Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 14 maart 2017;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 26 maart 2018, waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt; van voortzetting van de comparitie, eerst bepaald op 7 mei 2018 en daarna op 15 oktober 2018, is afgezien;
- de memorie van grieven van [appellant] van 8 januari 2019 met eiswijziging;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 2 april 2019;
- de akte van [geïntimeerde] van 16 april 2019 met een productie;
- de akte van [appellant] van 14 mei 2019;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 11 juni 2019.
6.De verdere beoordeling
exclusiefgebruiksrecht voor [appellant] betreft. Volgens [appellant] volgt uit de aard van een gebruiksrecht reeds dat dit exclusief is. Het hof volgt [appellant] niet in deze opvatting. Het feit dat iemand gerechtigd is tot het gebruik van een bepaalde ruimte betekent niet zonder meer dat hij daarmee ook als enige daartoe gerechtigd is en dat het uitgesloten is dat een ander die ruimte ook mag gebruiken. Het ligt voor de hand dat zij onderling het gebruik van die ruimte op elkaar zullen (moeten) afstemmen, maar zij kunnen ieder voor zich aanspraak maken op het gebruik zonder dat de ander daarvan per definitie uitgesloten is. De eigenaar van een ruimte kan een ander een exclusief gebruiksrecht toekennen, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Het hangt of van de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt of sprake is van een al dan niet exclusief gebruiksrecht. Ten aanzien van de vraag of dat al dan niet het geval is hebben beide partijen ieder hun eigen lezing van de gemaakte afspraken en de wijze waarop Onderdeel IX van de leveringsakte dientengevolge moet worden uitgelegd voldoende onderbouwd. Onder die omstandigheden is het aan de partij die zich beroept op het exclusieve karakter van het gebruiksrecht om daarvan het bewijs te leveren. De rechtbank heeft [appellant] dan ook terecht belast met het bewijs van zijn stelling op dit punt. Grief 1 wordt daarom verworpen en het tussenvonnis van 17 december 2014 zal worden bekrachtigd.
dathebben beoogd, blijkt er niet uit en dat blijkt evenmin uit de producties die partijen in de loop van de procedure hebben overgelegd. Er is dus geen sprake van onvolledig bewijs hiervoor. De verklaring van [appellant] als partijgetuige dat dit wel het geval is geweest staat mitsdien op zichzelf en kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren.
exclusievegebruiksrecht op onderdelen van het souterrain. Zoals uit het voorgaande volgt kan aan het gebruiksrecht dit exclusieve karakter niet worden toegekend zodat de gewijzigde vordering van [appellant] op dat punt niet toewijsbaar is. Afgezien van het exclusieve karakter stemt de primair gevorderde verklaring voor recht overeen met hetgeen de rechtbank heeft toegewezen, zodat het vonnis van de rechtbank op dat onderdeel in stand kan blijven en de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [appellant] niet aan de orde komen. Nu de grieven van [appellant] zijn verworpen kan ook voor het overige het vonnis in stand blijven.
7.De uitspraak
beide partijengelijktijdig;