het tarief van de afvalstoffenbelasting op het verbranden van afval op nul. Vanaf 1 januari 2015 wordt er afvalstoffenbelasting geheven op het verbranden van afval. De afvalstoffenbelasting die Attero betaalt over iedere ton afval die Waste Connection bij haar aflevert, belast Attero aan Waste Connection door. Waste Connection ontvangt wekelijks een factuur van Attero voor het door Waste Connection aangeboden afval. In die wekelijkse facturen is de afvalstoffenbelasting doorberekend die over het aangeboden afval verschuldigd is.
2.6.
Voor de doorvoer van afval naar het buitenland is geen afvalstoffenbelasting verschuldigd.
2.7.
Attero kan op grond van het bepaalde in artikel 27 Wbm voor het bodemas teruggave van afvalstoffenbelasting krijgen (de zogeheten in/uit-regeling). Deze teruggave vindt op jaarbasis plaats.
2.8.
Bij brief van 10 december 2015 heeft Attero het volgende aan Waste Connection medegedeeld:
‘Met deze brief informeren wij u graag over de ontwikkelingen op het gebied van de afvalstoffenbelasting en welke gevolgen dat voor u heeft. Zoals u weet wordt er per 1 januari 2015 afvalstoffenbelasting geheven op de totale ter verbranding aangeboden hoeveelheid afvalstoffen. Deze belasting berekenen wij u door en ziet u apart vermeld op uw factuur. (…)
Om recycling te bevorderen is in de Wet Belastingen op Milieugrondslag de zogenaamde “in/uit-regeling” opgenomen. Dit betekent dat voor dat deel van de afvalstoffen die tijdens de verwerking als grondstof wordt teruggewonnen en die de installatie weer verlaat voor recycling, de afvalstoffenbelasting teruggevraagd kan worden bij de Belastingdienst.
Attero streeft ernaar de potentie in afval maximaal te benutten door hernieuwbare grondstoffen terug te winnen en door duurzame energie te produceren. Attero heeft geïnvesteerd om metalen en bodemassen terug te kunnen winnen en tot de juiste kwaliteit voor recycling op te kunnen werken. Met de ondertekening van de Green Deal Bodemas heeft Attero zich gecommitteerd om additionele investeringen te doen om bodemas op te werken tot schone bouwstof.
Wat betekent dit voor u?
Op basis van bovengenoemde ontwikkelingen zullen wij u over 2015 een bedrag van € 2,34 per ton aangeleverd brandbaar Nederlands afval restitueren. De creditnota hiervoor zal door Attero zo spoedig mogelijk worden opgemaakt en in januari 2016 naar u worden verstuurd. Het bedrag voor creditering over 2016 zal gedurende 2016 worden bepaald, rekening houdende met de dan vigerende afvalstoffenbelasting en actuele ontwikkelingen.
Wij vertrouwen erop u hiermee goed geïnformeerd te hebben over de financiële afhandeling over 2015.’
Waste Connection heeft over de jaren 2015 en 2016 aan het begin van 2016 respectievelijk 2017 een creditnota van Attero ontvangen in verband met de door Attero ontvangen belastingteruggaaf over de niet verbrande afvalstoffen ter hoogte van 18% van de eerder in rekening gebrachte afvalstoffenbelasting.
De eerste twee grieven van Waste Connection betreffen de vaststellingen onder 2.4. en 2.5. Deze grieven komen hierna aan de orde.
3.2
Bij dagvaarding van 4 april 2018 heeft Waste Connection de onderhavige procedure tegen Attero aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt Waste Connection dat tussen partijen is overeengekomen dat Waste Connection over het door haar ter verwijdering aangeleverde afval een netto Wbm-heffing is verschuldigd in die zin dat het bedrag dat Attero op de heffing in mindering mag brengen (pro rato) aan haar moet worden terugbetaald. Volgens Waste Connection blijkt uit artikel 9.1 van de Overeenkomst dat de geldende heffingen worden doorbelast en moet deze bepaling zo worden uitgelegd dat het daarbij gaat om de netto heffingen (dat wil zeggen: na aftrek van de restitutie) en niet om de bruto heffingen (zonder die aftrek).
Op grond daarvan vorderde Waste Connection in eerste aanleg, samengevat:
Attero te veroordelen tot betaling van (aanvullende) restitutie over de jaren 2015-2017 ten bedrage van in totaal € 496.458,09 inclusief btw, met rente en € 6.775,= aan buitengerechtelijke incassokosten;
te verklaren voor recht dat Attero gedurende de resterende looptijd van de Overeenkomst jaarlijks 25% van de in rekening gebrachte afvalstoffenbelasting moet terugbetalen;
Attero op grond van 843a Rv te verplichten om Waste Connection inzage te geven in bescheiden waaruit blijkt welk deel van het afval dat wordt aangeleverd bij de buffer [vestigingsplaats] wordt geëxporteerd naar het buitenland, te verklaren voor recht dat Attero op basis daarvan gehouden is tot gedeeltelijke terugbetaling van afvalstoffenbelasting, te berekenen op de wijze die in de vordering nader is omschreven.
3.3
Attero heeft de vorderingen van Waste Connection bestreden. Volgens Attero is tussen partijen niet overeengekomen dat zij restitutie van de afvalstoffenbelasting aan Waste Connection zou doorbetalen. Dat zij over 2015 en 2016 18% van de betaalde afvalstoffenbelasting aan Waste Connection heeft terugbetaald, gebeurde toen uit zakelijke motieven en niet op grond van enige eventueel daartoe bestaande verplichting. Voor de daarop volgende jaren zijn met betrekking tot restitutie van afvalstoffenbelasting geen toezeggingen gedaan of afspraken gemaakt. Door de vermenging bij Attero van het afval van verschillende leveranciers is het ook niet mogelijk in geval van restitutie voor gerecyclede stoffen vast te stellen van welke leverancier het desbetreffende afval afkomstig precies afkomstig was. De verantwoordelijkheid voor het afval is na de acceptatie ervan door Attero overgenomen van de leverancier.
3.4
Bij tussenvonnis van 13 juni 2018 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald, die op 24 oktober 2018 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 5 december 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat Attero niet gehouden is door haar ontvangen belastingvermindering aan Waste Connection ten goede te laten komen en daarom de vorderingen van Waste Connection die hiervoor in 3.2 onder 1) en 2) zijn samengevat, afgewezen. Met betrekking tot onderdeel 3) van de vorderingen van Waste Connection heeft de rechtbank geoordeeld dat Attero op het moment van aflevering van afval bij de buffer [vestigingsplaats] geen afvalstoffenbelasting kan doorberekenen aan Waste Connection, omdat Attero op dat moment (nog) geen afvalstoffenbelasting betaalt. De vordering van Waste Connection is op dit onderdeel als volgt toegewezen:
5.1.
veroordeelt Attero om Waste Connection inzage te geven in bescheiden waaruit blijkt welk deel van het afval dat in de periode van 1 januari 2015 tot 4 april 2018 is aangeleverd bij de buffer [vestigingsplaats] , is geëxporteerd naar het buitenland;
5.2.
verklaart voor recht dat Attero gehouden is tot gedeeltelijke creditering en terugbetaling over te gaan in verband met aangeleverde tonnen afval waarover Attero geen afvalstoffenbelasting betaald heeft, zoals moet blijken uit de bescheiden tot het verschaffen van inzage waarin Attero hiervoor onder 5.1 is veroordeeld, een en ander onder afgifte van een creditnota voor dat bedrag;
5.3.
verklaart voor recht dat het bedrag waarop de hiervoor onder 5.2 gegeven verklaring voor recht ziet op de volgende wijze berekend dient te worden: over de door Waste Connection in de periode van 1 januari 2015 tot 4 april 2018 bij de buffer [vestigingsplaats] aangeleverde tonnen afval moet het percentage worden genomen dat Attero vanuit de buffer [vestigingsplaats] naar het buitenland heeft geëxporteerd; over dat percentage dient per ton afval het voor dat jaar geldende tarief aan afvalstoffenbelasting volledig gecrediteerd en terugbetaald te worden.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.5
In hoger beroep heeft Waste Connection haar eis gewijzigd. Zij vordert thans bij onderdeel 1) in hoofdsom een bedrag van in totaal € 549.130,22 in plaats van het eerder gevorderde bedrag van € 496.458,09 inclusief btw, en vermeldt in onderdeel 2) niet langer het percentage van 25%. Tegen deze eiswijziging heeft Attero geen processueel bezwaar aangevoerd. Ook het hof acht de eiswijziging niet ontoelaatbaar, zodat in het hierna volgende van de aldus vermeerderde eis zal worden uitgegaan.
3.6
Waste Connection heeft in het principaal appel tegen het eindvonnis van 5 december 2018 14 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging ervan voor zover haar vorderingen daarbij niet zijn toegewezen, en alsnog toewijzing van die vorderingen zoals in hoger beroep gewijzigd.
Attero heeft de grieven en de gewijzigde vordering van Wast Connection bestreden. In het incidenteel appel is Attero opgekomen tegen de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van Waste Connection en heeft zij geconcludeerd tot het alsnog afwijzen daarvan.
Waste Connection heeft het incidenteel appel van Attero op haar beurt bestreden.
3.7
De eerste grief van Waste Connection betreft onderdeel 2.4 van de feitenvaststelling, hiervoor in 3.1 weergegeven. Volgens Waste Connection is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat niet is vast te stellen welke bodemassen afkomstig zijn van het door Waste Connection geleverde afval en welke bodemassen afkomstig zijn van andere leveranciers. In haar toelichting op deze grief voert Waste Connection aan dat deze vaststelling in zekere zin, letterlijk, wel juist is maar dat dit niet leidt tot de conclusies die de rechtbank er aan verbindt. De kwaliteit van het door verschillende leveranciers aangeleverde afval is volgens Waste Connection
grosso modogelijk en de hoeveelheid bodemassen wordt
pro ratoberekend. De kwaliteit van het door Waste Connection aangeleverde afval is bij Attero ook bekend, aldus Waste Connection.
Volgens Attero maakt de grief niet duidelijk op welke conclusies Waste Connection het oog heeft en waarom die conclusies niet aan deze vaststelling verbonden zouden kunnen worden.
Naar het oordeel van het hof heeft Waste Connection niet aannemelijk gemaakt dat dit onderdeel van de feitenvaststelling
feitelijkonjuist is, terwijl Waste Connection ook niet heeft toegelicht op welke wijze dat onderdeel aanpassing zou behoeven. Grief 1 in het principaal appel wordt daarom verworpen.
3.8
De tweede grief van Waste Connection betreft onderdeel 2.5 van de feitenvaststelling, hiervoor in 3.1 weergegeven. Volgens Waste Connection is daarin geen rekening gehouden met de vermindering van de afvalstoffenbelasting die Attero naderhand ontvangt in verband met de afvoer van bodemassen. De heffing op grond van artikel 23 Wbm vanwege het verbranden van het aangeleverde afval kan niet los worden gezien van de teruggaaf op grond van artikel 27 Wbm. Deze bepalingen moeten als één geheel worden gezien en integraal worden toegepast, aldus Waste Connection.
Attero betwist dit standpunt van Waste Connection. Volgens haar miskent Waste Connection de wijze waarop de afvalstoffenbelasting wordt geheven: Attero moet in een aangifte over een periode opgeven hoeveel belasting zij is verschuldigd in verband met afval dat aan haar in die periode ter verwijdering is aangeboden en voorts welk bedrag daarop in mindering wordt gebracht in verband met in die periode na verwerking van in het verleden aangeboden afvalstoffen overgebleven reststoffen zoals bodemassen.
Naar het oordeel van het hof heeft Waste Connection ook op dit onderdeel niet aannemelijk gemaakt dat de feitenvaststelling
feitelijkonjuist is. De bepaling waar Waste Connection in dit verband op doelt, artikel 27 Wbm, is in de feitenvaststelling onder 2.7 opgenomen. Voor het overige betreft de vraag of en in hoeverre Waste Connection zich jegens Attero op deze bepaling kan beroepen het onderwerp van het geschil. Grief 2 in het principaal appel wordt verworpen.
3.9
Hiermee zijn beide grieven van Waste Connection tegen de vaststelling van de feiten verworpen. Attero heeft tegen de feitenvaststelling geen grieven gericht. Het hof gaat in dit hoger beroep uit van de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld.
3.1
In het eindvonnis van 5 december 2018 heeft de rechtbank overwogen dat Waste Connection aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat tussen partijen is afgesproken dat de restitutie van afvalstoffenbelasting die Attero ontvangt achteraf aan Waste Connection terugbetaald moet worden en dat zij nakoming van die afspraak vordert (r.o. 4.1.1). Met haar derde grief voert Waste Connection aan dat zij zich bij haar vorderingen niet alleen baseert op de gemaakte afspraken, maar ook op de uitleg van de Overeenkomst die er volgens Waste Connection toe leidt dat op grond van artikel 9.2 van de Overeenkomst de volledige Wbm moet worden toegepast bij het doorberekenen van de Wbm-heffingen, niet alleen artikel 23 Wbm, maar ook artikel 27 Wbm. Uit de restitutie door Attero over de jaren 2015 en 2016 blijkt dat volgens Waste Connection ook. In haar brief hierover van 10 december 2015, hiervoor in 3.1 onder 2.8 weergegeven, heeft Attero dienaangaande ook geen voorbehoud gemaakt, aldus Waste Connection.
Attero heeft dit standpunt van Waste Connection in eerste aanleg en in hoger beroep bestreden. Volgens Attero kan Waste Connection aan de Overeenkomst geen recht op doorbetaling van restitutie ontlenen. De restitutie over 2015 en 2016 was daar ook niet op gebaseerd en hield geen toezegging voor de toekomst in, aldus Attero.
3.11
Het hof overweegt hierover het volgende. Artikel 9.2 van de Overeenkomst waar Waste Connection zich in dit verband op beroept, luidt als volgt:
“Indien tijdens de looptijd van deze overeenkomst door inwerkingtreding van een overheidsmaatregel belastingen en (WbM)heffingen wijzigen, dan wel een wijziging in wet
en regelgeving optreedt, is Attero gerechtigd deze wijzigingen door te berekenen aan Aanbieder[Waste Connection]
krachtens deze overeenkomst verschuldigde bedragen.”
Het hof ziet niet in dat deze bepaling moet worden uitgelegd in die zin dat deze bepaling aan Waste Connection enig recht verschaft nu de tekst van deze bepaling iets dergelijks niet inhoudt en Waste Connection nalaat toe te lichten op grond van welke feiten en omstandigheden haar uitleg moet worden gevolgd.. In de Overeenkomst zelf wordt geen onderscheid gemaakt tussen heffingen op basis van artikel 23 Wbm en teruggaaf op basis van artikel 27 Wbm. Door Waste Connection is ook niet aannemelijk gemaakt dat de restituties over de jaren 2015 en 2016 zijn ingegeven door een uit de Wbm rechtstreeks voortvloeiende verplichting voor Attero. Een eventuele aanspraak van Waste Connection op doorbetaling van restituties zal zijn grondslag moeten vinden in de tussen partijen gemaakte afspraken, zoals neergelegd in de Overeenkomst. Dat is de grondslag waar de rechtbank terecht van is uitgegaan, zodat grief 3 wordt verworpen.
3.12
De overige grieven van Waste Connection in het principaal appel betreffen de vraag of Attero op grond van de Overeenkomst gehouden is de teruggaaf van de afvalstoffenbelasting aan Waste Connection ten goede te laten komen. In de inhoud van de Overeenkomst is de grond voor de vorderingen van Waste Connection gelegen, zowel de
primairegrondslag, nakoming, als de
subsidiairegrondslag, onverschuldigde betaling, en de
meer subsidiairegrondslag, redelijkheid en billijkheid. Volgens Waste Connection brengt een juiste uitleg van de Overeenkomst mee dat de verplichting tot doorbetaling van teruggaaf daarvan onderdeel uitmaakt. Volgens Attero is dat niet het geval en is een precieze vaststelling van het aandeel van een bepaalde aanlevering in de restitutie niet mogelijk. Volgens Attero zou het op zichzelf denkbaar zijn geweest dat partijen vanwege de teruggaafmogelijkheid hadden voorzien in de gehele of gedeeltelijke teruggave door Attero aan Waste Connection van een geschat aan Waste Connection toe te rekenen aandeel in de door Attero gerealiseerde teruggave maar een dergelijke afspraak hebben partijen niet gemaakt. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat het lot van de vorderingen van Waste Connection afhangt van de uitleg van de Overeenkomst, in het bijzonder van artikel 9.1 daarvan. Dit geldt zowel voor de vorderingen die Waste Connection in het principaal appel alsnog toegewezen wil zien als voor de vorderingen die Attero in het incidenteel appel alsnog afgewezen wil zien.
3.13
Voor de uitleg van artikel 9.1 van de Overeenkomst en met name de betekenis van de term ‘geldende afvalstoffenheffing’ stelt het hof het volgende voorop. De betekenis van een omstreden bepaling in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De letterlijke tekst van de bepaling is bij toepassing van deze maatstaf van belang, maar niet doorslaggevend.
3.14
Het hof zal bij deze stand van zaken een comparitie van partijen gelasten voor het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. Het hof wenst in elk geval inlichtingen te ontvangen over kort samengevat feiten en omstandigheden die in het kader van de uitleg van artikel 9.1 (Haviltex) relevant zijn. Het hof verzoekt partijen tijdens de comparitie in elk geval in te gaan op het stelsel en de wetsgeschiedenis van de Wbm en de AWR (in het bijzonder artikel 19 lid 2 en artikel 26 lid 2) en de relevante onderdelen van het Handboek Milieubelastingen van de belastingdienst. Het hof kan tijdens de comparitie ook een bewijsopdracht geven.
3.15
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
bepaalt dat partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is, vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door het hof te bepalen datum, met de hiervoor in rechtsoverweging 3.14 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 10 maart 2020 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, P.W.A. van Geloven en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 februari 2020.
griffier rolraadsheer