Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
[appellante] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6390222 CV EXPL 17-4788)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 29 augustus 2018;
- de memorie van grieven van [appellanten c.s.] van 20 november 2018 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep van [de hypotheekadviseur] van 12 februari 2019 met een productie;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van 26 maart 2019 met producties.
3.De beoordeling
“Van de zijde van de Gemeente hebben wij, na 2 keer indienen, te horen gekregen dat het verlenen van een woonvergunning (…) vrijwel kansloos is. Van de zijde van de hypotheekverstrekker krijgen wij pas groen licht na een verleende woonvergunning.”(productie 2 bij de brief van [de hypotheekadviseur] van 13 april 2018 ten behoeve van de comparitie van partijen in eerste aanleg). Hieruit blijkt dat [appellanten c.s.] ervan op de hoogte was dat de beoogde financiering niet mogelijk was zonder de vereiste woonvergunning en dat die vergunning niet zou worden verstrekt. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellanten c.s.] jegens de verkoper tot de overdrachtsdatum de ontbinding van de koopovereenkomst wegens het niet verlenen van een woonvergunning door de gemeente had kunnen inroepen en dat het nalaten daarvan door rekening en risico van [appellanten c.s.] komt. Dat betekent dat het causaal verband tussen de gestelde tekortkoming, het niet waarschuwen over de financieringsaanvragen, en de schade ontbreekt. Daarop strandt in ieder geval de vordering van [appellanten c.s.] Het hof is overigens van oordeel dat [appellanten c.s.] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot het verstrijken van de termijn voor een beroep op het financieringsvoornbehoud op [de hypotheekadviseur] een zorgplicht zou rusten waaraan zij niet heeft voldaan. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] zelf makelaar is en uit dien hoofde bekend verondersteld moet worden met het verschijnsel financieringsvoorbehoud en het belang van het in het oog houden van daarvoor geldende termijnen. De conclusie is dat grief 4 van [appellanten c.s.] wordt verworpen.